Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32
(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
Kronieken
| |
[pagina 161]
| |
zij zijn het die het voor de hedendaagse homo viator nog min of meer leefbaar houdenGa naar eind(5). Het decoderen en deritualiseren van de taal gebeurt bij Mark Insingel niet door een ontsmettingsproces, een uitzuiveren van de woorden om ze aan hun oorspronkelijke betekenis terug te schenken, zoals bij Jacques Hamelink en Claude van de Berge. Insingel poogt veeleer een heel eigen, creatieve omgang met de bestaande taalvelden tot stand te brengen. Hierbij sluit hij zelfs collage van kitsch, slogans, verworden levenswijsheid, uitgeholde spreuken en zegswijzen en dgl. niet uit. Insingel beoefent geen abstracte, ‘zuivere’, ‘absolute’ schriftuur; veeleer combineert hij op een onverwachte en ludieke manier wegwerptaalvelden. De geometrische wetmatigheid waarmee die constructies worden opgezet, legt verbanden tussen Mark Insingel en door hun bewonderde Mondriaan. Dezelfde taal, waarmee in de maatschappij zo gehoereerd wordt, is bij Insingel voorwerp van liefdevolle koestering en erotisch genot, dat allerenigst mogelijk authentieke gevoel dat de vervreemde mens nog rest. Mark Insingel neemt hier plaats in een literaire wijze van denken en leven, waarbij literatuur het laatste bastion wordt waarin de mens zich vrij kan bewegen en de erotiek van zijn bestaan genieten. Ik denk hier aan Roland Barthes: ‘Plaisir du texte. Classiques. Culture (plus il y aura de culture, plus le plaisir sera grand, divers). Intelligence. Ironie. Délicatesse. Euphorie. Maîtrise. Sécurité: art de vivre. (...) Extraordinaire renforcement du moi (par le fantasme); inconscient ouaté.’Ga naar eind(6). De constructivistische schriftuur van Mark Insingel treft opnieuw in Mark Insingels laatste prozaboek Gezwel van wortelsGa naar eind(7). Dat boek bestaat uit drie reeksen teksten, die gegenereerd worden uit een aantal basisregels. Zo zijn er hijteksten in de OTT, die hoofdzakelijk uitspraken en bevelen bevatten van autoritair-fascistoïde aard. In die teksten komen de inhibiërende bevelen van buiten op het individu af en dreigen hem te verpletteren onder platte levenswijsheid en nietszeggende maar algemeen-geldende raadgevingen. De jij-teksten in de OVT bevatten de pijnlijke terugblik van een specimen van het mensenras op de jeugdjaren, de jaren waarin ‘men’ je opvoedt. In die teksten zit het barstensvol frustraties en complexen, d.w.z. inhibiërende bevelen van binnenuit. De teksten waarin een ‘ik’ zich richt tot een ‘zij’ en met dat ‘zij’ ondanks alles een leven wil opbouwen, staan in OTkT en in de vragende vorm. Als bij een fuga vloeien de drie tekstsoorten, na hun generatief saturatiepunt te hebben bereikt, samen in een synthesefragment waarin de ik-persoon vlucht in de dood. De ik-figuur (een ‘persona’ voor ons allemaal) verkeert blijkbaar in de onmogelijkheid een vrij leven op te bouwen. Hij is te zwaar belast door verleden en heden, door opvoeding en maatschappijbeeld, om zijn ik-ontwerp tot een goed einde te brengen. De wijze waarop de drie tekstsoorten elkaar opvolgen, de tekstkadans dus, geeft reeds aanwijzingen voor die fatale afloop van het levensontwerp van dit prototype van de moderne mens. De slottekst niet meegerekend zijn er 180 teksten. Om de twee teksten komt een hij-tekst in de OTT voor: hieruit blijkt al dadelijk de alleswurgende overheersing van de economische en politieke | |
[pagina 162]
| |
machtsstructuren, die het individu verstikkend omhelzen. De andere tekst is dan ofwel een jij-, ofwel een ik-tekst. De ik-teksten in de OVT, die naar het verleden verwijzen, treden aanvankelijk in grotere reeksen op (max. 11). Pas daarna komen ook langere reeksen jij-teksten tot ontwikkeling (max. 8), waarin een sterk gevraagtekende poging tot een ik-project schuilgaat. In de slottekst, die alles synthetiserende mozaïek, blijkt het allemaal niet te kunnen. De sleutelpassages uit de ik-, jij- en hij-teksten worden herhaald en in een nieuw verband geplaatst. Met flarden waaien traumatische teksten en frustrerende ervaringen door de hersenen van de hoofdfiguur; hij zal zichzelf het piekeren beletten met een plastic zak. Hij is als een gezwel van wortels. Zoals een plant zijn levenskracht gefnuikt ziet door een te enge bloempot, waarbij de teelaarde één en al wortel wordt en het wortelpak noodgedwongen de vorm aanneemt van de pot, zo ook is het hem vergaan, heeft zijn opvoeding, heeft de maatschappij hém in een stalen harnas doodgedrukt. Welke factoren beletten de mens zichzelf te worden? We moeten verleden en heden bestuderen om te achterhalen wat onze toekomst zo zwaar compromitteert. Het verleden wordt beheerst door het taboe rondom seks en de poging tot indoctrinatie vanuit kerkelijke voorschriften. Enige van Insingelse topics: ‘het geslachtsverkeer was niets anders dan procreatie’; de dagelijkse angsten werden verborgen gehouden onder ‘de discipline van cosmetica en pruik’; zoals een kat haar braaksel oplikt, moest je je problemen voor jezelf houden in het kader van een allesbeheersende ‘akoestische en visuele ordelijkheid’; ‘je koos voor je onvrijheid (instinctief) om je te kunnen staande houden binnen hun norm (hun goede wil), je drong jezelf hun orde op en je koesterde je in je afhankelijkheid’... Weer andere motieflijnen concentreren zich op de verslavende maatschappelijke structuren, die op hun beurt het gezwel van wortels in het heden doen woekeren. Dat heden wordt vertegenwoordigd door een hij-persoon, die als het archetype van de brute machthebber en nietsontziende manager kan doorgaan. Zijn steekkaart: hij is meedogenloos in zijn terreur; hij bagatelliseert kennis die hij zelf niet bezit; hij is een pochhans, seksueel gezien vicieus, zeer conformistisch naar buiten; hij manipuleert zijn omgeving en aast op promoties; volgens hem is dwang en angst nodig opdat de beschaving niet zou instorten; zijn didactische levenshouding dekt zijn erotisch onvermogen; fantasie, kunst, literatuur moet je houden ‘voor de vrije tijd, de mode en de luxe, de vrijblijvendheid’. De dubbele stroom van de jij- en de hij-teksten resulteert in een zee van onzekerheid in de toekomstgerichte ik-teksten. De ik-persoon is verlamd van angst, in zijn relatie tot een ‘zij’ te zullen mislukken. Een gevoel van onmacht beheerst hem en laat geen ruimte voor meer constructieve projecten. Zijn leven zal een spel zijn op een ‘tragi-komisch podium’, een ‘variatie op het thema van het misverstand’. De ik-persoon wordt een nietige homunculus in een fles. Deze fles is als een hulpkreet van een mens-in-nood, waar niemand zal luisteren. Ieder mens bevat vele beloften, veel kracht en sap, als een taaie ginseng-wortel. Maar ook | |
[pagina 163]
| |
ginseng-wortels worden opgeborgen in een fles en tegen klinkende munt verkocht aan vermoeide zakenlui. De homunculus van ginseng is niet langer in de grond-vol-leven werkzaam met zijn vliezige wortels, maar zit in een fles. Het gezwel van wortels wordt stukje bij beetje verteerd door politici en managers, tot ons aller eer en glorie.
hugo bousset |
|