| |
| |
| |
Walter van den Broeck
Tien jaar later: 't Jaar 10
Personen
Jan Debruycker |
Clara, zijn vrouw |
Germaine, hun getrouwde dochter |
Luc, hun schoonzoon |
Albert, hun schoonbroer |
Het stuk speelt in 1980-1981 in Balen-Wezel, in de schaduw van het zinkbedrijf ‘Vieille Montagne’.
Een jaar voor de staking van 1971 (zie ‘Groenten uit Balen’) kochten Jan en Clara het huisje dat zij al jaren bewoonden. Het interieur is de afgelopen tien jaar grondig veranderd. De muur tussen de vroegere ‘stal’ (opa's kamer) en de woonkamer is gesloopt. Clara heeft nu eindelijk haar ‘gróóóóte living’, hoewel woonkamer en salon door een gordijn van elkaar gescheiden zijn, en de salon zelden wordt betreden.
Waar vroeger de sofa stond, staat nu een dure buffetkast. Erboven hangen een groot kitscherig schilderij en een ingelijste foto van opazaliger.
Waar vroeger de konvektor stond, staat nu een modieuze houtkachel.
Goed zichtbaar hangt of staat een scheurkalender.
| |
| |
| |
Eerste bedrijf
ZATERDAG 6 DECEMBER 1980. REGENACHTIGE OCHTEND. JANS ONTBIJT STAAT KLAAR. CLARA LOOPT DOOR DE WOONKAMER, VESTIGT BIJ MIDDEL VAN HAAR WERKZAAMHEDEN DE AANDACHT VAN DE TOESCHOUWER OP HET GEHEEL VERNIEUWDE INTERIEUR. DE RADIO SPEELT EEN POPULAIRE DEUN... ZE SCHUIFT HET GORDIJN TUSSEN WOONKAMER EN SALON OPEN, KIJKT BEWONDEREND NAAR DE SALONMEUBELS, HUIVERT, LOOPT NAAR DE THERMOSTAAT EN SCHAKELT DE VERWARMING IN. TERWIJL ZE RUGWAARTS NAAR HET MIDDEN VAN DE KAMER VORDERT, STOOT ZIJ EEN REISKOFFER AAN. MOMPELEND SLEEPT ZIJ DE KOFFER OPZIJ. WE HOREN DE ACHTERDEUR DICHTKLAPPEN. CLARA DRAAIT DE RADIO UIT. OP KOMT JAN MET NATTE PET EN ANORAK.
Onnozel weer...
(Zwaait met natte pet)
(Hem wrevelig opvangend)
Allee, allee... blijf staan! Mijn tapis-plein...
(Helpt hem uit zijn anorak)
Weeral, ja. (Wijst) Uw schoenen.
Uw schoenen. Uw sloefen staan onder de kast.
(Af. Gaat pet en anorak weghangen)
(Gaat zitten, trekt zuchtend zijn pantoffels aan)
Ge vraagt u af waarom een mens hier in dat onnozel land blijft wonen. Een mens zou hier heel de kloterij moeten verkopen en naar de Azuren Kust trekken. Dàt zou een mens moeten doen. Zijt maar zeker.
(Op. Migrainerig)
Wat zit gij daar weer allemaal te broebelen?
Onnozel weer. Onnozel land...
(Op in kamerjas, op weg naar de w.c.)
Gij moet toch niet door dat weer, gij? Dag Clara.
Da's nu al drie jaar dat hij met pensioen is. Eindelijk, dacht ik. Eindelijk zullen we 's morgens eens een uurtje langer kunnen blijven liggen. Maar nee. Hij moest de eerste dag al om zeven uur op-
| |
| |
staan om naar 't fabriek te gaan zien. In 't begin dacht ik: da's normaal. Als ge daar zo lang gewerkt hebt.
Van de ene dag op de andere kunt ge uw gewoontes niet veranderen.
Maar dat blijft maar duren.
Hij is misschien bang dat de Vieille Montagne zal weglopen.
Weet ge hoe dat ze hem hier in de geburen noemen? De portier!
(Lach. Albert af)
't Is toch waar. Wat gaat gij daar elke morgen zoeken?
Dat zijn mijn affaires. En de geburen kunnen naar de kloten lopen. (Pauze. Wijst naar reiskoffer) Wanneer gaat hij weg?
Ja, Albert van ons Virgenie. Die zal het vóór twaalf uur toch wel afbollen, zeker? Anders zit ik daar nog de hele namiddag alleen mee, als gij naar Josfien zijt.
Daar zou ik maar niet op rekenen.
'k Vraag mij bijgod nog altijd af wat die eigenlijk komt doen.
Op doorreis? Ge ziet hem nooit, of 't moet om te vreten zijn. Van de voorniet-steendood, die gast. Daar is toch niks speciaals?
Ik vertrouw dat voor geen centiem. (Pauze) Zie, als er iemand op de wereld is die ik niet kan uitstaan, hé, dan is 't die geparfumeerde scheet uit Oostende. (Albert op) Ik kan hem niet rieken of zien.
Armand Pien. Van de televisie. De weerman. Die kan hij niet uitstaan.
Ja, da's waar, die ook niet. Die heeft ons de laatste weken ook al een koppel blazen in onze nek geslagen. En dan met die flauw moppen altijd.
(Af naar zijn kamer, imiterend)
‘Hebt gij 't prachtig weer gezien? 't Was de wil van Armand Pien! Goeienavond, beste kijkers.’
| |
| |
Is die somtijds ook van die kanten.
Hebt ge 't gezien? Met zijn kont achteruit en van die klein stapjes?
Ik dacht dat ik door de grond zakte.
Dat gij dat allemaal onthoudt.
Mijn eigen schoonbroer, met van die rose foulardkens uit een hoge hoed. Precies een jeannette. In elk geval, zie maar dat 't eten wat vroeger gereed is.
(We horen de achterdeur dichtklappen)
(Af via deur fond)
Is dat ons Germaineke niet? 't Is ons Germaine. (Off) Kom maar rap binnen, kind. Da's nogal een weer, hé.
(Off)
Wacht wat moe, geef die opneemvod daar eens.
(Off)
't Is al goed, 't is al goed, ga maar.
(Off)
De voorste wielen nog, moe, wacht wat.
(Deur open. Clara loodst rugwaarts de kinderwagen door het deurgat. Germaine volgt)
Dan heb ik nogal liever dat het stenen dik vriest. Zo'n weer. (Terwijl ze haar mantel losknoopt) Van wie is die auto daar voor de deur?
Nonkel Albert? Is die hier? 't Is niet waar.
Die kwam hier gisteravond ineens binnengevlogen gelijk de Dood van Ieperen. 't Nieuws was juist gedaan.
Als ik het eens wist! Hij heeft de hele avond naar de televisie zitten zien. Naar ‘De Komst van Joachim Stiller’ met Willeke van Ammelrooy. Hebt ge 't niet gezien? Dat was goed, hé.
'k Heb hem nog wat soep gegeven van gisterenmiddag en toen is hij gaan slapen.
Dat hij het maar rap afbolt.
| |
| |
Jaja, nonkel Albert en uw vader, dat heeft nooit goed gemarsjeerd, dat weet ge.
Allee, va, die mens heeft het de laatste tijd toch ook niet gemakkelijk gehad, hé. Eerst gaat onze opa daar sterven, en dan trekt tante Virgenie eruit.
Ja, en als hij het van zijn schone tweeling moet hebben...
Ja, dat zijn ook pronte modellen, die twee.
Moet gij geen tas koffie hebben?
(Kijkt op horloge)
Allee, ja, 'k heb nog wat tijd.
(Terwijl Clara koffie ingiet, komt Albert op. Aan het gevangeniswezen herinnerende kledij. Brilletje, gestreept hemd zonder boord, een donker, losgeknoopt vest met gesp op de fluwelen rug. Neuriënd, etend)
(Kijkt haar een ogenblik onderzoekend aan)
Ochot, Germaineke, gij zijt er ook!
(Knikt)
Jaja, maar ik kan niet blijven. 'k Moet direkt weg.
Neenee, naar de Alma in Mol!
Allee, pak een stoel, Albert en eet wat.
(Gaat zitten, begint uitvoerig te eten)
Da's lang geleden, hé? Van met uw trouw, zeker?
Van met de begrafenis van opa, nonkel.
(Tot Albert)
Koffie?
(Schuift hem een kopje voor)
Ja! Haha... Hoe staat het goud?
'k Heb d'r anders geen goed oog in.
(Kijkt weer op horloge)
Oeioei, nu ben ik er toch mee weg. Allee, va, moe, nonkel.
| |
| |
(Somber)
'k Weet het niet. Die lag nog in zijn bed. 't Was weer drie uur deze morgen.
Weer een of ander vergadering, peis ik.
Jaja, dat zal wel.
(Maakt drinkgebaartje)
(Bitter)
'k Moet toch pas om elf uur gaan doppen, zegt hij.
O, da's waar ook, (Naar slaapkamer rechts) Wacht eens efkens.
Jamaar wacht eens efkens.
(Af)
(Terwijl ze zich ervan vergewist of het kind slaapt)
En hoe is 't met Werner en met Henri, nonkel Albert?
Goed. Heel goed. Laat die mannen maar doen. Onze Henri die woont in Charleroi. Die werkt daar aan 't stad. Haja, want die kent zijn Frans zo goed als zijn Vlaams, hé.
Onze Werner? Die woont in Maastricht.
Die werkt daar bij een... firma.
(Onderzoekend)
Een firma...
Jaja, een heel grote. Met een lift. (Pauze) Daar kwam ik gisteren van.
En hij dacht, ik ben nu toch in de geburen, ik passeer eens langs Balen voor dat ik terug naar huis rijd.
(Staakt het eten. Wrijft nadrukkelijk met een middelvinger in zijn mondhoeken, tot afgrijzen van Jan)
Juist. Ik heb alle tijd, hé. Sinds dat ons Virgenie... afijn. Ik ben nu toch maar alleen.
En wie past er op de winkel?
De winkel? Die is verkocht.
Die heeft toch altijd goed gemarsjeerd.
Vaneigens dat. Maar voor wie moet ik nu nog winkel houden? Daarbij, elke frank die ge verdient, moogt ge afgeven aan de
| |
| |
staat. En voor een hoop doppers zestien uur per dag mijn nikkel afdraaien, daar doe ik niet meer aan mee.
(De baby begint te huilen)
(Tot baby)
Hela, hela gij! Niet beginnen, hé!
(Het huilen stopt)
Maar nonkel Albert toch, ons Chantalleke die is al tien jaar. Die zit al in 't derde studiejaar. Da's onze Jean-Luc. (In het wagentje) Hé, vriend. Jean-Luc, hé.
O! Jean-Lucske! Och ja. Naar dat manneke zijn doop ben ik toen niet kunnen komen, met ons...
Ja. (Weer naar baby kijkend) Ge hebt er moed op, gij twee...
Zo stom als 't achterste van een varken wilt ge zeggen. Kinderen maken dat kan iedereen.
Juist. Ge moet er tegenwoordig zelfs geen poten en oren meer aannaaien. Luisteren doen ze toch niet en werken willen ze niet. Kinderen, hé. Een mens weet niet waar dat hij aan begint.
(Op met Sinterklaaskadootjes)
Hier zie, da's voor hun Sinterklaas.
Da's voor Chantalleke en da's voor Jean-Luc.
Dat hadt ge toch niet moeten doen.
Tuttut, 't is Sinterklaas voor iets.
(Terwijl ze haar dochter stiekem wat bankbriefjes in de handen stopt.)
(Clara rijdt het wagentje de salon in, Albert volgt haar met de blik. Dan bewonderend en gemaakt-opgewekt)
Amai, zeg, gij hebt het hier nogal gearrangeerd, moet ik zeggen.
Werd het geen tijd, Albert?
Dat moet nogal wat gekost hebben.
Ja, dat wel. Maar onze Jan heeft veel zelf gedaan, hé. Anders hadden we dat natuurlijk niet kunnen doen. Chauffage en zo.
En nog gene camelotte, precies. Echt leer, zeker?
Och, Albert, simili, dat plakt zo aan uw billen, hé.
Vraagt dat maar eens aan ons Germaine.
| |
| |
Allee dan. 'k Ben er mee weg.
Ge weet de velo staan, hé kindje. En zet iets op uw kop.
(Naar de tv wijzend)
Kleuren? Een Philips, zeker?
Da's zeker. Jan, waar is dat ding ieverans?
(Zwaait verveeld met een hand)
Daar ieverans.
Ze zeggen dat dat de beste zijn, hé, die van...
En de grootste. Zijt maar zeker.
En we hebben een wreed schoon beeld. En we kunnen de Hollander èn de Duits pakken. En d'r is zelfs zo'n aansluiting voor zo'n ding, hoe heet dat weer, Jan?
Nee, ja, dat ook maar dat ander.
(Naar CB-toestel wijzend)
En dat hier?
Clara, blijf daar met uw poten af, hé!
Da's onze Jan zijn bakske.
Ah, is dat nu zo'n CB-bakske?
Daar zit hij heelder nachten op te tokkelen.
(Zuchtend)
Ja, als ge zo wat in 't zwart geërfd hebt... (Jan en Clara kijken elkaar niet begrijpend aan) Maar als ik van u was geweest, ik zou al die kosten toch niet gedaan hebben.
(Aarzelend)
Niet? Waarom niet?
Gij leest toch de gazet. Gij luistert toch naar de radio. Gij ziet toch naar de televisie.
Dan weet ge toch wat er aan 't gebeuren is. Of niet?
De krisis, wilt hij zeggen.
Het geld is op, de kas is leeg.
Jaja, maar deze keer is 't serieus. Alles is op. 't Koken is gedaan. Neenee, ik zou wel geweten hebben wat dat ik met mijn geld moest doen.
| |
| |
Praat? (Schamper) Wacht maar wat. Wacht maar wat. Gij zult binnenkort nog ogen trekken, gij. Als ze de indeks afschaffen, de frank devalueren. Ge zult wat zien!
D'r is geen krisis, Albert.
Neen? Ge hoort van niets anders klappen.
Ze zeggen dat er een is, maar d'r is er geen.
Vraag het dan maar eens aan onze Werner. Die heeft het mij gisteren nog gezegd. Pa, zegt hij, de mensen hebben er geen gedacht van. Ze peinzen dat het wel zal overwaaien gelijk een onweer, maar in de Raad van Beheer zitten er een paar die 't rechtstreeks van de minister weten. Die zitten met hun geld al lang in Zwitserland! Nog een half jaar, zeggen die. Hoop en al. Eerst zullen ze alles een week te laat uitbetalen. Den dop, het pensioen... En dan! Fini! Ge zult het zien. 't Is naar de kloten, mannekens. Gedaan met 't goed leven. En 't is ons eigen schuld, hé. We hebben ermee gesmeten, en morgen zullen we 't uitzweten. Afijn, mij zullen ze niet hebben. Ik heb mijn affaires geregeld.
Ze moesten maar één ding doen, en dat is de WET toepassen.
De wet op de belastingontduiking. Als ze al die geldzakken, die ieder jaar voor driehonderd miljard frauderen eens goed bij hun pietje pakken, dan is alles ineens opgelost.
(Schamper)
O ja, 't is waar. Gij zijt een rooie, hé.
(Rondkijkend)
Heb ik hier nieverans mijn ander valies laten staan?
Zijt ge al weg? Ge blijft toch nog voor 't middageten?
Neenee, ik ga ze maar efkens naar boven doen. (Neemt koffer) Ge zit er toch niks mee in dat ik een paar dagen blijf, hé?
Neenee, doe gerust, doe gerust.
Een paar dagen maar.
(Af met koffer via deur fond)
(Gedempt)
Clara, zijt gij nu helemaal zot geworden?
(Gedempt)
Wat kon ik anders zeggen?
Als ik met die zaag twee dagen aan een stuk onder 't zelfde dak moet wonen, dan krijg ik spataderen in mijn gezicht.
Ja zeg. 't Is familie, hé. En daarbij...
Ik vraag mij bijgod maar af, wat die hier eigenlijk komt doen?
| |
| |
Vraag het hem dan!
(We horen de brievenbus kleppen)
De fakteur! (Clara snel af) Is de gazet erbij?
(Op)
Hier.
(Geeft hem het hele pakket)
(Plooit zuchtend de krant open. 't Is ‘De Morgen’)
Allee, tedju, toch wéér een dag.
Wat voor weer is 't morgen?
Wat? O. (Bladert, leest voor) ‘Vooruitzichten voor zondag en maandag: kouder met sneeuwbuien en smeltende sneeuw. 's Nachts ijzel.’ Goeienavond, beste kijkers.
Is dat vandaag, dat tweede deel van Joachim Stiller?
Da's volgende week pas. En laat me nu toch eens lezen, zeg.
'k Vind dat anders wreed schoon. Van die muziek alleen al krijg ik kiekevlees. Geef mij de rest eens.
(Terwijl hij haar de rest toeschuift)
Ge moet toch maar DURVEN, hé. Welwelwelwel. Matigingswet, mini-loonwet, indekskoppeling, interprofessioneel akkoord, inleveren, aftoppen, devalueren. Ik moet terug naar 't school. Ik ken geen Vlaams niet meer.
(De post doornemend)
Reklaam, reklaam, reklaam, reklaam en nog eens re...
(Ze heeft een omslag in de hand, scheurt het open, bekijkt de inhoud, probeert alles weg te moffelen)
(Zonder van zijn krant op te kijken)
Wat is dat?
(Zonder op te kijken, zijn hand uitstekend)
CLARA...
Euh... iets van de mazout precies...
(Neemt de rekening aan, maar blijft nog in de krant kijken. Dan, haar aankijkend)
Iets van de mazout... (Bekijkt de rekening, schrikt, bedekt beide ogen met een hand) Clara, wat-is-dat?
Hewel, van de mazout, zeker...
(Bekijkt de rekening weer)
Zeg dat het niet waar is, hé. Zeg dat het niet waar is.
(Nerveus)
Dat moet een abuis zijn, Jan. Dat kàn niet. Zovéél, dat kàn niet. Daar moet voor getelefoneerd worden.
Wat doet gij daar allemaal mee, zeg?
| |
| |
Wie anders? (Loopt naar de thermostaat, schakelt demonstratief de verwarming uit) Zo'n thermostaat, Clara, hoe dikwijls moet ik u dat nu nog zeggen, dat dient om met uw poten van af te blijven.
Daar staan nummerokens op, Clara.
Gij ziet er zo'n nummeroken uit, gij.
Die springt altijd vanzelf op.
Vanzelf. (Gaat gordijn dichttrekken) En dat gordijn hier, dat gaat ook elke keer vanzelf open, zeker.
Anders is 't daar te koud voor de kleine!
Dan zet ge die hier maar binnen, hé. Dààr is toch nooit iemand. Dat dient daar alleen maar om gestofzuigd te worden. (Naar de rekening wijzend) Maar enfin, Clara, bezie dat! Hoelang is dat nu geleden dat ze de laatste keer geleverd hebben? Veertien dagen?
Een maand dan? En de winter is nog geeneens begonnen. We staan d'r goed voor.
Zeg, Debruycker, ge hebt honderd, hé.
(Naar het gordijn wijzend)
Gij met uw gróóóte living!
Neen, dat kruipkotje van vroeger, dat was beter. Ge kondt er uw kont niet keren.
Toen waren we met zijn vieren. En daarbij, dat kruipkotje, dat konden we tenminste verwarmen zonder ons eigen zeer te doen. Maar neen. Alle geburen hadden een gróóóóóóóte living, dus wij ook een gróóóóóóóte living. Een gróóóóóóóte living met tapis-plein en chauffage. En waar zitten we de hele dag? Hier. Hier bijgod. (Pauze) Dat ik dààr al spijt van gehad heb, van die muur...
Voilà, 't is weer van 't zelfde. Als 't slecht weer is, dan is dat mijn schuld. Als de regering valt, dan is dat mijn schuld. Als uw schoonbroer komt logeren, dan is dat mijn schuld. Als de mazout opslaat, dan is dat mijn schuld...
Zever niet. 't Gaat nog zo ver komen dat we aan 't spaargeld moeten zitten om 't hier warm te krijgen. (Wijst naar houtkachel) Waarom steekt ge dat ding niet aan? Twee jaar geleden gekocht en die heeft hoop en al drie keer gebrand.
Weet gij wat hout tegenwoordig kost? Al bijkanst zoveel als antraciet!
| |
| |
Aan hout, daar kunt ge u vier keer aan warmen: één keer als ge 't kapt, één keer als ge 't zaagt, één keer als ge 't opstapelt en één keer als ge 't opstookt. (Kijkt weer naar de rekening) Clara, maar hoe zoekt gij er te komen dees maand? Hebt ge de afbetalingen al gedaan?
En december, da's een zwaar maand, dat weet ge. (Clara huilt) En begin nu weer niet te blèren, want dat brengt ook geen intrest op. Waarom blèt gij nu?
't Is mijn schuld toch niet dat 't leven zo duur is.
Dat zeg ik toch niet. Maar gij doet alsof 't niet duur is, dàt wil ik zeggen.
Ik trek op 't eind van de maand toch vijfduizend frank van Josfien!
(Op rekening wijzend)
Allee, hoe komt dat nu?
Omdat hij zo duur is, hé. En dan met die BTW. En omdat gij nu de hele dag thuis zijt. Vroeger moest ik twee dagen in de week niet stoken. Gij waart naar 't fabriek en ik naar Josfien.
En als ik daar die muur eens opnieuw metselde...
Of een harmonica-deur. 'k Durf wedden, hé, als gij dat gordijn dicht zoudt houden, dat het dan al een hoop zou schelen.
(Pauze)
Zeg Jan, zou dat waar zijn?
Wat onze Albert zegt, dat ze de pensioenen niet meer gaan uitbetalen?
Bijlange niet. Ruim dat hier maar eens wat af, mijn ellebogen plakken aan de tafel.
(Terwijl ze de tafel afruimt en naar de klok kijkt)
Allee, 't is weeral tijd. 't Eén is nog niet op, of ge kunt al aan 't ander beginnen. (Naar salon wijzend) En als die kleine blèt, geef hem dan zijn tutter, hé.
(Frommelt nijdig de krant bijeen. Kijkt om zich heen. Bemerkt de foto van opa. Hij draait ze met een ruk naar de muur. Dan schakelt hij zijn CB-toestel in, neemt het mikrofoontje en spreekt gedempt) Hallo... hallo... is er iemand stand by? Is er iemand stand by? (Misnoegd begint hij aan een knop te draaien)
DOEK
|
|