het oneindig grote geplaatst (‘de ruimte’) met op het snijpunt de opheffing der tegendelen (‘weg’).
Van een vrij associërende, sterk op de suggestiviteit steunende beeldenpoëzie - hoezeer ook ontleend aan de realiteit - is Jooris' werk geëvolueerd tot een uitgezuiverde taalpoëzie. Met zijn uiterste economie aan middelen en zijn middelpuntzoekende bouw is een vers als ‘Sculptuur’ een schoolvoorbeeld van de extreme concentratie die Jooris steeds nadrukkelijker is gaan nastreven. Deze tendens naar het minimale werd in Het museum van de zomer onder meer reeds aangekondigd in het motto van Ad Reinhardt: ‘Teveel in de kunst is teveel.’ (blz. 55). Een gedicht als ‘Op eigen kracht’ uit dezelfde bundel benadert, ook naar beeldgebruik, reeds aardig het voorbeeld van de Chinese en Japanse poëzie dat Jooris, in zijn poging de essentie der dingen te benaderen, toch voor de geest moet staan:
zichzelf weer op.’ (blz. 59).
Zo beschouwd evolueerde Jooris' werk van een nagenoeg loutere weergave van de concrete, zichtbare realiteit naar het zichbaarmaken en intensifiëren in taal van de realiteit zoals zij in wezen is. Als zodanig is dit een evolutie, die men wel vaker kan constateren, namelijk van mimetische nabootsing naar creatieve schepping.
De realistische poëzie die Jooris tussen 1969 en 1974 publiceerde stond in hoge mate in het teken van de beweging en hield in feite een pleidooi in voor een open, dynamische levensvisie, getuige onder meer de cyclus ‘Revolutie’ in de bundel Laarne. Ongetwijfeld echter hield deze accentuering van het dynamische ook verband met de visuele instelling van deze dichter. Typisch in dit opzicht is wel volgend vers uit Een konsumptief landschap:
‘een voetbalveld, geverfd door de regen,
waarop een zerpe witte kalklijn
er gebeurt nooit iets, zegt men
alsof dit geen happening is.’ (blz. 24).
Het in se levenloze ontleent zijn dynamiek aan het oog van de toeschouwer. De expliciete verwijzing naar de happening - elders ‘vertaald’ als gebeuren of gebeurtenis (blz. 31, 47, 53...) - lijkt mij helemaal niet toevallig. Ook de happening was een kunstvorm die dichter bij het leven wou staan en waarvan het ultieme doel evenzeer was: ‘breaking the barrier between art and life’ (A. Kaprow). Vanuit een andere dan een dynamische levensvisie kon deze slagboom ook niet neergehaald worden.
Maar hoe dynamisch de scheppende activiteit van het kijken ook is, het resultaat ervan is steeds vastleggen, fixeren:
in mijn hoofd, een moment
als voor een foto’ (‘Kunst’, blz. 38).