Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 34
(1981)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1]Julien Weverbergh
| |
[pagina 2]
| |
uit de vergeetput van de literaire historie opdiept, en niet omgekeerd. Ik heb ooit geschreven dat Boon zo'n schrijfbeest was, dat hij het alfabet uitgevonden zou hebben als dit niet zou hebben bestaan. En schrijven, creëren is voor échte auteurs dringender dan naar drukkers lopen. Boons eerste boek (3 Mensen tussen muren) had hij op één enkel exemplaar in eigen beheer uitgegeven. Waarom? Omdat geen uitgever het boek wou hebben? Neen, omdat publiceren Boon niet interesseerde. Met het eerste manuscript dat haast buiten medeweten van Boon ter publikatie werd aangeboden, won hij meteen een literaire prijs. Boon zou hierover getuigen: ‘Jeanneke is de dader. Zij heeft De voorstad groeit ingestuurd voor de Leo J. Krynprijs. Indien zij het niet gedaan had, dan had ik nóg niet gepubliceerd. Ik zou nog altijd een verver zijn die in zijn vrije uren schrijft. Ik ben eigenlijk nog zo. Als ik iets maak, heb ik nog altijd geen zin om het te publiceren. De ene mens houdt daarvan en de andere niet. Ik heb dat niet, ik voel daar weinig voor’Ga naar eind(2). Aan Boon viel door uitgevers niets te ontdekken. Boons allereerste inzending, inzending niet naar een uitgever maar inzending voor een literaire prijs, was een schot in de roos. De voorstad groeit werd door Angèle Manteau uitgegeven, omdat een van de firma onafhankelijke redactie Boon bekroond had. Wie de reglementen van de Krynprijs inziet zal merken, dat de redactie bij notarisakte is vastgesteld, en de firma Manteau geen enkele stem in het kapittel heeft. De firma Manteau heeft zich alleen verbonden het door de jury van de Krynprijs bekroonde werk uit te geven - wat er ook uit de bus komt. Zo Boon al ooit ‘ontdekt’ is, dan is dat door Willem Elsschot, Raymond Herreman, Willem Pelemans, Maurice Roelants en François Closset gebeurd. Dezelfde geschiedenis heeft zich 8 jaar later met het eerste roman-manuscript van Hugo Claus herhaald - ik kom erop terug. Wat is er na het debuut van Boon gebeurd? Angèle Manteau citeert alleen het opgewonden sabelgekletter van ene Jeanne de Bruyn (Volk en Staat, 2 juli 1944)Ga naar eind(3). De Hollandse lezer rilt wel op zijn stoel, maar weet niet dat de situatie in bezet België, wat de censuur en publikatiemogelijkheden betreft, helemaal anders lag dan in Nederland - toelichtingen hieromtrent vallen buiten het kader van deze aantekeningen - en het debuut van Boon door de kritiek vrij algemeen positief werd ontvangen. Boon zélf heeft zich alvast om De | |
[pagina 3]
| |
Bruynes uitlatingen geen zorgen gemaakt; de Canadezen stonden overigens in september 1944 al in Brussel. Wat is de verdere uitgeverspolitiek van Angèle Manteau geweest m.b.t. wie zij ‘onze grootste schrijver’ noemt? In 1944 verscheen Abel Gholaerts (na een kort conflict over de titel - zie Boonboek p. 70), in 1946 Vergeten straat (alle correspondentie hierover is verloren gegaan) en in 1947 ten slotte Mijn kleine oorlog, dat eerst in het door Manteau uitgegeven weekblad Zondagspost was verschenen. Boon maakte voor dit boek een omslag, dat geweigerd werd. Boon was nijdigGa naar eind(4). Mijn kleine oorlog werd unaniem begroet als een meesterwerkje, het was aardig op weg om in literaire kringen het geweten te schoppen dat de auteur in de beroemde laatste zin van het boek geformuleerd had. Alleen Holland was in de persoon van zijn in die jaren belangrijkste criticus bij het ‘ontdekken’ en ‘waarderen’ en ‘lanceren’ van Boon niet aanwezig. Angèle Manteaus paladijn Jan Greshoff schreef in Het Vaderland, in de door Menno ter Braak geheiligde kolommen, onder de titel Louis-Paul Boon, slachtoffer van overschatting, een fel stuk dat een doorslag leek van het epistel dat nauwelijks een paar jaar eerder in Volk en Staat was verschenen. Boon gebruikte ‘gemakkelijke truuks’, was ‘erg opzettelijk’ met ‘een flinkheid van de koude grond’, het lezen van de reeds verschenen romans ‘was een marteling’ en, vooral, Boons geschrijf was hoogst ‘onfatsoenlijk en plebeisch’Ga naar eind(5). Deze ruim duizend woorden tellende galachtige fluim is in de Manteau-Boonstory belangrijker dan Jeanne de Bruynes amechtig geroep. Ik vermoed, dat vermoedelijk dit vernietigende oordeel van Angèle Manteaus vriend Jan Greshoff in hoge mate de oorzaak is geweest dat de firma Manteau het verder uitgeven van ‘onze grootste schrijver’ heeft gestaakt. Want was het roomse gespuis in dit land dan zó verbeten op Boon als Angèle Manteau wil doen geloven, zodat zij om die reden Boon niet kon verkopen? Was ‘Vlaanderen’ dan heus zo achterlijk dat het zijn geniale schrijver niet (h)erkende, zodat men er zat te wachten tot het Ontwikkelde Volk van boven de Moerdijk zijn zegen urbi et orbi had gegeven, zoals de literaire folklore het zo hardnekkig voorstelt? Voor het antwoord op die vraag neme men het Boek in Vlaanderen 1946 ter hand en leze een stuk van André Demedts over Boon: zelden werd een jong talent op zo'n uitbundige manier bewie- | |
[pagina 4]
| |
rookt, en dit door een criticus die in het ‘achterlijke Vlaanderen’ als dé incarnatie van de katholieke schrijver geldt. Met uitroepen als ‘een sterke jonge kracht’, ‘ongewone schrijversgaven’, ‘meesterschap waarvan opvatting en bouw van zijn romans getuigen’ werd de lezer om de roodgloeiende oren geslagenGa naar eind(6). Was deze stem van een toonaangevende katholieke criticus en schrijver uit de diepe-katholieke westhoek Angèle Manteau dan ontgaan? Neen: zij gebruikte de paapse mening als flaptekst voor de uitgaaf van Mijn kleine oorlog. De gelukkige bezitters van de eerste druk van dit verrukkelijke boekje kunnen die daar integraal lezen. Maar tóch zou Angèle Manteau in de loop van de volgende jaren weigeren Boons werk verder uit te geven - en niet alléén De Kapellekensbaan zoals zij vertelt en de legende wil. Achtereenvolgens werden geweigerd: Boontjes uitleenbibliotheek (zou in 1950 verschijnen bij Leesclub de Boekvink), Boontjes twee spoken (zou in 1952 verschijnen bij De Arbeiderspers), De bende van Jan de Lichte (zou in 1953 verschijnen bij uitgeverij Hoste), Wapenbroeders (zou in 1953 verschijnen bij De Arbeiderspers)Ga naar eind(7) en Menuet (zou in 1955 verschijnen bij Ontwikkeling). Als bijlage bij dit artikel vindt de ongelovige lezer een brief van Boon aan zijn uitgeefster, dd. mei 1954. En dit is niet de enige brief in ons bezit waarin het probleem van de geweigerde manuscripten gesteld wordt. In dit epistel komt ook de clausule over het alleenrecht op Boons volgende manuscripten voor die de arme auteur, die van zijn pen was gaan leven, misschien wel de maagzweer heeft bezorgd die hij zo onvergetelijk beschreven heeft. Op deze clausule kom ik verderop nog terug. Zoals uit het document verder blijkt weigerde Angèle Manteau niet alleen nieuw werk van ‘onze grootste schrijver’ uit te geven, maar heeft zij eveneens het herdrukken door andere uitgevers van ondertussen beroemd geworden boeken gedwarsboomd. Boon zou hierover in december 1956 aan Angèle Manteau o.m. schrijven: ‘Ik meen dan ook te mogen veronderstellen, dat u deze beide werken niet als een winstgevende zaak kunt beschouwen. Aan de andere kant blijft dit voor mij een enorme verliespost, daar Hollandse uitgevers steeds bereid zijn die werken opnieuw uit te geven. Liever dan “in de toekomst overwegen” zag ik een datum bepaald, waarop wij tot een definitieve beslissing overgaan. Laten wij eind januari '57 nemen - waarop u dan Vergeten straat | |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
twaalf jaar in bezit hebt gehad en Mijn kleine oorlog elf jaar - en bepaal daartegen of u ze zelf verkiest uit te geven, of mij de vrijheid laat ze aan een andere uitgever aan te bieden’. De beslissing die Angèle Manteau toen genomen heeft is bekend. Het zit me vooral dwars - en het is de nagedachtenis van de grote schrijver onwaardig - dat Angèle Manteau deze vergissing niet ruiterlijk toegeeft en allerlei drogredenen als onverkoopbaarheid, roomse druk, ontkenning van Boons schrijverschap in Vlaanderen e.d.m. te voorschijn tovert. Of had de firma Manteau dan geen geld om in ‘onze grootste schrijver’ te investeren? Kom. Wat zou een investering in piepdunne boekjes als de meesterlijke Twee spoken en Uitleenbibliotheek hebben gekost? Hebben dan misschien in de periode 1946 (laatste editie van Boon bij Manteau) tot december 1956 (definitieve breuk) andere grote schrijvers veel belangrijker boekwerken aan Angèle Manteau aangeboden, zodat het beperkte investeringskapitaal daardoor was opgesnoept? Of had Angèle Manteau dan eindelijk auteurs gevonden die wél in Holland verkocht konden worden? Laten wij het ‘fascinerend drukwerk’ (dixit Bibeb) waarin jaar na jaar de belangrijkste uitgaven van Angèle Manteau zijn geregistreerd, eens openslaan. Een willekeurige greep uit de tientallen edities per jaar. 1947: Bert Decorte, Nieuwe gedichten. 1948: Rosamond Lehmann, De ballade en de bron. 1949: Valère Depauw, De zege van het verzaken. 1950: Karel van de Woestijne, Verzameld werk, 3 delen. 1951: Ferdinand Desonay, België in een notedop. 1952: Roger Avermaete, Herinneringen uit het Kunstleven. 1953: Yvonne de Man, Ons dagelijks brood. 1954: H. Tazieff, Kraters in lichterlaaie. 1955: Herwig Hensen, De aarden schaal. 1956: Hugo Raes & H. Wouters, Verhalen uit de Stille Zuidzee. En dit alles terwijl er noch voor nieuw werk noch voor herdrukken ‘van onze grootste schrijver’ bij de firma Manteau plaats was. Voor het andere werk van de generatiegenoten van Boon, die bij Manteau tijdens en kort nà W.O. II aan bod kwamen, bleek Angèle Manteau overigens evenmin warm te lopen, want niet alléén Boon verliet de stal aan de NerviërslaanGa naar eind(8). Na de wittebroodsweken werden ook Piet van Aken en Hubert Lampo (elk na een vijftal boeken) afvallig, terwijl Angèle Manteau er verder niet in geslaagd is de ook door haar uitgegeven Willem Elsschot en Gerard Walschap te behouden. Ook Hugo Raes | |
[pagina 7]
| |
is na zijn eerste contacten met Manteau wijselijk naar De Bezige Bij vertrokken. Zelfs met Johan Daisne heeft het een hele tijd niet al te best geboterd, hoewel Angèle Manteau ons anders wil laten geloven. Angèle Manteau heeft het klaargespeeld met een complete generatie, die door de oorlogsomstandigheden bij haar debuteerde of publiceerde, te breken. Wie is de oorzaak dat Vlaamse auteurs naar Nederland zijn uitgeweken? Wat is de oorzaak van deze massale vaandelvlucht? Katholiek Vlaanderen? Of leefde uitgeefster Angèle Manteau misschien in onmin met haar auteurs? Of zag zij hun literaire waarde niet zitten? Laten wij ter lering even aandachtig een tweede in bijlage afgedrukte document lezen en voor ons zelf daaruit besluiten trekken. Dit document is een brief van de toen in Parijs verblijvende jonge debutant Hugo Claus aan zijn uitgeefster. De richtlijnen voor het beantwoorden van de erin gestelde vragen zijn in het handschrift van Angèle Manteau toegevoegd. Vooreerst dient opgemerkt dat ook Claus zomin als Boon een ‘ontdekking’ van Angèle Manteau, maar van de jury van de Leo J. Krynprijs is geweest. Verder blijkt uit de notitie die Angèle Manteau in de rand van Claus' brief voor haar secretaresse maakte, niet alleen dat zij óók nieuw werk van Claus heeft geweigerd, maar zich t.o.v. deze auteur hooghartig, afstandelijk en leugenachtig opstelde. Ik kan er best inkomen dat Angèle Manteau na 9 jaar nog wakker ligt over passages uit Walter van den Broecks In beslag genomen, waar deze auteur over Bertha Nancy - volgens Angèle zelf haar evenbeeld - schrijft, dat zij op een stoel zat ‘om haar neus op te halen als was ze een fijnproefster van stinkkaas, en haar auteurs aan te kijken als waren zij kwalijk geurende excrementen.’ Maar aan Bibeb heeft Angèle Manteau niet verteld dat Walter van den Broeck, in een door mij geredigeerde serie, twee romans bij Manteau had gepubliceerd zonder dat hij ooit zijn uitgeefster had ontmoet. Is deze uitgeefster dan verbaasd als auteurs over ‘ivoren torens’ spreken? Def bewering van Angèle Manteau als zou Walter van den Broeck deze onheuse passages op mijn verzoek geschreven hebben, slaat natuurlijk nergens op. Walter van den Broeck is een authentiek schrijver die zich vanaf zijn debuut sterk persoonlijk affirmeerde, en die bovendien een te proper persoon is om zich door een redacteur te laten dicteren | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
wat hij moet schrijven. Ik denk dat Angèle Manteau niet achter auteurs en boeken, maar alleen achter cijfers stond. In het literaire uitgeversvak is dat fataal. Ook in 1971 zou, naar mijn mening, deze houding nog zure oprispingen tot gevolg hebben, maar dit is voor straks. Laten wij nu eerst het onderwerp Boon afronden en daarom even de aanmatigende Nederlanders bekijken, die naar eigen zeggen Boon ontdekt zouden hebben. Boon was, als boven aangetoond, van zijn eerste publikatie af in Vlaanderen ‘erkend’ als een grootmeester. En als zodanig is hij, ondanks Jan Greshoff, ook door Nederland van meetaf ‘erkend’. Mensen als o.m. Gerrit Borgers en Reinold Kuipers hebben, van zodra zij van zijn werk kennis hadden genomen, voor Boon gepleit. De grote verkoop en het populaire succes zijn pas in de jaren zestig ontstaan, en toen tegelijkertijd in Nederland én Vlaanderen. De eerste ernstige kritische benadering van Boons werk is door Vlamingen geleverd (Paul de Wispelaere, Willy Roggeman, Herwig Leus, René Gysen) en voor de eerste grondige biografische onderzoekingen hebben ook Vlamingen de mouwen opgestroopt (Herwig Leus en ikzelf). Detail: De Nederlandse uitgever van Boon, De Arbeiderspers, was in 1970 zó met zijn Vlaamse auteur ingenomen, dat hij de allereerste bronneneditie omtrent Boons leven en werk, het reeds vermelde Boonboek (waaraan Boon zelf in hoge mate heeft meegewerkt) weigerde uit te geven. Reden: in Nederland, dixit de uitgever, was er onvoldoende belangstelling voor Boon... Over de relatie van Boon met zijn uitgevers zal nog lang geschreven worden - deze uitgevers willen blijkbaar per sé in het zonnetje staan. De bewering van Angèle Manteau dat haar relatie met Boon tot het einde van zijn leven zo goed gebleven zou zijn, is onwaar. In een ander verband haal ik straks een kleine anekdote aan die daar onrechtstreeks licht op werpt. De laatste brief die Boon naar Manteau schreef dateert uit 1962 en heeft betrekking op een grotesk incident met Urbain van de Voorde. Angèle Manteaus bewering, dat Boon ‘argeloos’ was bewijst haar totale onkunde m.b.t. diens persoon én werk. Angèle Manteau mocht de anarchist Boon en zijn onfatsoenlijk geschrijf niet. De rest is larie. * Elk jaar tot en met 1968 worden de belangrijkste gebeurtenissen in de wereld plus de literaire uitgaven vermeld, met foto's en brieven. Een fascinerende documentatie. | |
[pagina 10]
| |
‘'t Was een idee van Jeroen Brouwers’, zegt ze, de koppen koffie op tafel plaatsend, ‘maar Weverbergh deed of het zijn werk was’. Bibeb, VN, 31.01.81. De ‘fascinerende documentatiemap’ die Bibeb in handen heeft gekregen heet Jaar in jaar uit. Voor het eerst verneem ik bij monde van Angèle Manteau dat ik ooit beweerd zou hebben, dat deze map mijn werk is geweest. Daar kijk ik van op. Het idee uit 1968 om alle belangrijke titels van Manteau-uitgaven te boek te stellen, is afkomstig van Jeroen Brouwers. Dezelfde Brouwers heeft de vormgeving van de map bedacht en deze volledig gelay-out en geproduceerd. Mijn enige inbreng was het idee politieke gebeurtenissen en het verschijnen van boeken met wereldfaam in dezelfde periode van Manteaus activiteiten te memoreren. Ik heb ook het betreffende opzoekingswerk verricht. Bedoeld drukwerkje, routinewerk in de firma, hebben wij in 1968 bij de viering van 30 jaar Manteau in de Bijenkorf te Amsterdam, met gulle hand aan de (Hollandse) pers uitgedeeld - én verzonden naar alle uithoeken van de wereld. Geen mens heeft dit bundeltje ooit vermeld, niemand vond het bundeltje toen ‘fascinerend’. Wààr en waarom zou ik mij voor dergelijk kattebelletje op de borst hebben geslagen? * Met eendere emotie begint Angèle Manteau aan het hoofdstuk Weverbergh. ‘Hem heb ik in 1960 aangenomen bij Manteau toen hij als leraar mulo was ontslagen’. Bibeb, VN, 31.01.81. De relatie Angèle Manteau/Van Goor/De Goudvink/Elsevier is veel ingewikkelder dan in een interview weergegeven kan worden, maar ook ànders dan Angèle Manteau beweert. Heel wat feiten zijn mij niet bekend, en ik wou en wil ze ook niet kennen, omdat deze privé-zaak van Angèle Manteau mij niet interesseerde, en nog niet interesseert. Mijn aan- en opmerkingen hebben dan ook alleen betrekking op die punten waar Angèle Manteau met bestraffende vinger in mijn richting wijst. Zeer tegen mijn zin zal ik een stukje autobiografie moeten schrijven. Even memoreren. In Bibebs stuk wordt met allerlei namen van firma's en personen gegoocheld en slordig met data omgesprongen, alsof de gewone burger op de hoogte is van wat alleen de echte | |
[pagina 11]
| |
incrowd weet, of zich zorgen zou maken over who is who bij een literair bedrijfje in Vlaanderen. Laten wij beginnen met enkele data op een rijtje te zetten. In 1963 verlaat Jeroen Brouwers Nederland en komt in dienst bij de n.v. Manteau in Brussel. Hij zal er werken tot 15.02.70. In 1965 wordt de n.v. A. Manteau door aandelenruil opgenomen in de Haagse Van Goor-groep (later wordt dat Edicom).Ga naar eind(9) In 1966 wordt de n.v. Librico in België opgericht, als verkoopkantoor van de fondsen Manteau, Van Goor, Van Hoeve en H. Meulenhoff. Verkoopdirectrice wordt Angèle Manteau. In oktober 1966 wordt Julien Weverbergh editor bij Manteau - hij zal aan de firma verbonden blijven tot 30.09.70. In 1969 wordt de firma De Goudvink gekocht en op 1 september van dat jaar wordt de heer J. Stappaerts verkoopdirecteur van voornoemde fondsen. Angèle Manteau directrice àf. December 1970: Angèle Manteau neemt ontslag en wordt per 1 januari 1971 editor bij Elsevier. Op diezelfde datum wordt de heer Jan Boerwinkel directeur van de n.v. A. Manteau en hij neemt Julien Weverbergh als hoofd van het kantoor in Brussel en Jeroen Brouwers als redacteur (aanvankelijk als losse medewerker) weer in dienstGa naar eind(10). Op 1 januari 1972 wordt Julien Weverbergh directeur bij de n.v. A. Manteau. Maart 1977: Elsevier koopt Edicom - de n.v. A. Manteau incluis. Tot daar de nuchtere feiten. Terug nu naar la petite histoire en naar het einde van de jaren zestig waar de conflicten ontstaan die nu nog aanleiding zijn tot de verstoring van Angèle Manteaus gemoedsrust. Angèle Manteau, naar eigen zeggen ‘boekverkoopster in hart en nieren’ en goed geïntroduceerd bij de Vlaamse boekhandel, heeft in 1966 Librico op poten gezet. Zij wierf nieuwe vertegenwoordigers aan, legde de basis voor de verkooplogistiek, en de Hollandse boeken van Edicom begonnen in het spoor van de Manteau-boeken op de rekken van de Vlaamse boekhandel te verschijnen. Alles liep weldra lekker. Van Goor breidde echter uit, kocht o.m. in Holland De Boekerij in Baarn (een gouden zaak), Mouton in Den Haag (een treurige zaak) en zocht nog meer expansiemogelijkheden in België. De Goudvink werd gekocht wegens de prachtige ligging van het gebouw aan de hoofdweg Antwerpen/Brussel, de erin voorhanden opslagruimte, en de beloften van des Goudvinks heer en meester Jos Stappaerts massa's boeken via | |
[pagina 12]
| |
tertiaire kanalen aan de man te brengen. Er waren nog enkele beweegredenen meer die ik hier verzwijgGa naar eind(11). De directie van Edicom maakte toen een zware beleidsfout en trof een onrechtvaardige beslissing: op 1 september 1969 ontsloeg ze Angèle Manteau uit haar verkoopfunctie. En dit is de essentiële oorzaak van de breuk met Edicom. Al de andere door Angèle Manteau opgesomde redenen zijn franjes, onbeduidende incidenten, drogredenen. Dat Edicom Angèle Manteau zou gedwongen hebben tot het uitgeven van onfatsoenlijke boeken, is onzin. Edicom heeft zich nooit met het uitgavebeleid van Manteau bemoeid. Na overname van deze Belgische firma werden praktisch alle uitgeversactiviteiten stopgezet. Jos Stappaerts zal vaak van spijt op zijn nagels hebben gebeten. Kort nà het ontslag van Angèle Manteau is hij overigens de laan uitgestuurd. Hij werd opgevolgd door Pim Detiger. Dat deze Stappaerts onder de oorlog collaborateur was geweest - hij heeft dit zelf nooit verborgen - kan zéker voor Angèle Manteau geen bezwaar geweest zijn om met hem eventueel samen te werken. Wat noteer ik als ik het personeelsregister van de n.v. A. Manteau opensla? Op 1 november 1942 treedt bij deze firma Valère Depauw in dienst. Op 5 januari 1945 wordt Depauw uitgeschreven; hij zat toen in de gevangenis wegens collaboratie. Ik teken hier meteen bij aan, dat Valère Depauw een beminnelijk man was en is, die waarschijnlijk geen vlieg kwaad heeft gedaan en tot de ‘ideologisch’ verdwaasden gerekend kan worden. Maar wél een zwarte hand... Waar is, dat in 1970 door De Goudvink een partij boeken onder de toog werd verkocht. De door Angèle gecontroleerde voorraden brachten het feit aan het licht. De betrokken auteur is voor deze partij wél behoorlijk gehonoreerd. Ik wéét dat de auteurs van de firma Manteau tijdens het Edicom-bewind, onder de directie van Angèle Manteau, Jan Boerwinkel of mijzelf, nooit bedrogen zijn geworden. De produktie was en is tot op heden namelijk volkomen in handen van deze respectieve uitgevers, zodat controle op de begin- en eindvoorraden kinderspel en geknoei met afrekeningen door ‘hogere machten’ niet mogelijk is. Angèle Manteau heeft haar retraite bij de firma Manteau zorgvuldig en langdurig voorbereid, zodat haar beslissing niet genomen werd nà een paar in wezen onbeduidende incidenten, zoals zij anno 1981 via Bibeb in Amsterdam wil doen geloven. | |
[pagina 13]
| |
Angèle Manteau had ongetwijfeld in 1968 al, en zeker in de loop van 1969 een strijdplan bedacht om met slaande trommels en zonder kleerscheuren Edicom te verlaten. Haar plan zag er, na reconstructie van de wapenfeiten achteraf aldus uit: alle uitgeversactiviteiten geleidelijk aan staken; geen uitgaveplan voor de komende jaren voorbereiden; kernmedewerkers zachtjes de deur uitwerken; in nieuwe contracten de clausules schrappen waarbij Edicom volgend werk zou kunnen claimen; het gehele archief van Manteau op het gepaste moment laten verdwijnen, zodat eventuele opvolgers alleen lege kantoormeubelen zouden erven en dan, foetsie, met beloften van trouw vanwege de belangrijkste auteurs de pijp uit, naar Elsevier of De Standaard. Het achtergelaten skelet zou wel vanzelf in elkaar zakken en het nieuwe concern zou het puin, met de ‘oude’ goedlopende boeken van de meegelopen auteurs maar op te ruimen hebben. Angèle Manteau heeft dit schema uitgewerkt, maar geen rekening gehouden met de belangrijkste factor: de menselijke. Want wat gebeurde er? Voor het eerst in de geschiedenis van de n.v. A. Manteau werd in de loop van 1969 en in 1970 in de nieuwe contracten met de ‘oude’ auteurs de clausule geschrapt die Boon destijds al maagpijn had bezorgd en waarbij Manteau automatisch recht had op optie op volgend werk. (o.m. Vandeloo, De week van de kapiteins dd. 1.09.69; Jef Geeraerts, Ik ben maar een neger gevolgd door Het verhaal van Matsombo in één deel dd. 11.08.70).Ga naar eind(12) Verder had Angèle Manteau een volledige leegte om zich heen geschapen. In 1970 werd er nauwelijks iets uitgegeven en werd geen enkel uitgaveplan op het getouw gezet. Bij haar vertrek schonk Angèle Manteau het archief, dat nota bene niet eens haar eigendom wasGa naar eind(13), inclusief de lopende correspondentie, aan het AMVC, wat een enorme rel heeft uitgelokt waarvan de geïnteresseerde lezer sporen kan vinden in de Belgische kranten van die jaren. Op 14 februari 1970 nam Angèle Manteaus voornaamste medewerker Jeroen Brouwers ontslag - hij was in dienst geweest sinds 1.02.63 - ten gevolge van een enorme komedie. Jeroen had de laatste maanden niet veel meer om handen op de zaak, en werd er door Angèle zachtjes toe aangezet de firma te verlaten. Zij kon hem niet ontslaan, er was geen enkele reden die eventueel door de arbeidsrechtbank zou worden geaccepteerd. Ik ben héél verbaasd via Bibeb te ver- | |
[pagina 14]
| |
nemen dat Angèle Manteau Jeroen Brouwers destijds een plaats zou bezorgd hebben bij Het Laatste Nieuws. Zoals dat daar pardoes zonder schaamte wordt uitgesproken, lijkt het wel of Angèle Manteau voor haar ex-medewerker gouden appels is gaan plukken en hem een volwaardige baan aan de hand heeft gedaan. Ik wil een indiscreet kijkje nemen in Jeroen Brouwers' huishoudboek uit de periode februari 1970-februari 1971. De gegevens die ik hieromtrent meedeel zijn exact, ik ken de precieze bedragen. Angèle Manteau heeft misschien wél bekomen dat de uitgeverij Hoste (uitgever van Het Laatste Nieuws), met het oog op de sociale zekerheid, Jeroen Brouwers inschreef als bediende, maar in feite zonder salaris, en met een vergoeding die zelfs niet voldoende was om zijn huishuur ervan te betalen. Als tegenprestatie zou Brouwers apart gehonoreerde stukken schrijven voor De Nieuwe Gazet, eveneens een door Hoste uitgegeven krant. De honorering voor deze stukken was echter een lachertje. Dat Brouwers bij De Nieuwe Gazet met open armen werd ontvangen, had hij niet te danken aan Angèle Manteau maar aan zijn eigen talent en het bewonderenswaardige culturele dynamisme van die krant in die dagen. Al mocht de cultuur helaas ook daar niets kosten. Jeroen Brouwers' armzalige inkomsten van het jaar 1970 bestonden grosso modo voor één kwart uit alle door uitgeverij Hoste uitbetaalde bedragjes. (‘Ik dacht die kan ik niet op straat zetten. Hij was getrouwd, had kleine kinderen. Dus bezorgde ik hem een baan bij de groep van Het Laatste Nieuws’ dixit Angèle Manteau) en voor driekwart uit inkomsten van zijn medewerking aan het Belgische blad Panorama. Jeroen verzorgde toen voor dit blad de goed betaalde tv-kroniek Beeldspraak, en vertaalde af en toe wat uit het Duits. Hij is in dat gedenkwaardige jaar niet uit de puree gehaald door Angèle Manteau, maar door een mij bekend persoon die hem bij Panorama introduceerde en uit louter vriendschap de voornoemde kroniek aan hem overdroeg. Hij is daarna opnieuw bij Manteau komen werken omdat ik er was teruggekeerd. Uit het mooie verhaal dat Angèle Manteau aan Bibeb is kwijtgeraakt, verneem ik voorts nog dat ik haar aangeraden zou hebben bij Edicom maar op te krassen. Afgezien van het feit dat Angèle Manteau niet het type vrouw is dat aan mannen raad vraagt of om raad van wie ook maalt, heb ik deze dame in de loop van al de jaren die ik op het | |
[pagina 15]
| |
bedrijf gewerkt heb maar zelden ontmoet. Over haar onvrede met Librico resp. Edicom ving ik vage geruchten op, maar de persoonlijke problemen van Angèle Manteau of die welke ze met de firma Manteau had, interesseerden mij niet. Manteau was voor mij een schnabbel - ik had ànder werk. Ik ben nooit bij Angèle Manteau fulltime in dienst geweest, nooit vaker dan hooguit éénmaal in de week even bij haar over de vloer geweest. Ik was bij haar editor van de 5de Meridiaanreeks (ik kom hier nog op terug), leverde sinds 1966 de door mij geselecteerde manuscripten af, of stuurde ze op, onderhield de contacten met de nieuwe auteurs, en daarmee was de kous af. Er werd noch over de produktie noch over de oplagen noch over de prijs noch over de lancering en follow-up van de door mij geselecteerde boeken gesproken. Dat was haar afdeling. Overigens werd ik net als Brouwers in de loop van 1970 door Angèle Manteau heimelijk uitgerookt: ik nam ontslag op 30.09.70 en vertrok voor-de-zoveelste-maal sinds 1966 naar Roemenië. Vanuit Roemenië schreef ik stukken voor Vrij Nederland, en deze activiteiten bevielen de Roemeense autoriteiten niet langer, zodat ik eind december 1970 persona non grata werd verklaard. Terug in België, januari 1971 (ik heb al gewezen op het belang van de data), belde ik Edicom op, om bevestiging te vragen van de geruchten als zou Angèle Manteau uit de boot zijn gestapt. Ik werd verwezen naar de nieuwe directeur van Manteau, de heer Jan Boerwinkel, die zijn kantoor in Amsterdam had en het in Brussel blijkbaar niet al te best zag zitten. Er kwam met hem een gesprek tot stand, en mede op aanraden van Aad Nuis, toenmalig adviseur van Boerwinkel, werd mij de leiding van het lege kantoor in Brussel aangeboden. Een uitdaging. En nu volgen er voor de geschiedenis van de firma A. Manteau belangrijke gebeurtenissen, gebeurtenissen waar Bibeb niet naar vroeg en die door Angèle Manteau verzwegen zijn. Angèle Manteau had voor haar aftocht in Brussel la tournée des grands ducs gemaakt: zij bezocht de belangrijkste auteurs van het fonds met het verzoek hun volgend werk bij haar, in de nieuw op te richten literaire serie van Elsevier uit te geven. Ik weet niet wat het antwoord van de meeste auteurs is geweest, en ik heb er ook nooit naar gevraagd. Maar feit is dat slechts één auteur met één boek met haar is meegegaan, en niet achterbaks. Bedoelde auteur heeft mij zijn | |
[pagina 16]
| |
beslissing spontaan meegedeeld, en, in januari '71 al, had ik een afspraak met hem, dat hij na dit ene boek weer naar de stal terug zou keren. En zo is het geschied. De andere auteurs van Manteau zijn gebleven. Voor de jongere, door mij sinds 1966 aangetrokken auteurs, heeft er zich overigens nooit een probleem voorgedaan. Directeur Jan Boerwinkel, geflankeerd door zijn raadgevers Aad Nuis en Gerrit Krol én zijn Brusselse werkpaarden Jeroen Brouwers en ikzelf, riepen in maart 1971 de staten-generaal bijeen van al wie met Manteau ook maar iets te maken had. Er werd toen één van de wildste en leukste feesten gehouden die ooit in deze contreien zijn opgezet. Sporen ervan zijn in het werk van Krol, Brouwers en van den Broeck terug te vinden. De nieuwe ploeg waarborgde de continuïteit van Manteau, de contracten werden herzien (met betere royalties dan onder het regime van Angèle Manteau), en de wagen was weer aan 't rollen, terwijl Angèle Manteau haar beloftes aan de heer Van den Brink algemeen directeur van Elsevier en haar nieuwe werkgever, niet kon waarmaken. In maart 1977 speelde zich overigens een soortgelijk drama af. Na de overname van Manteau door Elsevier liep even het gerucht dat de Elsevierdirectie het oude huis weer aan de oude eigenares zou restitueren. Of die intenties ooit bestaan hebben weet ik niet. Maar de gezamenlijke auteurs van Manteau, inclusief Johan Daisne, de ‘enige’ overgebleven vriend, richtten een brief aan de directie van Elsevier waarin gesteld werd dat een verandering in de directie van Manteau niet geapprecieerd zou worden. Angèle Manteau heeft van de inhoud van deze brief kennis kunnen nemen, want die inhoud haalde diverse kranten. Ik begrijp haar diepe verbittering om dit dubbele ‘verraad’ van ‘haar’ auteurs - verbittering die zij afgewenteld heeft op mijn héél brede rug. De olijke Vlaamse verhalen van Jeroen Brouwers zijn voor haar zoete balsem op de wonde geweest. Dat zij zich trooste: mijn ‘triomfgevoel’ is in deze gehele affaire onbestaand geweest. Het ‘leed’ van Angèle Manteau liet en laat mij volkomen koud. Ik had en heb mijn mening over de manier waarop zij haar zaak gerund heeft, en de manier waarop zij het schip tot zinken heeft pogen te brengen. Zij heeft zelfstandig beslissingen genomen, en dat ik haar pad als spelbreker heb gekruist is in hoge mate aan het toeval te danken. Als Ivo Michiels, die de plaats van Angèle Manteau ambieerde nadat zij ver- | |
[pagina 17]
| |
trokken was, op hààr stoel in de Nerviërslaan beland zou zijn, zou zich in grote trekken hetzelfde schema hebben afgetekend. De Zwarte Piet zou alleen een andere naam hebben gedragen. Maar mijn uitzonderlijk brede rug is ondertussen wel bijzonder smal geworden, waar Angèle Manteau beweert dat zij mij in 1960 van straat heeft opgeraapt nadat ik als leraar M.O. ontslagen was. Als ik dat heimelijke scherpe mes in mijn borstzak mee zou dragen, zoals Angèle Manteau haar aandachtige toehoorster Bibeb wijs wou maken, dan zou ik deze dame nu voor de rechter dagen wegens laster, leugen en eerroof, en zou ik me ondanks haar diepe armoede en piepkleine pensioen niet met de symbolische frank schadevergoeding tevreden stellen. Ik heb Angèle Manteau in oktober 1966 leren kennen en ben toen bij haar half-time in dienst gekomen onder eenzelfde regime en tegen een al even onbeduidende vergoeding als Jeroen Brouwers 5 jaar later bij Hoste. In 1968 werd ik inderdaad als leraar geschorst wegens een strikte privé-zaak. Maar sinds mijn volkomen eerherstel in 1973 mag mevrouw Manteau dit feit niet eens meer in het openbaar vermelden - of ze riskeert rechtsvervolging. Tot Jan Boerwinkel mij in 1971 in Brussel aanstelde, waren mijn activiteiten bij Manteau louter bijzaak, zeker wat mijn financiële situatie betrof. Ik heb Angèle Manteau in mijn leven helemaal niet nodig gehad, noch voor mijn relaties met schrijvend Vlaanderen, noch voor mijn sociale situatie, noch voor mijn financiële verwikkelingen. En dat wéét Angèle Manteau. Ook wat mijn vak betreft, heb ik van Angèle Manteau niets, letterlijk niets geleerd. Ik ben pas full-time uitgever geworden dank zij Jan Boerwinkel, die in de geschiedenis van de Hollandse uitgeverswereld een té korte verschijning heeft gemaakt opdat hij gekend en erkend zou zijn. Hij is het die mij enkele essentiële ‘knepen’ van het vak heeft bijgebracht en mij vooral geleerd heeft hoé grote uitgeversconcerns structureel in elkaar zitten en werkenGa naar eind(14). Van Jan Boerwinkel heb ik geleerd, dat uitgeven in de eerste plaats het hebben van een visie betekent. Bij Angèle Manteau had ik alleen het vermoeden opgedaan dat een uitgever een kruidenier moet zijn. Maar ik verlaat de anecdoten en keer terug naar de documenten. Ik heb de firma Manteau en haar bedrijfsleidster leren kennen in september 1966 n.a.v. de Aalsterse Dirk Martens-prijs. Tijdens een ge- | |
[pagina 18]
| |
sprek met jurylid Louis-Paul Boon kwam ter sprake dat de prijs aan belang zou winnen als een uitgever zich van te voren tot uitgave van het bekroonde werk zou engageren. Boon zag wat in Manteau maar wenste, gezien zijn vroegere onprettige ervaringen met Angèle, niet haar persoonlijk met het voorstel om de hals te vallen. Ik belde de mij als persoon onbekende uitgeefster op, en zij ging meteen, aan de telefoon al, akkoord met het voorstel. Marcel van Maele kreeg de prijs, maar het zou nog tot 1968 duren voor zijn bekroonde bundel Zes nooduitgangen en één hartslag bij Manteau verscheen. Ik ontmoette Angèle Manteau tijdens de bekendmaking van de prijs (een leuk verhaal, maar dat is voor later) en stelde haar pardoes voor de jonge auteurs met wie ik bevriend was bij Manteau in een aparte nieuwe reeks ‘officieel’ te laten debuteren. Zij was enthousiast, ging vrij snel op mijn voorstel in, hield ruggespraak met Van Goor en bedacht zelf de reeksnaam 5de Meridiaan. Deze reeks werd gepubliceerd met imprint Manteau, maar met de bijzondere vermelding ‘onder redactionele leiding van Julien Weverbergh’. De eigenlijke redactie van de reeks voerde ik voornamelijk vanuit Boekarest, waar ik gedurende twee opeenvolgende academiejaren een studiebeurs aan de universiteit genoot. De contacten met de auteurs én de uitgeefster vonden plaats tijdens de vakanties die ik in België doorbracht. Mijn relaties met de firma Manteau en Angèle Manteau waren alleen daardoor al uiteraard erg los; ik heb in die jaren wél een goede maar achteraf weinig zinvol gebleken relatie met ‘uitgeversknecht’ Jeroen Brouwers opgebouwd. * ‘Ik vertelde het wel aan Karel Jonckheere. Vandaar dat ik die man haat’. Heeft hij je verraden? ‘Omdat’, zegt ze fluisterend, ‘Weverbergh alles drukt wat Jonckheere schreef, heeft hij mij verraden’. Bibeb, VN, 31.01.81. De memoires van Karel Jonckheere worden door ons niét met steun van het ministerie van cultuur uitgegeven - ook deze bewering is onwaar. Wél kunnen wij het Verzameld werk van Cyriel Buysse dank zij een heel bescheiden rijkssubsidie brengen. Het Vlaamse cultuurbeleid is dus toch niet zo afkerig van Buysse als Angèle Manteau, Brouwers nabrouwend, in Hollandse bladen vertelt. Karel Jonck- | |
[pagina 19]
| |
heere was Angèle Manteaus trouwste medewerker en een vaste bezoeker van het kantoor aan de Nerviërslaan - tot het vertrek van Angèle Manteau naar Elsevier. Angèle Manteau was ook Jonckheeres trouwste uitgeefster. In april 1971 werd, zoals eerder gezegd, de continuïteit van de uitgavepolitiek voor alle auteurs verzekerd. De boeken van Jonckheere kwamen, net als die van Ward Ruyslinck of Hubert Lampo of Jan Emiel Daele, gewoon verder uit bij Manteau. Het natrappen naar één van de mensen aan wie Angèle Manteau veel meer te danken heeft dan ik hier wil onthullen, vind ik in hoge mate vies. En dan gebruik ik nog een eufemisme. * ‘Er werden advertenties geplaatst, ik heb alle sollicitanten ontvangen en de keuze viel op Wim Hazeu. Ik heb hem opgeleid en nu is hij er weg’. Bibeb, VN, 31.01.81. Wim Hazeu heeft niet gereflecteerd op ‘de grote lappen van advertenties’ toen Elsevier een opvolger voor Angèle Manteau zocht. Deze bewering is onjuist. Wim Hazeu liep al jaren met vage plannen rond om in de uitgeverij te stappen - hij wachtte zijn kans af. Een vriend van Hazeu, met introducties bij de Elsevierdirectie, heeft deze directie discreet op hem attent gemaakt. Hazeu is door Elsevier zélf voor een gesprek uitgenodigd en begon op 15.01.'78 de bliksemcarrière die hem nu op een functie met meer verantwoordelijkheden heeft gebracht. Of dit voor hem een zegen is zoals Angèle Manteau het stelt, zal de toekomst uitwijzen. Wie met de problematiek van het uitgeven vertrouwd is, vergelijkt wel wat Angèle Manteau in zeven en Wim Hazeu in nauwelijks drie jaar bij Elsevier heeft gerealiseerd. Over de relatie Elsevier-Nederland/Manteau-Antwerpen dwarrelt regelmatig ook menig niet-exact bericht op de roddeltafels van diverse redacties neer. Elsevier Nederland heeft voor de specifieke problemen van haar Vlaamse uitgevershuis tot op heden veel begrip getoond. Aan het begin van dit stuk werd gesteld, dat de Vlaamse media in de laatste maanden veel belangstelling aan de dag leggen voor de invloed van Hollandse bedrijven op de Belgische uitgeverssector. De afhankelijkheid van o.m. Manteau, dé literaire Vlaamse uitgeverij bij uitstek, wordt diep betreurd. Het is niet de eerste keer dat ik mij over dit probleem uitspreek. Gesteld dat Manteau een uitsluitend Vlaamse | |
[pagina 20]
| |
winkel zou zijn, dan zou de brede armslag die de firma nu heeft onbestaand zijn. Wat doet het er, voor de culturele impact van deze firma, in feite toe of de aandelen nu in handen van een Vlaamse, een Hollandse of Vuurlandse holding zijn, zolang de redactionele onafhankelijkheid gegarandeerd blijft en de dialoog tussen het moederhuis en de dochterfirma niet eenzijdig is. Voor Belgische handelaren in geld liggen de zaken misschien anders, maar waarom hebben deze heren de Vlaamse uitgeverijen, en niet alleen Manteau, niet gekocht of gesticht toen de mogelijkheden daartoe nog open lagen? Het beleid van de zo vaak uitgespuwde kapitalisten in de Amsterdamse Rivierstaete ten opzichte van Manteau is momenteel een juist beleid en een zegen voor de Vlaamse letteren. De firma Manteau heeft haar eigen uitgevershuis in Antwerpen, los van de algemene Elseviers administratie in Brussel, bepaalt in hoge mate het eigen beleid, en heeft de eigen produktie volkomen in eigen handen. De werkvoorwaarden voor het personeel zijn er sinds het Edicom-, en zéker sinds het Angèle Manteau-bewind, stukken op vooruit gegaan, de auteurs staan niet in de kou, de omzet stijgt. So what? * Jeroen Brouwers moest als redacteur bij Manteau kopij van Vlaamse auteurs herschrijven. Vind je nog steeds dat zo iets kan en mag? Jeroen Brouwers hoefde, toen hij nog bij Manteau werkte, de teksten van de Vlaamse schrijvers niét te herschrijven. Slechts twee boeken heeft hij ooit en dit na ruggespraak met de auteurs, écht herschreven. En die auteurs en hun boeken zijn onbelangrijkGa naar eind(15). Manuscripten van bekende auteurs gingen de afgelopen jaren bij Manteau zonder dat er ook maar één letter aan gewijzigd werd, meteen naar de drukkerGa naar eind(16). Jeroen Brouwers heeft bij minder belangrijk werk wél bescheiden | |
[pagina 21]
| |
ingegrepen, alleen waar het om uitgesproken taalfouten en evidente vergissingen ging. Maar dat heeft met ‘herschrijven’ niets te maken. De ziekelijke perfectionist Brouwers kon zich al om een verkeerd geplaatste komma vreselijk opwinden. En als hij de komma op haar juiste plaats had gezet, dacht hij oprecht dat hij het werk ‘gered’, d.i. ‘herschreven’ had. Jeroen Brouwers heeft een Heilige opvatting over het schrijven, en wie ook maar de kleinste taalfout maakt, is in zijn ogen een zondaar in de strikt reglieus-fanatieke betekenis van het woord. Of Brouwers gelijk heeft of niet, laat ik nu in het midden, zoals ik ook in deze repliek aan Angèle Manteau in het midden laat of een uitgever de hem toevertrouwde manuscripten met het dikke rode potlood dient te overlopen. Ik poog nu slechts de opinies van Brouwers en een daarmee samenhangend misverstand te verklaren. Jeroen Brouwers' beweringen worden altijd hersenloos nagepraat zonder ze in de context van zijn opvattingen over het schrijven en zijn persoonlijkheid te plaatsen. Jeroen Brouwers is een enorm getormenteerd persoon, die blijkbaar alleen om de kleine anekdotiek door voyeurs wordt geciteerd. Dat hij een ‘vlamenhater’ zou zijn is onzin. Brouwers houdt niet alleen op zijn eigen gecompliceerde manier van door hém gedecreteerde positieve aspecten van Vlaanderen, maar hij leeft, behalve van de Letteren en de Angst, van Haat tout court. (‘... ik dacht: van mijn schrijven zal ik maken één opeenstapeling van allerverschrikkelijkste haat...’ Bierkaai blz. 258.) Als Jeroen Brouwers jaren lang redacteur bij een Hollandse in plaats van bij een Vlaamse uitgever geweest was, zou de voor zijn ontwikkelingsfase wellicht noodzakelijke uitbarsting en zijn verontwaardiging over het slordige schrijven en het onverdiende succes van vele Hollandse schrijvers even groot zijn geweest. De Hollanders hoeven zich overigens geen illusies te maken; de kans is groot dat, nà de voorpostgevechten van het najaar 1979, Jeroen Brouwers met de opgevijzelde zelfingenomen Hollandse letterwereld en de steeds enger wordende Hollandse samenleving écht op de vuist zal gaan. Hij kan dan naar Parijs verhuizen. Dat ook Raymond Herreman ooit één letter in de manuscripten van Boon veranderd zou hebben, zoals Angèle Manteau beweert, betwijfel ik sterk. Jammer genoeg heb ik op de zolders van het huis Man- | |
[pagina 22]
| |
teau maar één typoscript van Boon teruggevonden: Mijn kleine oorlog. In dit typoscript is nergens één spoor van met de hand aangebrachte correcties te vinden. Het handschrift van Boon zelf komt alleen op de laatste pagina voor: hij schreef er de beroemde zin ‘Schop de mensen tot zij een geweten krijgen’ met vaste hand neer. * ‘Toen ik in '62 de Marnix-pockets lanceerde werd ik in Nederland niet enthousiast ontvangen’. Bibeb, VN, 31.01.81. Angèle Manteau heeft niet voor het eerst en alleen maar in het interview met Bibeb hoog over ‘haar’ Marnixpockets opgegeven. Al jaren maakt mij dat kribbig. Zij heeft namelijk wél de naam, maar niet de serie bedacht. Het idee was afkomstig van Jos Vandeloo, die van 16 januari 1954 tot 28 februari 1969 bij Manteau diverse belangrijke functies heeft vervuld, en het gezicht van de uitgeverij mee heeft helpen bepalen. Ere wie ere toekomt. Vandeloo heeft zich jarenlang de tong uit de bek moeten praten om zijn idee aan zijn werkgeefsteruitgeefster Angèle Manteau kwijt te raken. Zij heeft uiteindelijk Vandeloo een kans gegeven. Angèle Manteau kwam uit de school van Stols én het fraaie boek; het democratische boek làg haar niet. De Marnixpockets hebben ongetwijfeld de populariteit van het fonds Manteau in de hand gewerkt - Jos Vandeloo had juist gemikt.
De mening van Angèle Manteau dat ‘de Vlaamse auteurs’ vol vrees zouden zitten ‘zodra ze de grens over moeten’ is onzin. Er tekent zich momenteel - en zéker bij de jonge intelligentsia - precies een tegengestelde mentaliteit af. De onverschilligheid over wat ‘men’ in Holland beweert of schrijft dreigt zelfs om te slaan in meesmuilend misprijzen. De ‘kaaskop’ is weer in. * Marnix Gijsen werd om zijn goede Nederlands geprezen, terwijl hij alleen al door z'n leeftijd een taal van gallicismen schrijft. Toen Jeroen Brouwers die verantwoordelijk was voor dat goede Nederlands dit onthulde, had Gijsen die zo lang in Amerika heeft geleefd, en de gewoonten op uitgeverijen daar kende op een waardige manier moeten antwoorden. En niet met geroddel over Jeroens privé-leven’. Bibeb, VN, 31.01.81. | |
[pagina 23]
| |
Marnix Gijsen heeft niet geroddeld over Jeroen Brouwers' privéleven. De enige woorden die Marnix Gijsen ooit over Brouwers heeft uitgesproken, over de telefoon tegen een Hollands journalist die naar zijn mening over Jeroen Brouwers vroeg, luidden: ‘hij is een leugenaar en een dronkaard!’ Plof, hoorn op de haak. Heeft Brouwers over zijn drankzucht zelf niet menig openhartig boekje opengedaan? En is hij niet zélf gaan graven in het privé-leven van menig persoon met onberispelijk gedrag? En Angèle Manteau in haar eigenste interview dan: riskeert zij zelfs geen rechtsvervolging wegens laster? Waar haalt deze dame de lef vandaan om integere mensen als Marnix Gijsen te belasteren? Ik kan me overigens niet herinneren dat zelfs in privé-gesprekken met Marnix Gijsen de naam van Jeroen Brouwers ooit gevallen is. * Met grandioze woede (blozend, een hand tot vuist gebald) over de te belangrijke rol die in het Boon-nummer werd toegekend aan de katholieke romanschrijver Maurice Roelants, die koketteerde met links en later - soort zoekt soort - naar De Telegraaf ging en Elseviers Weekblad. (...) Zelfs Boon overschatte de rol van Maurice Roelants, maar Boon was wel eens, pardonnez moi l'expression, te argeloos. Roelants wist zich steeds naar voren te duwen, zelfs nu nog na zijn dood. Bibeb, VN, 31.01.81. Maurice Roelants. Waarom loopt Angèle Manteau rood aan als ze de naam van deze al in 1966 overleden auteur hoort, en waarom doet zij zo denigrerend over zijn persoon en werk? Mijn adem stokt. Maurice Roelants is zelfs méér nog dan Karel Jonckheere een oude getrouwe van het huis Manteau geweest. Waarom dan onrechtvaardig natrappen van oude vrienden, het nutteloos verloochenen van het eigen verleden? Angèle Manteau beweert dat de brave man nog steeds naar voren wordt geschoven, alsof hij vanuit de hel, waar hij wel zal verblijven, nog steeds druk met elleboogwerk de Vlaamse letteren teistert, alsof critici en uitgevers hier te lande de naam Roelants niet dan verzaligd prevelend over de lippen zouden krijgen. Het is minstens een decennium geleden dat ik de naam Maurice Roelants nog in een dag- of weekblad heb aangestreept, en kijk, daar duikt hij op in Vrij Nederland!! Maurice Roelants is al ruim 16 jaar geleden door een collectief van jonge critici op zo'n drieste wijze afgestraft, dat er op het randje af | |
[pagina 24]
| |
een burgeroorlog in Vlaanderen ontbrandde. Toen het vuur geblust was, bestond Roelants niet meer. Wèl worden een paar boeken van hem nog redelijk veel gelezen, maar als literaire figuur is hij dood. En dit ondanks Angèle Manteau, die niet alleen destijds de uitgave van het Verzameld Werk van Roelants opzette, maar in 1956 nog het hommage-boekje Van en over Maurice Roelants publiceerde. * ‘Jeroen Brouwers heeft in het boek van Wam de Moor waarin een interview met hem is opgenomen, in een noot laten vermelden dat hij niet meer achter de daarin geuite aantijgingen staat. En mij heeft hij dit geschonken’. Ik wil tot slot toch Angèle Manteau een hart onder de riem steken. Haar verhaal aan Bibeb druipt van sentimentaliteit waar de naam van haar ex-knecht Jeroen Brouwers valt. Jeroen is de Troost, de Hoop, de Liefde; - de Schoonheid, nietwaar. Ik eindig daarom óók met een opdracht van Jeroen Brouwers, neergeschreven dit keer in mijn exemplaar van Groetjes uit Brussel. Angèle Manteau kan bij het lezen ervan met vrucht aan het mijmeren gaan over messen en glimlachende knapen. ‘Groetjes uit Brussel, ansichtkaarten over liefde, literatuur en dood, o.m. gericht tot Julien Weverbergh, die van de moeizame zwangerschap en geboorte van deze schrijfseltjes, - die mijn hart en mijn adem alsmede de kernen van mijn bezorgdheid, angst, pessimisme en treurgezindheid bevatten, - even trouw als bescheiden maar goddank steeds hardnekkig toeschouwer was, nadat hij zelfs tot de verwekking ervan heeft bijgedragen. Voor dit alles, maar méér nog voor zijn vriendschap, - de enige oprechte die ik in Vlaanderen ondervind; - dank ik hem. Ik zal er zijn als ik voor hem moet getuigen tegen degenen die hem verdacht en belachelijk pogen te maken en hem daardoor onderschatten; in tegenstelling tot dezen behoort hij tot de properen. Jeroen Brouwers te Brussel op 27 oktober 1969’. |
|