| |
| |
| |
Ivo Michiels
Itinerarium I, coupletten
Reisweg een
Ars clericalis
A.
Het pad over de rots gelegd:
Tussen het licht en de rots
volzinnen uit de Heilige Schrift
van zoveel landschap en geschiedenis.
luidkeels een ruit aan gruizementen
Zodat de scherven van de ruimte
rinkelend op je voorwaardelijke overwintering.
| |
| |
| |
B.
De deur openen, de kamer doorsteken, de treden beklimmen, de schreden richten, zich op de stoel neerlaten, de bril op de neus drukken, de koffie inschenken, het papier voor je leggen, de pen ter hand nemen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, van de koffie slurpen, het eerste woord schrijven, de schrijven, deur schrijven, openen schrijven, de pen uit de hand leggen, de bril van de neus nemen, van de koffie slurpen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, de volgende zin schrijven, de schrijven, kamer schrijven, doorsteken schrijven, de pen uit de hand leggen, de bril van de neus nemen, van de koffie slurpen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, de volgende zin schrijven, de schrijven, treden schrijven, beklimmen schrijven, de pen uit de hand leggen, de bril van de neus nemen, van de koffie slurpen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, de volgende zin schrijven, de schrijven, schreden schrijven, richten schrijven, de pen uit de hand leggen, de bril van de neus nemen, van de koffie slurpen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, de volgende zin schrijven, zich schrijven, op schrijven, de schrijven, stoel schrijven, neerlaten schrijven, de pen uit de hand leggen, de bril van de neus nemen, van de koffie slurpen, de ogen sluiten, de gedachten laten gaan, de ogen openen, de bril op de neus drukken, de volgende zin schrijven.
| |
| |
| |
Reisweg twee
Silvarum causa
Je verlaat de autosnelweg, welgeteld de derde uitrit na het rondpoint vanwaar op de grote dagen de algemene uittocht een aanvang neemt. Eens beneden sla je rechts af, je rijdt onder de autosnelweg door en zie, daar heb je de kerk al. Van op meer dan een kilometer afstand zie je ze oprijzen, pal in het midden van de weg prijkt ze, althans zo lijkt het (neenee, niet de koepelkerk/kermiskerk die je je herinnert uit je kindertijd toen je te voet ter bedevaart toog naar Maria, je weet wel, de Moeder van God), neenee, een spitse toren is het, een naald die de hemel prikt. Vlak naast de kerk sla je opnieuw rechts af - je kan de naam lezen op het bord, twee kilometer staat erbij vermeld - en de bochtige betonweg waar weinige jaren geleden nog een authentieke windmolen stond en het groen tot over de berm trok (bestaat er groener groen dan hier in dit gewest, dit land, dit noorden?) en dus de verte om zo te zeggen al inzette aan je voeten en waar thans huizen en paleizen van huizen de horizon voor altijd afschermen, deze weg voert je regelrecht naar (alweer) een dorpskom, naar (alweer) een kerk, ze staat op een adempje heuvel. Maar o, opgepast nu, je mag in geen geval voorbij de kerk, bij de splitsing moet je rechts aanhouden, dit wil zeggen je volgt de weg die langs de herberg voert, de brouwerij
| |
| |
verderop, langs het eenzame paard dat tussen twee muren te grazen is gezet, de beemden daar beneden, de beek, een flits en hop alweer huizen, baksteen siersteen dode steen. Eindelijk, aan je linkerkant, toch de open ruimte, de bomen die elkaar niet loslaten, de gewassen - aardappelen, maïs, rogge, al naar gelang - de heel zachte glooiing, molshoopjes hier en daar, niet veel mèèr, de einder versneden, verdoezeld in de laagwei wanneer de mist er blijft hangen, of de regen neerzijgt en de lucht grijs maakt, de aarde zwaar donker zompig - in de vrieswinter deze zelfde plek een Japanse prent, ragfijne arceringen op het witte blad van het dorpsdecor. Vandaag is het volop zomer, de vlekken overwoekeren de lijnen en dit is het gekke: je ziet, omdat je zo bent, het ene landschap bij wijze van spreken aanwezig onder het ander, het land van de winter onder dat van de zomer, het land van de lente onder dat van de herfst. Enzovoort enzovoort, het al in het al. Door het tralievenster van de veldkapel steken nog wat verdorde stengels naar buiten, overblijfsel van de verlopen meimaand. Straks komt een verdwaalde Christus voorbij, ach, niet om water te veranderen in bier, dat zal wel niet. Misschien wil hij wel boer zijn tussen de boeren, stap tussen de stappen, rug met de ruggen. Een zwijger met de zwijgers.
| |
| |
| |
Reisweg drie
Petrarca petrarca
Je verlaat de autosnelweg, je zoekt je weg dwars door de kleine stad met de witte de rose de goudokeren gevels, de smalle steegjes waar er goddank bijna altijd schaduw is, het plein met de stoere muren die hebben stand gehouden sedert het Romeinse Rijk opbloeide/uitbloeide, jaja en je bent alweer de weg op naar de volgende kleine stad. Gespannen kijk je toe hoe ze nader en toch niet nader komen: de heuvels met de wijngaarden tegen de helling gelegd, klimmend, dalend, de gekartelde kim erboven en ha, weliswaar nog een flink eind verwijderd maar niettemin duidelijk te onderscheiden, doordat vandaag de hitte gelukkig niet zo vochtig is en dus de lucht diafaan, de top van je eigen Foedjijama. Zes maand op het jaar ligt er sneeuw daarboven, nu vind j'er niets, geen struik geen spriet te bespeuren, alleen de Honderd Winden zoevend over de kale kruin. Niet voor je de volgende kleine stad bent genaderd - halt, niet naar het centrum rijden, onmiddellijk de andere richting uit, de borden volgen die de route naar je Foedji aangeven - niet eerder begint de ware thuistocht. Nog ligt de weg vlak, slingert zich door het groene brede dal dat de wijkende ketens welhaast ongenaakbaar doet schijnen. En meteen doemt het dorp voor je op, of neen, eerst het Slot, een gigant uit de jaren dertienhonderd en zoveel, de woonhuizen als dependenties er tegenaan geschikt, afdalend van de
| |
| |
rots, majestueus neergezet tussen de heuveltrappen en er zijn dagen dat je van op preciese plaatsen dertig kilometer ver je slotdorp in het landschap kan zien oprijzen. Soms maak je een omweg, dat gebeurt. Je richt de steven dwars door de Gaarden des Heren en je klimt maar, langs antieke nederzettingen die trots de naam van hun wijnen dragen, langs de piek met het godsgebouw bovenop de punt geplant, een ithyfallische verschijning die zowaar een Keltische naam draagt, nota bene onder deze verzengende zon, en je vraagt je af hoe dit allemaal kan, deze prestatie van piekbouw en die uitheemse naam nog bovendien en het wonderwerk van de natuur eromheen: dalen en ceders, kloven, arcaden, kantwerk van rots, kantelen, kathedralen kantaten van rots, grotten, balkons, en al opnieuw je kasteeldorp, ditkeer daar diep onder je maar voor geen ons van zijn luister ingeboet, het heir der krekels luidkeels eroverheen zodat de stilte nog heiliger dimensies aanneemt, het sjirpen over de horizontalen en de vertikalen, de diagonalen, de lijnen en de namen en dus de eeuwen, begraven/opgegraven, eeuw ingebed in eeuw, stilte ingebed in stilte. Je zegt een woord, zo maar: Mesopotamië, of Noah. Misschien omdat je voelt hoe begin en einde hier samenkomen. En voelt hoe je, onafwendbaar stervend, bezig bent op volle kracht naar je geboorte te groeien.
| |
| |
| |
Reisweg vier
Lismonde je hand
Het papier gespreid, royaal, en witter dan ooit. Reeds heeft de stip zich op weg begeven. Ze is tot aan de rand van het blad gegaan, laat onderweg een donker, ofschoon niet gelijkmatig spoor na. Even volgt ze de rand van het blad, schijnt te aarzelen en keert terug, de tred iets zwaarder nu, zodat het spoor naast het spoor vanzelf een weinig breder uitvalt, of dieper, in ieder geval zwarter. Maar ook aan de overzijde is stoutmoedig een stip op stap gegaan, van het middenpunt uit tot vlak bij de rand, de rand aan de overkant. Ze laat onderweg een donker, ofschoon niet gelijkmatig spoor na. Even volgt ze de rand van het blad, schijnt te aarzelen en keert op haar stappen terug, de tred een weinig vastberadener nu, zodat ook het spoor naast het spoor vanzelf aan zekerheid wint, krachtiger uitvalt. Net iets beneden het middenpunt, dit wil zeggen net iets voorbij het centrum naar beneden toe voor de eerste stip, en net iets voorbij het centrum naar boven toe voor de tweede stip, kruisen de stippen elkaar, maken met hoofse behoedzame buiging een kleine bocht om elkaar heen, zodat een soort cirkel ontstaat. Stappen dan in elkaars spoor over, of neen, toch niet helemaal, blijven er milli- | |
| |
meterkrap naast lopen en zie, daar hebben ook links, en rechts, o God, van overal hebben stippen zich op weg begeven, daar, en daar, en daar. Ze rukken op naar de rand toe, laten sporen na, niet zo gelijkmatig eerst, allengs dieper, zwarter, brengen authentieke lijnen voort en voort gaat hun tocht over het blad, bevolken het wit, tekenen al stappend hun plattegrond, ontwerpen het netwerk, de verkeersaders, de kruispunten/knooppunten, de boulevards, de pleinen, de tunnels, pijlers en sectoren, markten. Noord is niet noord hier, misschien zuid. Zuid is niet zuid hier, misschien oost. Oost is niet oost hier, misschien west. West is niet west hier, misschien... Soms verdwijnt een stip over de rand van het blad, op die manier loopt een spoor buitenwereldlijk verloren. Vaak
zijn er ook samenscholingen en dan ontstaan onregelmatige zwarte vlekken op het witte blad dat het alsmaar drukker krijgt. Tot het nagenoeg verzadigd is, nog een laatste stip de verplaatsing aanvat, aarzelt. Zal ze? Zal ze niet? Niet. Het werk, het Nieuwe Babylon van de stippen, is voltooid. Rest alleen nog de titel. Gebed voor Constantijnse nomaden. Wat denk je.
|
|