Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32
(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 5-6]Gaston Burssens
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele conserveblikken bemachtigen. En kaarsen. Ook benzine voor de wagen; je kunt nooit weten. Madeleine heeft plots weer last van haar jarenoude nierkwaal.
Naar Bl. getelefoneerd. Haar man houdt eraan dat ze met haar dochtertje zo spoedig mogelijk naar Frankrijk vertrekt. Ik raad het haar af, maar voel onmiddellijk dat ik aan een voor 't ogenblik ongepast egoïsme toegeef.
Het volk wordt nog gekker, maar thans van schrik alleen. Overal worden vijandelijke parachutisten gesignaleerd. Iedereen ziet in iedereen een spion. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 MeiIk ben zonder voldoende geld op zak. Mijn postrekening moet mij helpen. Maar wij vernamen dat alleen nog wordt uitbetaald door het hoofdkantoor te Brussel. Met de wagen er heen. Als we te Meise zijn wordt het vliegplein van Evere gebombardeerd. Bommen vallen op 500 m. afstand. We stoppen. Boy is het eerst uit de wagen en blaft krankzinnig naar de vliegtuigen. Madeleine en ik zoeken ons heil in een sloot. Te Brussel aan het postchequekantoor staan naar schatting 2000 mensen te wachten. Dan maar terug; maar nog even een boodschap doen naar het Ministerie van Landsverdediging voor wie ik in de fabriek nog een levering heb klaar staan. Niemand kan of wil er mij terecht wijzen. Hier heerst een warboel van jewelste. Archieven en documenten worden door de ramen op camions gegooid. Dus nu al op de vlucht! Op de terugweg, weer even vóór Meise, nieuw bombardement op Evere. Nu stoppen we niet meer en ik rijd tegen 100 per uur het gevaar voorbij. Als we terug in de fabriek zijn staat iemand op mij te wachten om een oude schuld te betalen! Ik wist niet meer hoe ik het had! ‘Zie je, zei ik tot Madeleine, het is wel oorlog, maar...’ - ‘Ja zei ze, voor één rechtvaardige zou God Sodoma hebben gespaard!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 MeiDe paniek onder het volk heerst. Iedereen snakt naar de komst van de Duitsers, die nu toch al in aantocht zijn. Bl. is vertrokken. Zie ik haar nog ooit weer?
De regering roept langs de radio de weerbare mannen tot 35 jaar op. Order wordt hun gegeven zich naar Roeselare en omstreken te begeven. Als ik nog 35 jaar was zou ik weten wat mij te doen staat. - Wat dan? vraagt Madeleine. - Bij jou blijven! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 MeiDit is dan, volgens de biologisten die zich dag en nacht inspannen om het menselijke leven te rekken, de zoveelste noodzakelijke oorlog die thans om de 20, en later om de 10 jaar zal moeten gevoerd worden om het overschot van de menselijke vruchtbaarheid in verhouding te brengen tot de onder- en bovengrondse productiemogelijkheden die het bestaan van de mensen moeten verzekeren.! Merde! Laat er van komen wat wil! Madeleine is accoord. Boy niet, geloof ik. Die godverdommese oorlog! Die sodomieters van staatsleiders! Hen te kakken zetten moest men, hen met een hoge hoed op ten aanzien van alle soldaten zonder graad. Madeleine spreekt nooit harde of triviale woorden, maar ze is niet bang van de mijne, of ze doet tenminste aldus. Het is de kleinste reden waarom ik van haar houd.
Mijn broer, de commissaris van politie, komt mij opzoeken. Als hij Boy zo onrustig ziet zegt hij: ‘Laat mij hem doodschieten’ en hij haalt zijn revolver boven. Ik bezie hem met zulk een blik dat hij machinaal zijn wapen weer wegsteekt. ‘Maar over enkele weken heb je er geen eten meer voor,’ zegt hij. - ‘Dat zal dan betekenen dat wij er ook geen meer hebben’, zegt Madeleine.
Geen telefoon meer. Geen electrisch licht. Ik schrijf dit bij kaarslicht op mijn bureau. Madeleine en Boy liggen op hun matras te woelen in hun slaap. Ik vraag mij af; mocht er eens plots niets meer zijn, of ik | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan bang zou worden. Dit kan natuurlijk niet maar het komt doordat, geloof ik, niemand aan het niet gelooft, tenzij aan het niets van alles, buiten zichzelf. Dus, als er niets meer moest zijn buiten mijn eigen ziel, (maar kan een ziel wel denken?) zou ik dan bang zijn! of alleen maar wanhopig! Ik tracht mijzelf te overtuigen dat het Niet niet bestaat. Neen, ik bén overtuigd! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 MeiDoor een ‘belleman’ wordt aan de bevolking het bevel opgelegd heden namiddag, heden avond, en heden nacht enzovoort tot nader bericht binnenshuis te blijven. Dit betekent dus dat de Duitsers hier ieder ogenblik kunnen worden verwacht en Antwerpen dus niet zal worden beschoten. Niemand denkt nog aan overwinning, eer, vaderland; als het maar uit is, uit... Tegen de avond waag ik mij toch op straat, op zoek naar cigaretten. Maar nooit heb ik minder aan roken gedacht. Een paar straten lang werd ik niets gewaar, maar naarmate ik verder liep werd de stilte hoorbaar. Hier waren de plagen van Egypte voorbijgegaan. Hier was alleen nog maar een volslagen ijlte. In deze luchtledige, halve duisternis zag ik het angstzweet op de gevels staan... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 MeiWagens inleveren! Toen ik met de mijne op de aangewezen plaats kwam en mijn papieren toonde aan een Hauptmann, zei deze plots: ‘Sind Sie wirklich Gaston Burssens? Mein name ist Rieder!’ Rieder? Nooit van gehoord! ‘Sie kennen vielleicht besser Rudolf Lounes?Ga naar voetnoot(*) Ich war sein Freund!’ Is dat boffen! Ik was er als de kippen bij: dan mag ik zeker wel mijn wagen houden? ‘Wird gemacht!’ zei de Hauptmann. Hij nam mij mee naar zijn bureau. Onder het drinken van een cognac praatte hij een half uur lang over zijn vriend Lounes. Het interes- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seerde mij maar weinig. Ik dacht er aldoor maar aan dat ik mijn wagen mocht houden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 JuniEr worden ongelooflijke dingen verteld over de Duitse Frechheit en de Belgische onnozelheid. F.D., die reserveluitenant is, zegt mij het volgende: Hij hield, half mei, met zijn soldaten de wacht aan de spoorwegovergang te Lier. Op een gegeven ogenblik verschijnt in de verte een militair motorfietser die, zonder acht te geven op het teken dat men hem deed, over de spoorbaan kwam gestormd. Mijn soldaten bekijken mij en één vraagt: ‘Maar Luit, was dat nu geen Duitser?’ Algemeen gelach! Een half uur later komt de motorfietser weer knallend aangereden en vliegt ons nogmaals voorbij. En ja het was een Duitser! Die Duitse verkenner heeft dus ongestoord zijn rapport, door de vijand op een bord gepresenteerd, aan zijn overheid kunnen overmaken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 JuniIk had gedacht dit cahier regelmatig bij te houden. Het loont waarachtig de moeite niet. Het leven is zó onbenullig in zijn huidige grootheid, of, misschien, zo groot in zijn onbenulligheid (de kranten spreken over niets anders meer dan over onze grote tijd en zijn grote leiders - voor mij is het alleen de grote tijd van de grote lijders) dat de pret er af is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12 SeptemberMijn heimwee naar de zee is zo groot als een heimwee groot kan zijn. Een maand aan zee maakt mij een heel jaar goed. De gedachte dat ik wellicht in jaren haar niet meer zal zien is zo deprimerend dat ik voortdurend rondloop met het denkbeeld mij van die obsessie in een gedicht te ontlasten. De zee voor mij is niet mijn ziel, zoals ze voor Kloos was, zij is voor mij de kalmte nà de storm, een narcoticum dat nog maandenlang nawerkt. Zij is voor mij oneindig minder, of eigenlijk oneindig meer, dan het eigenwijze leuteren over haar geheimzinnigheid en haar eeuwigheid. Zij is voor mij eenvoudig kleur, beweging en garnaal. Maar eens op 't strand heb ik een hoorn gevonden
Waar ik in horen kon dat zij nog anders was
Met die twee verzen loop ik al dagenlang rond. Ik stel mij voor dat zij het slot van mijn gedicht zullen vormen. In dit geval zal ik het dus achterste voren moeten schrijven. Dat is niet de moeilijkheid, het is voor mij meer gebeurd, de moeilijkheid is de gemakkelijkheid in de compositie te bemachtigen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 SeptemberMijn gedicht over de zee heb ik na een paar dagen geknoei plots zo maar uit mijn mouw geschud. Het is een stuk geworden van 100 verzen die waarlijk niet van mijn slechtste zijn. Ik lees ze aan Madeleine voor. Ze staat er half in bewondering voor en half afzijdig tegenover. Ze zegt: ‘Je bent misschien een groot dichter voor jezelf, maar je vindt nooit 10 lezers die mijn halve bewondering zullen delen’. Goed, aan 9 heb ik genoeg.
Churchill maakt langs de radio bekend dat de R.A.F. aan de Luftwaffe de genadeslag heeft toegediend. 185 Duitse vliegtuigen vernield in één nacht! Hij vergelijkt deze slag met de vernieling van de Spaanse Armada. Het ziet er naar uit dat Engeland niet zal capituleren. Het wordt dus een oorlog op lange termijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 SeptemberIk ben op dreef. Voor mij geen oorlog meer! Een halfslachtig gedicht over Van Ostaijen waar ik vóór de oorlog wekenlang heb zitten aan mieren, heb ik vandaag in twee uren totaal omgewerkt totnogtoe, mijn beste ‘gewrocht’. En als ik zeg dat ik op dit ‘gewrocht’ vroeger zwetend heb moeten ‘wrochten’, dan blijf ik nog een stuk beneden de waarheid, al lijkt het nu zo uit mijn pen gevloeid. Zo moet het zijn. Ik las het aan Brunclair, die hier vanavond op bezoek was, voor, en hij zei: ‘Het is een classiek gedicht’. Zijn oordeel heeft mij op het idee gebracht, als ik het nog ooit tot een bundel breng, De eeuw van Perikles een vondst van een titel zou wezen.
Eens zei V.O. mij: Ik wou dat ik jou techniek had. Ik zei: Juist je gebrek aan techniek maken je verzen zo ontechnisch technisch. En het is misschien je grootste verdienste. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 OctoberSoms denk ik dat wij ons lot verdiend hebben omdat wij deze wereld hebben gemaakt tot wat hij is. Op andere ogenblikken denk ik dat de Schepper van deze gruwelijke wereld ons gebracht heeft tot waar we zijn. Als ik dan vergelijk stel ik vast dat de vlag van de eerste zin de lading van de tweede dekt: indien wij de wereld hebben gemaakt tot wat hij is, ofwel indien God ons heeft gebracht tot waar we zijn omdat wij ons lot hebben verdiend, dan ligt alleen het verschil in het feit dat wij van casuïsten tot casualisten zijn geëvolueerd, of verworden, - wat hetzelfde is. Het is een troost zo nuttig en noodzakelijk als de reddingsboei van een schip op drift. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een algemeen literair, kunsthistorisch, wijsgerig en sociologisch blad moeten worden. Hij noemt als te vragen medewerkers: voor de literatuur: Roelants, Vestdijk, Streuvels, R. Minne, Herreman, Gilliams, Buckinckx, en wij beiden. Voor de wijsbegeerte: Prof. L. De Vleeschauwer. Voor de kunstgeschiedenis: Muls, Pater van Mierlo. Voor de plastische kunsten: Pater Stubbe. Voor de muziek: Collaer, Wijdeveld, Pijper, Bayens. Voor de sociologie: Lamberty, Leemans. Eclectischer kan het al niet. Nee, ik voel meer voor een bepaald programmatisch tijdschrift in een soort geëvolueerd- expressionistische richting en zo avant-garde mogelijk. Maar Brunclair werpt op dat we hiertoe nooit de toelating van de Duitse overheid zullen bekomen. Ik zeg niet ja of niet neen. Er is geen haast bij. De Fik zal links en rechts zijn voelhorens uitsteken en over een paar maanden praten wij dan verder. Op één punt zijn we al accoord: dat de volksverbondenheid kan barsten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerstnacht......En alleen thuis met Madeleine. Wij hebben niemand gevraagd en werden niet gevraagd. Ik lees Das abenteuerliche Herz van Ernst Jünger. Er zijn boeken die ik zo schroomvallig lees dat ik bang ben er een bladzijde van om te draaien uit vrees het al te spoedig uit te lezen. Zulk boek is voor mij Das abenteuerliche Herz. En terwijl ik dit schrijf let ik bij uitzondering op dat mijn geschrift calligraphisch feilloos is en zonder doorhalingen. Men leeft inderdaad niet van brood alleen, maar ook van vlees, rijst, en allerlei groenten, waaronder paarse andijvie, die alleen, volgens Jünger, als bijspijs bij een gerecht van mensenvlees kan worden opgediend. Dat het eten van mensenvlees het toppunt van beschaving zou zijn, tot daartoe, het is hier niet terzake, maar ik denk er aan dat Jünger zelf nu in deze nacht ‘ergens te velde’, als majoor of zo, bij een batterij afweergeschut moet staan en in het licht van zijn schijnwerpers schrijft, of alleen maar denkt - en in het tweede geval moet ook dit licht hem welkom zijn - aan het avontuur dat nu van iedereen is, maar voor sommigen meer in het hart dan op de loop van een mitrailleur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19415 JanuariIk denk inzoverre nog zo weinig aan de oorlog dat ik sinds enkele dagen met Madeleine overleg hoe wij haar spaarduiten gaan redden. Want het lijdt geen twijfel dat nà de oorlog een devaluatie zal intreden die ons met tenminste 3/4 gaat verarmen. Naast de deur is een flink stuk grond te koop, uitgestrekt genoeg voor een klein huis met een grote tuin. Ons besluit is spoedig genomen en wij zijn thans gelukkig in de toekomende ‘huiselijke’ zorgen een geestelijke afleiding te zullen vinden van de beroerde maanden en wellicht jaren die ons nog te wachten staan. Madeleine zal het plan van het binnenhuis maken, ik dit van de tuin. ‘Maar het plan voor een bomvrije schuilkelder zullen we samen ontwerpen’, zegt zij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 JanuariBoy heeft mij hevige hartkloppingen bezorgd vandaag. Hij liep vanochtend buiten in de sneeuw te spelen. Plots kwam een auto met een te snelle vaart voor de gladde baan aangereden, slipte en trof Boy over zijn volle lengte. Hij rolde om en om in de sneeuw en bleef toen roerloos liggen. Toen ik hem binnendroeg begon hij zacht te kreunen. Een kleine bloedstraal liep over zijn achterdijbeen, dat sterk opgezwollen was. Madeleine heeft hem schreiend verbonden. Hij keek haar aan met natte ogen van dankbaarheid. De dierenarts heeft hem daarna een gipsen verband gelegd, want zijn dijbeen is gebroken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13 MaartBezettingstijd. G.P. stelt mij een mooie, roodharige Duitse Jodin voor: Barbara S. Zij is als protégé van een Duitse Oberst met deze naar Antwerpen gekomen. Hij heeft haar hier aan haar lot overgelaten, want méér heeft hij voor haar niet kunnen, willen of durven doen. Ze wil naar Zuid-Amerika en tracht nu eerst naar Spanje te geraken. Het doel van P. is haar met mijn hulp hiertoe te helpen, omdat ik iemand ken die zich met dit soort contrabande bezighoudt. Ik ga met Barbara dineren en tête-à-tête. Ik verneem dat haar man in een concentratiekamp zit. Zijzelf is aan de terreur kunnen ontsnappen dank zij de Oberst die haar naar hier heeft gebracht. Ze haalt uit haar handtas een stukje asfalt van de Kurfürstendamm, van welk stukje asfalt zij evenveel houdt, zegt ze, als van het blokje platina van 500 gr. en van de 20-karaat blauwwitte brillanten die ze mij eveneens toont. Ik vertel haar dat ik haar overmorgen in betrekking zal stellen met iemand die haar over de Pyreneeën kan loodsen. Intussen zit ze nonchalant het stelletje zout, peper en mosterd te bewerken, alles netjes dooreen te mengen en er een brei van te maken met azijn, slaolie en wijn. Als ik vraag of ze dat gaat opeten, zegt ze: ‘Nee, dat is zo'n gewoonte van mij, dat doe ik in elk restaurant zoals ik in elk hotel mijn schoenen afstof met de gordijnen’. Ze heeft een afgodische verering voor Hitler en Schopenhauer. Ik begrijp haar voorkeur voor Schopenhauer van wie ze hele citaten aanhaalt uit Die Welt als Wille und Vorstellung. Maar Hitler? ‘Ja, zegt ze, het pessimisme van Schopenhauer heeft Hitler in het leven geroepen. Ik maak abstractie van wat hij tegenover ons misdoet, het is het gevolg van zijn schopenhauers pessimisme. Hij is niet een product van Nietzsche, zoals men beweert, maar van de wil als fundament der werkelijkheid, dus niet als psychologisch verschijnsel. Alles wat thans gebeurt zijn openbaringen van Hitlers wil, een wil die de werkelijkheid vooropspelt en hem niet meer legt in het Subject. Dit verklaart logischerwijs de Jodenvervolging. Tant pis voor ons! Maar om zijn doel te bereiken moet Hitler ons uitschakelen. Zijn doel en zijn bedoelingen zijn in deze tijd de enig mogelijke.’ - Ik vraag haar of zij er dan vrede mee neemt en zij besluit, Schopenhauer napratend met een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
variante: ‘Der Pessimismus hat mir nie etwas eingebracht, aber viel erspart!’ Enfin! In deze krankzinnige tijd hoeft men zich om niets meer te verbazen. Ik breng haar naar het atelier van Flor, waar ze wel een paar dagen kan blijven zonder al te zeer de aandacht te trekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 MaartBarbara is met haar ‘gids’ vertrokken. Ze zal veel aan mij denken, mij zo gauw mogelijk schrijven, en alles! Ze kust mij vurig en mijn kaken zijn nat van haar tranen. Heb ik mij dan gisteren toch vergist?! Arm kind, wat staat je te wachten!Ga naar voetnoot(*) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 MeiFlor is toch maar een ongelikte beer. Wij deden een wandeling met onze honden naar Middelheim. In de dreef van het park gaat een dame vóór ons, ook met een hond, of liever met een hondje, een blauwharig steltlopertje van een ras dat zoiets als een kruising zou kunnen zijn van een orgelaapje en een pekelharing. De vervelende hond van Flor springt op het pekelaapje af en botst daarbij vrij ruw tegen de dame. De dame, die een Hollandse blijkt te zijn, keert zich woedend om en zegt tegen Flor: Mijnheer, ik ben in positie (ze sprak uit: pasietsie!). Onmogelijk, Mevrouw, zei Flor, mijn hond is een teefje. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
metselaars bevelen uit te delen en het gebeurt thans meer dan eens dat het eten niet klaar is als ik 's avonds thuis kom. ‘Ik kan dat bouwen toch zo maar niet op zijn verloop laten,’ zegt ze bij wijze van excuus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondag, 22 JuniDe Führer heeft de oorlog verklaard aan Rusland. Hiermee heeft hij het doodvonnis van Nazi-Duitsland getekend. Het flirten van de Russen met de Duitsers en het fatale resultaat ervan doet mij thans aan deze mop denken: Een glimworm tot een andere glimworm: ‘Ik ben nog nooit zo vernederd geworden als vannacht’. - ‘Hoe zo?’ - ‘Ik heb tien minuten lang mijn liefde verklaard aan een smeulend cigarettenpeukje!’
- De geallieerden: Wij kotsen van de oorlog! - Hitler: Ik voer oorlog om aan 't kotsen een einde te stellen! Zolang iedereen gelijk heeft... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 SeptemberOns huis is af. A.F. AF! juicht Madeleine. Volgende week verhuizen. Ze gaat telkens op afstand vóor de gevel staan. ‘Herinner je je Monsieur Prudhomme, vraagt zij, als hij uitroept: ce sabre est le plus beau jour de ma vie!? Zou je het zo gek vinden als ik moest zeggen: dit huis is de schoonste dag mijns levens!?’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 OctoberDe eerste dag in ons huis! Madeleine is doodmoe - ze heeft alles ook zelf willen doen - en heeft plots weer last van haar zieke nier. ‘Dit zal wel onze laatste verhuis zijn, zucht ze. Hier zal het dus zijn dat wij zullen sterven!’ En ze vindt waarachtig de moed nog om te glimlachen. Het geeft wel een veilig gevoel zich onder zijn dak te weten. Nu geen gemieter meer met een huisbaas over de verwarming en een gebroken ruit. Madeleine straalt, al ligt ze in een zetel te hijgen van pijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 OctoberTwee artsen hebben beslist dat Madeleine moet geopereerd worden. Acute appendicitis, zeggen ze. Ik geloof ze maar half. Vanavond nog naar het ziekenhuis en morgen vroeg opereren. Madeleine is lichamelijk als een wrak vertrokken. Maar ze is gelukkig met het vooruitzicht dat ze over enkele dagen van de pijnen zal verlost zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 OctoberVan ochtend om 9 u. in het ziekenhuis. De dokters kwamen juist uit de operatiezaal en zeiden dat ik over 10 minuten bij haar mocht. De ontroering sloeg me zo om het hart dat ik niet eens vroeg hoe de operatie verlopen was. Zo direct bij haar mogen! De gezichten van de dokters voorspelden mij niets goeds. Ze lag bleekgroen in de lakens naar adem te snakken. Ik zei haar dat alles goed verlopen was. Ze schudde het hoofd en fluisterde alleen maar: pijn! Thuis zoekt Boy kreunend het hele huis af. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 OctoberVanochtend deed ze me teken dichterbij te komen. Ik boog mij over haar en ze fluisterde: ‘Ik wist niet dat sterven zo moeilijk was’. Toen heb ik mijn tranen niet kunnen bedwingen en vond ik op dit ogenblik geen enkel troostend woord. Enkele minuten later vroeg ze: ‘denk je dat het nog lang zal duren?’ Ik heb haar gesmeekt zichzelf niet langer te pijnigen en gezegd dat ze spoedig beter zou worden, dat de dokters het mij hadden beloofd en andere onzin waarvan een stervende geloof ik nooit iets gelooft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanavond zei de chirurg dat er toch hoop was. Ze schudde het hoofd als hij weg was. ‘Ik ben niet bang van sterven, zei ze, ik heb alleen maar spijt voor jou!’ Dat ik in haar bijzijn die lamme tranen niet meester kon... Even later vroeg ze of ik vannacht bij haar wilde blijven. De nonnen hebben een tweede bed gebracht. - Terwijl ik dit schrijf schijnt ze nu toch rustig te slapen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 OctoberZe is vanochtend iets beter. De nacht is vrij rustig geweest. De dokter zei dat ik gerust een paar uren naar de fabriek kon. Hij gaf ze een inspuiting en ze zou voor 4-5 uren niet wakker worden. Pas in de fabriek of er werd opgebeld: Madeleine heeft dringend naar mij gevraagd. Ze lag met gesloten ogen toen ik binnen trad. Ze voelde mijn aanwezigheid want ze deed teken met haar hand dat ze mij iets wilde zeggen. Er kwam geen woord over haar lippen. Nu ga ik niet meer weg tot ze weer helemaal beter is. In de loop van de namiddag nog enkele inspuitingen. Als ik denk dat ze rustig slaapt opent ze plots haar ogen en zoekt ze mij. Ze zegt niets maar een schijn van een glimlach glijdt om haar mond. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 OctoberIk denk voortdurend aan haar laatste woorden: ‘Ik wist niet dat sterven zo moeilijk was! Denk je dat het nog lang zal duren?’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 NovemberVoor de zoveelste maal naar haar graf. Ik kan de verzen van Latouche mij niet uit het hoofd zetten die zijzelf zo dikwijls na de dood van haar moeder heeft gereciteerd: Oh! dites-moi, qu'est-elle devenue
Dort-elle encor dans la paix des tombeaux,
Ou compagne des vents et de l'errante nue,
Voit-elle un autre ciel et des astres plus beaux?...
Et quand novembre, au cyprès solitaire
Suspend la neige et nous glace d'effroi;
Lorsque la pluie a pénétré la terre,
Sous son linceul se dit-elle: ‘J'ai froid!’...
Non! Sa vie est encore errante en mille atomes...
Ik vond het steeds je reinste kitch. En nu...! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
16 NovemberBl. en Flor spannen zich voortdurend in om mij het leven draaglijk te maken. Geen enkele avond hebben ze mij alleen gelaten. Vandaag toevallig vernomen dat ze met elkaar hadden afgesproken dat, als zij niet kon, hij naar mij toe zou komen, en omgekeerd. Het is goed nog vrienden te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
24 NovemberDe Sikkel stuurt mij een recensie verschenen in Het Vlaamse Land over De Eeuw van Pericles. (sic) Een vrij eigenwijs stuk van F.B., die schrijft: ‘Bij Burssens is de strijd tusschen het waarachtige dichterschap - want Burssens is een dichter - en de uiterlijkheden van zijn poëtische afstamming tot een waar drama uitgegroeid’. Nog steeds dezelfde onzin als ten tijde van Marnix Gijsen's kroniek in De Standaard. Maar het begin van F.B.'s artikel, dat mijn portret moet zijn, schrijf ik hier voor mij over, omdat het, waar het mij in andere omstandigheden onverschillig zou hebben gelaten, thans in zijn bijna photografische juistheid zo heeft getroffen: ‘De vroegtijdige en vale schemer van den druilerigen regendag is allengs overgegaan tot een volkomen, haast tastbare duisternis. Het raam - het enige in dit ruime, monumentale vertrek - staat zwart en dreigend in den grijzen muur als een sombere poort tot de oneindigheid, en aan de verre hoeken worden de schaduwen gaandeweg dieper en van een mysterieuse bekoorlijkheid. Slechts bij lange tusschenpozen wordt de stilte verbroken door het knappen der brandende takkebosschen in het open haardvuur, of het voorzichtige naderschuiven van den herdershond die zich behaaglijk naar de vlammen dringt. Bij ieder dezer geluiden richt de gebogen man bij het haardvuur zich op en legt vluchtig de hand op den kop van zijn hond, aait langzaam over diens heetgeschroeide pels en vervalt opnieuw in zijn nauwelijks onderbroken mijmering. Op een tafeltje aan zijn rechterkant staat een half aangebroken wijnflesch naast een ledig glas met hoogen voet, terwijl een bruinlederen tabakzak alsmede een zwaar-doorrookte pijp, samen met een opengeslagen boek, broederlijk de scherp uitgemeten plaats delen. Buiten is de regen opnieuw begonnen en vlaagt in snelle, knetterende golven tegen het raam. De hond heeft zich opgericht en spitst de oren, en de man - eveneens door het tumult uit zijn waakdroom opgeschrikt - staat langzaam recht en loopt met onzekere stappen tot bij het donkere, door den regen geteisterde raam, keert op zijn schreden terug en kijkt als het ware half-verontschuldigend naar de beeltenis van een jonge doode op de schoorsteenmantel. ‘Wat geeft het - zegt hij halfluid - dat ik mij telkens waag op het forum, dat ik het kronkelende met puin bezaaide pad afdaal naar het marktplein toe | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en mij meng onder de velen? Half-geamuseerd kijken ze mij aan, glimlachen om mijn onmodische kleedij en wanneer ik spreken wil, wanneer ik betuigen wil hoe ik heb nagedacht over de verschijnselen der wereld, dan schuddebollen ze vriendelijk en zeggen dat dit voor hen reeds lang een overwonnen standpunt is’ (...) De man zwijgt en staart lang in de flikkerende vlammen van het haardvuur. Hij is in zelfbeschouwing zoozeer verdiept dat ik het niet gepast acht hem te antwoorden. (...) Impulsief en zonder mij te vergewissen of mijn handelwijze geen ergernis zou kunnen verwekken, nam ik het boek van het tafelblad en citeer uit de opgeslagen bladzijde langzaam en nadrukkelijk: Wer jetzt kein Haus hat baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist wird es lange bleiben,
Wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
Und wird in den Alleeën hin und her
Unruhig wandern wener die Blätter treiben.
De man blikt verwonderd op en knikt mij afwezig toe. Hier valt niets meer te zeggen, en ik deel hem mede dat ik, nu de regen heeft opgehouden, maar aanstonds weg zal gaan. Samen met zijn hond doet hij mij uitgeleide en blijft in de deuropening staan terwijl ik voorzichtig mijn weg zoek langs het glibberige en ongelijke pad. Wanneer ik honderd meter verder even achterom zie, staat hij nog immer roerloos op dezelfde plaats en boven hem rijst het hoekige, door de stormvlagen bewogen gebouw: Schwarz wie eine alte Zitadelle
Hoch und hohl und ausgebrannt...
In diep nadenken en van mijn bevindingen geheel vervuld daal ik langzaam de weg af naar de vlakte.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zondagavond 7 DecemberAmerika in de dans. De B.B.C. lanceerde zojuist het bericht dat de Japanse luchtmacht de Amerikaanse vloot te Pearl Harbour heeft aangevallen. De Zondag schijnt voor Hitler een doemdag te wezen. Hij viel immers ook Rusland op een Zondag aan. Nu is het nog alleen een quaestie van tijd. Een tijd zonder Madeleine... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 DecemberNaar De Sikkel met Elegie (14 gedichten). Het moet een luxe boekje worden. De Bock rekent uit dat hij nog Pannekoek heeft voor 25 exemplaren. Het is voldoende voor haar vader, zusters en broeder, haar vrienden en vriendinnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 December ('s avonds)Voor de eerste maal in mijn leven alleen met kerstnacht. Alle invitaties hardnekkig afgewezen. Bl. heeft mij al 4 maal opgebeld. En Flor en zijn vrouw zijn komen smeken kerstnacht bij hen of zij bij mij door te brengen. Neen, ik wil alleen zijn met Boy om tegen hem te spreken als tegen haar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
194214 JanuariVerleden nacht wakker geworden met hevige pijnen in de leverstreek. Na een uur of wat de dokter uit zijn bed getelefoneerd. Galsteenkolieken besluit hij. Een morphine inspuiting deed mij na 10 minuten in de zaligheid glijden. Boy die mij had horen kreunen was stil de trap opgeklommen en op mijn bed komen liggen. In de roes van de morphine had ik niet de moed hem weg te jagen. Hij heeft zich zo lang ik sliep niet geroerd. De morphine heeft tot laat in de namiddag doorgewerkt. La vie en rose! Ik begin de morphinisten te begrijpen. Tegen de avond is de dokter teruggekomen. Toen ik hem vroeg waarin de oorzaak van die galsteenkolieken kon liggen, zei hij: ‘Er zijn verschillende oorzaken, maar uw verdriet zal er in ieder geval veel toe bijgedragen hebben’. Mijn verdriet? Laat ik met mijzelf afspreken dat het dan mijn wroeging is! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de wanhoop onder te gaan. En omdat wij niet in de wanhoop willen ondergaan, stellen wij ons voor dat ons leven in de herinnering van de denkende mensheid abstract blijft voortbestaan. De grote atheïstische geesten klampen zich aan deze redplank vast. Deze voorstelling krijgt echter alleen vorm langs één zijde: die van de denkende mensheid. Maar als wij niet geloven in het voortbestaan der ziel dan is er geen contact tussen de denkende mensheid en ons zgn. nihilum. En dan wordt de redplank een strohalm. Of dan staan wij als de Japanse Steenhouwer van Multatuli weer bij ons vertrekpunt, dat voor ons de wanhoop is. Maar wij willen geen wanhoop, dus weg met haar! Maar dan! Dan blijft er alleen nog de twijfel. Tussen geloof en wanhoop ligt alleen de Twijfel. In hem alleen kan ons leven nog leefbaar blijven als wij bij machte zijn hem met de hoop, de Hoop, gelijk te stellen. Doute, o mon souci!
Als het geen gebed is, dan is het een wanhoopskreet! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nous autres, Belges, nous sommes soit germanophile, soit anglophile, tandis que les Français sont ou bien anglophobe, ou bien germanophobe!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 FebruariAls de Duitse Flak, achter mijn huis, 's nachts naar de Engelse vliegtuigen begint te blaffen, stormt Boy naar boven, springt mijn deur open en rent dan vliegensvlug terug naar beneden de schuilkelder in. Enkele weken geleden nog sprong ik hem vlug achterna, maar ik ben er nu al zo aan gewend dat ik rustig blijf liggen. Als Boy voelt dat ik hem niet volg komt hij weer naar boven en kijkt mij vragend aan. Ik stel hem dan gerust en laat hem voor het overige van de nacht in mijn kamer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MaartAndré Demedts stuurt mij zijn Vlaamse Poëzie van 1918 tot 1941. Wat hij over anderen schrijft gaat mij niet aan, maar uit wat hij over mij leutert moet ik besluiten: ‘Zo schrijft men in Vlaanderen de geschiedenis van de letterkunde.’ Het scheen hem (Burssens) onmogelijk in te zien dat de poëzie niet de vrucht van het gedicht is, maar het gedicht vrucht van een poëtische ontroering moet zijn. Van Ostaijen oordeelde er anders over. Hij prees Burssens als één der merkwaardigste dichters en roemde verzen als de volgende: (hier citeert Demedts de twee eerste strofen van mijn gedicht La Passante). Het gedicht vrucht van een poëtische ontroering moet zijn. Van Ostaijen dit erotisch einde over om bij mijzelf elke twijfel omtrent mijn erotische uitspattingen weg te nemen: Op het trottoir moet het gebeuren
De kleuren
Van de regenboog
Door de prisma van het oog
Nog enkel licht
En concentratie van magneetkracht
Op één pool
Idool
Al is het een venusdier
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spel van het kind met zijn teddy-bear.
Illusies
Hebben geen conclusies
Het correlaat van trottoir en bioscoop
Is sterker dan geest en wil
Omdat de willige geest de geestelijke wil
Verdooft
En het vlees is zwak
O gij die zijt voorbijgegaan
Zie naar de Goden van de Olympos
Kampioenen der olympische spelen.
Het zal, behalve voor Demedts, voor eenieder duidelijk zijn dat deze verzen, bijaldien gebazel, niet erotisch zijn. Nu is het mogelijk dat Demedts dit einde van mijn gedicht nooit heeft gelezen en alleen maar Marnix Gijsen napraat. Dat hij mij het dan niet kwalijk neme als ik hem in dit geval, met een woord zoals alleen de Vlamingen er kunnen samenstellen, een ‘kutkammer’ noem. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 AprilJozef Muls, (onleesbaar) Directeur-Generaal bij het Ministerie voor Schone Kunsten, nodigt mij uit ‘om te zetelen als lid van de jury belast met het beoordelen van de Driejaarlijkse Regeringsprijs voor Poëzie’. De Jury zal bestaan uit: Alfred Hegenscheid, Firmin Van Hecke, Felix Timmermans, Raymond Herreman en, eventueel dus, ik. - Mij goed. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17 AprilGisteren eerste zitting van de jury. Van Hecke stopte mij een 20 tal verzenbundels in de hand, waarvan ik er vandaag al 15 heb gelezen, d.w.z. 2 gedichten van iedere bundel, genoeg om mij een oordeel te vormen over het totaal. Mijn oordeel staat al vast: als het aan mij ligt zal Bert Decorte de prijs krijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan, maar met al zijn vroegere substanties, zij het dan in een andere vorm, verbinding en dgl., vermengd met de aarde) blijft het lichaam voor mij de incarnatie van de ziel omdat ik geloof dat de ziel niet van het lichaam, in welke toestand ook, te scheiden is. Als ik zo dikwijls naar het graf van Madeleine ga, dan is het omdat ik daar haar ziel, vertrouwder dan op afstand, terugvind, en dat die ziel gelukkig is mij in haar nabijheid te weten. Naiever kan het niet meer, ik weet het ook wel, maar het stukje geluk dat voor mij in deze naieviteit ligt besloten, zou ik niet graag ruilen voor de zelfvoldoening die anderen in het diepzinnigste geklets over ‘dood is dood’ mogen vinden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 MeiUit een opstel van Vermeylen over Jeroen Bosch vis ik deze parel: ‘Oorspronkelijkheid bergt op zichzelf weinig in zich’. En dan redeneer ik: Pallieter b.v. is een oorspronkelijk boek en al verder redenerende stel ik mij voor dat iemand een essay zou schrijven: ‘Over de Geheimen in de kunst van Felix Timmermans’.
Vermeylen is één dezer dagen 70 jaar geworden en de bladen spreken weer eens over de ‘Sterkste geest van Vlaanderen die Vlaming wil zijn om Europeeër te worden’. Tegenover deze mooie ‘woorden’ kan ik niet nalaten de volgende klinkende ‘oorden’ te stellen die naar men zegt, van Streuvels afkomstig zijn: ‘Als ik na de oorlog (14-18) voor de eerste maal weer Vermeylen ging bezoeken, dacht ik een Europeeër te ontmoeten en heb toen slechts een Brusselaar gevonden!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ikzelf. Er werden thans definitief 4 candidaten voorgesteld: Bert Decorte, Herwig Hensen, Wies Moens en Pieter Buckinckx. Hegenscheid, die op de vorige zitting bereid was voor Decorte te stemmen, schijnt thans voor Hensen gewonnen te zijn. Herreman verdedigt in een vrij lang betoog en met klem zijn vriend Hensen. Hij kan Van Hecke en mij echter niet overtuigen. Hij leest veel verzen van Hensen voor om te bewijzen dat deze dichter met zijn laatste bundel zo ver van V.d. Woestijne verwijderd staat, als hij hem met zijn eerste gedichten nabij kwam. Maar het is ons duidelijk dat, hoe meer verzen wij te horen krijgen, hoe dichter Hensen bij Van de Woestijne kòmt. Maar we moeten eerlijk bekennen: deze jonge man van 25 jaar evenaart, ja overtreft soms zijn meester. Ik blijf echter Decorte verdedigen en Van Hecke steunt mij. Herreman repliceert dat Decorte, meer dan Hensen uit V.d. Woestijne, uit Rimbaud komt. En hij herinnert ons aan de herrie die in ‘Forum’ rond de bundel Germinal destijds werd geschopt, waarbij du Perron a + b zou hebben bewezen dat Decorte plagiaat pleegde. Wat onzin is. Na een korte discussie moet Herreman met mij bekennen dat het gewraakte gedicht dan toch geen plagiaat is en dat Decorte ongelijk heeft gehad later onder dit gedicht ‘naar Bateau Ivre van Rimbaud’, waarschijnlijk onder de invloed van die Forum'sche polemiek, te hebben geschreven. - Felix Timmermans houdt mordicus aan Wies Moens. Wij hebben hem goed te bewijzen dat in ‘Het vierkant’ slechts 3 of 4, maar dan zeer goede gedichten staan - wat natuurlijk wat mager is om in aanmerking te komen - Timmermans blijft doof. Tenslotte stemmen wij: Decorte, twee stemmen (Van Hecke en ik), Hensen, twee stemmen (Hegenscheid en Herreman), Wies Moens, één stem (Timmermans). Nieuwe, maar thans eindeloze discussie. Ik tracht Timmermans over te halen, nu Moens toch geen kans heeft, tussen Decorte en Hensen te kiezen. Niets te doen; die dichters zijn mij te duister, zegt hij, wat ik voor iemand als Pallieter gaarne wil aannemen. Ieder blijft op zijn stuk. Plots heeft Herreman een inval: laat ons met punten stemmen. Ieder van ons stemt met 6 punten voor drie dichters van zijn keus. De dichter aan wie wij de voorkeur geven krijgt 3 punten, de tweede 2, en de derde 1 punt. Aangenomen. De uitslag was dan: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hensen krijgt dus de prijs toegewezen met 12 punten, tegen 11 voor Decorte, 5 voor Moens en 2 voor Buckinckx. Van Hecke en ik zijn idioot geweest. Nu we toch accoord waren om aan Decorte de prijs toe te kennen, hadden wij beiden Hensen 1 punt kunnen toekennen en dan was Decorte met 11 tegen 10 punten als eerste uit de competitie gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20 JuniR., een Nederlands journalist, die mij komt bezoeken, vertelt dat du Perron en Ter Braak zich bij de inval van de Duitsers hebben gezelfmoord. Zij zouden kort vóór de oorlog afgesproken hebben, zegt hij, bij het eerste schot op Nederlandse bodem zich van het leven te benemen om niet onder de herrenvolkse tyrannie te moeten leven. Ter Braak zou zich door het hoofd hebben geschoten en du Perron zich in zijn bad de polsaders hebben overgesneden. Ter Braak heb ik persoonlijk niet gekend maar van du Perron sta ik verstomd, van hem van wie ik weet dat hij bang was van de dood als van de Dood-zelf. Dus even afwachten tot na de oorlog wat van deze zelfmoorden Warheit und Dichtung is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In ieder geval heeft Nederland nu in deze oorlog met Marsman voor de poëzie, met du Perron voor de roman en de literaire polemiek en met Ter Braak voor de essayistische critiek zijn drie markantste figuren verloren. Het is niet rechtvaardig!
Toen Van Ostaijen en ik du Perron leerden kennen (in 1925) was hij een dikpappig, lastig, verwend en verwaand kereltje (van 16 jaar dat er 25 was) dat tegen de burgerlijke conventies molenwiekte, niet uit overtuiging maar uit een geest van contramine, een jochie dat alles beter wist en een keer zou zeggen wat modernistische kunst was en hoe of men ze moest ‘maken’. Hij dronk niet, rookte niet. In de liefde maakte hij het zich niet moeilijk, hij sneed graag op met zijn avonturen: jonge dames van liefst 50 lentes. Hij maakte een kind bij de ‘bonne’ van zijn moeder, trouwde 3 jaar later met die meid en liet zich 3 jaar later weer van haar scheiden. Hij nam scherm- en bokslessen om zich in de materiële strijd voor het leven te bekwamen, maar zo moedig was hij niet of hij zou b.v. nooit Van Ostaijen een bezoek hebben gebracht zonder eerst in een apotheek ontsmettende pastilles te hebben gekocht die hij onafgebroken opzoog zolang hij in de nabijheid van de aan t.b.c. lijdende V.O. vertoefde. ‘Ik ben erg vatbaar voor zulke dingen’ zei d.P.
Maar door zijn omgang met V.O., met Malraux en vooral met Pascal Pia is hij literair snel uit de kluiten gewassen en door zijn onvermoeibare vlijt in de lectuur heeft hij zich een eigen overtuiging weten te scheppen die hem na een verloop van 10 jaar in de Nederlandse letteren tot een vooraanstaande figuur heeft gemaakt die hij thans is.
Vandaag dit gedicht (niet geschikt voor publicatie): Ik zal niet meer geloven
Noch aan de grootheid van het lot
Noch aan de lotsverbonden God
Van Onder of van Boven
Want de gebrande kloven
In vel en vlees
In hoop en vlees
Zijn in hun korst zo hees
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En onbestand tegen het grove
Vernis
Van een Verrijzenis
Als de geschiedenis
Van hem die op alle gebieden is
Als ik een blinde en een dove
De Duitsers houden zich aan de verkeersreglementen. Op alle drukke kruispunten laten ze de veiligheidslijnen voor de voetgangers herschilderen en doen er nieuwe trekken ook waar het volkomen nutteloos is (Wir sind überorganisiert, zei mij eens een officier). Toen ik gisteren in Zoersel was (om boter te smokkelen) waren ze met zulke lijnen bezig op een kruispunt waar geen kat per dag over loopt. Een boertje stond er nieuwsgierig naar te kijken en vroeg waartoe die lijnen dan moesten dienen. Een vriendelijke Feldgendarm stond hem in vrij goed Nederlands te woord: ‘Als je tussen deze lijnen dood wordt gereden, is alle recht aan jouw kant!’
Het Sonnet van d'Arvers heeft twee polen, van welke de ene prulwerk en de andere meesterstuk heet. Tussen deze twee polen slingert het Sonnet heen en weer naar gelang men een verlangde vrouw kan krijgen of niet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19 OctoberUne Vie van Maupassant herlezen. Een onbarmhartig boek over de onbarmhartige mens. Al is het naturalisme mij niet sympathiek, zijn beste schrijver wèl. Een schrijver die de mens niet hoger aansloeg dan het dier, die als een dier is gestorven en als een dier, volgens eigen wil, is begraven (n.b. dier in zijn oorspronkelijke, biologische betekenis!). Die man is één van de weinige mannen die zich in deze beestachtige tijd niet eens in zijn graf zal hebben omgekeerd omdat hij in de goede, oude tijd, toen al, heeft geschreven ‘qu'il faut être saoul de fierté stupide pour se croire autre chose qu'une bête à peine supérieure aux autres’. Die overtuiging was met hem zo vergroeid dat hij volkomen krankzinnig is gestorven, kruipend op handen en voeten, blaffend en kwijlend als Boy, (Maupassant tegen de menselijke botheid, Boy vóór een dierlijk bot). In dit opzicht stel ik Maupassant boven Boy. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Londense B.B.C. (Belgische uitzending) maakt het naar mijn oordeel toch al te bont. Aansporen tot verzet tegen en tot moord op een overmacht is een misdaad die aan géne kant wel ongestraft kan blijven, maar die aan deze kant van iedere jachtwachter een wildstroper gaat maken. En dan zal het na de oorlog, natuurlijk huilen zijn. |
|