Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32
(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
kronieken
| |
[pagina 247]
| |
dan ook die ene toon die ik in mijn werk tracht uit te spreken: ééntonigheid, éénkleurigheid.’Ga naar eind(6) De auteur verwijst hier naar ortodoxe kerkmuziek en naar oosterse meditatieve composities. Het is juist die een-tonigheid die ieder boek van Claude van de Berge tot een ongehoord waagstuk maakt. Zijn laatste opus gaat daarin het verst: met de meest luttele middelen, met het minst mogelijk ‘materie’, met de eenvoudigste woorden danst de auteur zeventien zangen lang op een koord boven het ravijn van de gapende leegte. Zoals Dan van Severen met een paar penseelstreken een van spanning trillend mystiek veld creëert, zo heeft Van de Berge aan een handvol motiefbundels genoeg om een tijd- en ruimteloos landschap-van-de-ziel te scheppen. Als er dan toch naar de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid gerefereerd wordt, gebeurt dat verschraald, verijld, geabstraheerd, vergeestelijkt. De menselijke figuren worden dan stemmen, een gelaat op een foto, een handschrift op een brief. Het decor waarin de ik- en de zij-figuur elkaar ontmoeten om afscheid te nemen en afscheid nemen om elkaar opnieuw te ontmoeten, is stil en leeg, onttrekken aan iedere directe connotatie aan ons overvol, uit zijn voegen barstend tijdsgewricht. Ter nauwer nood weet de lezer dat het boek zich hic-et-nunc afspeelt, dank zij een station, een trein, een hotelkamer, een foto. De uiterlijke ruimte ‘an sich’ bestaat in dit boek niet, maar wordt in de perceptie van de menselijke figuren gereduceerd tot zijn abstracte kern. De mens zelf snakt naar een (terug)-tocht naar witte zuiverheid en smetteloze kilte. Het komen en gaan van de schimmige figuren van en naar het hotel, de heuvels, het meer, het station... is typerend voor de mens als slachtoffer, ‘als vluchteling naar het innerlijk, op zoek naar werelden met nieuwe levensmogelijkheden’.Ga naar eind(7) Opnieuw dringt een verwijzing naar Roland Barthes zich op: ‘Pour échapper à l'aliénation de la société présente, il n'y a plus que ce moyen: la fuite en avant’.Ga naar eind(8) Heel de schepping, ik, jij ‘verlangt naar een zuivere leegte waarin jij het niet meer bent, waarin je overgaat in een niet zijn’. Het noordelijke ‘landschap’, het grijze en harde zand, het roerloze en lege water, de donkere stenen, het stille bos, het witte licht, het onbevlekte ijs, de koude wind die over het zand waait... is het zichtbare teken van een lege wereld. Het geruis van het water en het geruis van de wind zijn de geluiden van de eerste dag. De eeuwige kern van al het zijnde is leeg, statisch en onveranderlijk. Het toevallige wat zich om de kiem beweegt, is dynamisch maar vergankelijk. De mens is als een druppel. Als de druppel ophoudt druppel te zijn, te bestaan, haar individualiteit verliest, wordt de druppel opnieuw water. De druppel verliest haar toevallige vorm maar wordt een en al essentie. Heel de schepping schreeuwt om opnieuw te zijn ‘als een zuiver zijn dat nog niet buiten zichzelf gekomen was om te bestaan, dat nog niet in een buiten zichzelf was overgegaan’. De denkwereld van De koude wind die over het zand waait is sterk Platonisch. De zintuiglijk waarneembare realiteit wordt beschouwd als een toevallige weerspiegeling van iets duurzaams, van een soort eeuwige, onveranderlijke modellen. Volgens Plato zijn de ‘natuurlijke lichamen’ afbeeldingen of verschijningsvormen van de ‘Ideeën’. Deze Ideeën hebben een algemeen zijnsstatuut, zijn de enige ware, metafysische | |
[pagina 248]
| |
werkelijkheid. Het is juist de taak van de kunstenaar, de filosoof, de ‘Demiurg’, de metafysische pit der dingen te onthullen, de sluimerende archetypes uit stof en as te doen herrijzen. ‘Bestaan is een beeld. Daarna maakt het beeld zich los van wat het weerspiegelt. Daarna wordt het bestaan, dat een beeld is, gescheiden van wat het weerspiegelt. Daarna worden wij het.’ De ik-figuur uit het boek wordt aangezogen door de leegte. Hij voelt steeds minder de behoefte om te bewegen. ‘Ik sloot mijn ogen en glimlachte omdat ik niet langer bewoog. Ik glimlachte ook omdat het was alsof er geen dingen waren.’ De ik-figuur heeft er steeds naar verlangd in lege kamers te leven, hij heeft steeds het gevoel gehad ‘iemand op een foto’ te zijn. Zodra je weet slechts iemand op een foto te zijn, ga je op zoek naar de realiteit achter die foto. Achter de weerkaatsing zoek je dan naar het beeld. Daarna maakt het beeld zich los. Het wordt opgenomen in het onveranderlijke Zijn. De wegen naar onze bestemming kunnen parallel lopen; dan ontstaat er een relatie tussen een ‘ik’ en een ‘jij’. Evenwijdige lijnen kruisen elkaar in het oneindige, en pas dan: ‘Ik zou je in een andere wereld willen zien, zei ik tot de vrouw.’ In de filosofen die aan Plato voorafgingen en diens synthetische filosofie voorbereidden, vinden we ook de dualiteit bewegen/niet bewegen terug. Claude van de Berge is sterk beïnvloed door Plato en de pre-Platonische scholen. De Eleatische school, inzonderheid Parmenides, beschouwt het worden en de veelheid als bedrieglijke schijn; het enig denkbare is als een onveranderlijk, eeuwig durend Zijn. Maar een natuurfilosoof als Herakleitos ziet, blijkens zijn beroemde woord ‘Alles stroomt, en niets blijft’, het eindeloos vervloeien der dingen wel als een realiteit. Voor de eenheid in die veelheid heeft hij echter ook een oerenergie, oervuur genaamd, nodig. In het werk van Van de Berge wordt de angst om opgenomen te worden in de chaotische maalstroom van het leven bezworen door liturgische gezangen. De angst voor het stromende leven, dat in heilzame zangen bezworen wordt, uit zich voor het eerst ook formeel door een bewust vernietigen van de taalstroom die zijn vroeger werk bepaalde. Het statische gaat nu primeren. Dat onveranderlijke is ook zichtbaar in een doorgevoerd gebruik van de OTT en een in sterke mate verlaten van de tijd waarmee je de dynamische werkelijkheid verhaalt: de OVT. Parallel met de verschuiving van de OVT naar de OTT loopt de verschuiving van ik naar jij. De jij-vorm wordt steeds gecombineerd met de OTT: het schijn-ik wordt dan een abstracter, duurzamer afsplitsing, een jij. We moeten ons ego niet doen opzwellen maar leeg maken tot het oerbeeld dat in ons sluimert: de abstractie van een jij. De koude wind die over het zand waaitGa naar eind(9) is een boek dat je kan (en eigenlijk moet) lezen als een meditatieboek, een brevier: het is niet relevant op welke bladzijde, met welke zang je begint. De eenheid, het onveranderlijke is zo sterk aanwezig, dat het boek alle beweging verlaat: geen spoor van plot, geen teken van verandering. Uit heel het statische ritme schreeuwt het verlangen iets als zand te worden, of iets als een kei, even eeuwig, even hard, even onbuigzaam. ‘Ik zou willen denken aan waar je wilt zijn,
aan de door water overspoelde keien, naar zichzelf luisterend,
| |
[pagina 249]
| |
niet wetend dat ze begonnen,
niet vragend of ze zullen eindigen’.Ga naar eind(10)
De maalstroom van het leven voert je mee als wrakhout; je obsessies en frustraties stromen mee. Dan verlang je: ‘Je bent nog steeds niet anders, zoals water niet anders wordt, zoals zand niet verandert, je was al lang geleden zoals je nu bent, alsof je onveranderlijk bent.’ In het universum van Claude van de Berge is de mens als zand in een hand verlangend naar woestijnen.
hugo bousset |
|