Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 32(1979)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] Claude van de Berge Drie gedichten □ We spreken over landschappen waardoor we zullen gaan. We spreken over het gezicht dat we zullen bezitten. We zien onszelf als iemand die we vonden in een kaal, stil huis, als aan de randen van de werkelijkheid, wachtend om te verdwijnen. We spreken over wie we zullen vinden, zoals iemand ons vond. We zien, als we zwijgen, onszelf weggaan. We kennen niet het landschap waardoor we zullen gaan, maar we herkennen de sterren en onze gestalten en we weten dat ze zijn wat wij waren. We zoeken, om iemand te zeggen: ik heb je gezocht. De nacht is reeds lang in ons gestroomd. Als we onze ogen sluiten, zien we dat niets anders is begonnen, als een oever in nachtelijke leegte, als zand in een hand, verlangend naar woestijnen. We zeggen: ga door mij, werp je schaduw over mijn grenzen. [pagina 100] [p. 100] □ Je weet niet waar je weerspiegeling achterblijft, in welke ruimte, in welke wereld, op welke grashalmen. Je weet niet tot waar je stem doordringt, in welke kamer, in welke droom. Je hebt het zand aangeraakt in het licht van de sterren. Je hebt je eigen gezicht getekend. Je hebt iemand gezegd: ik ben het. Wat moet je geweest zijn om bestaan te hebben. Je weet wat in je koud en wit is. Je weet dat het sneeuw is. Je weet wat grijs en ijl in je is. Je weet wat in je ruist. Je weet dat het water is, maar wat wit is, is eindelozer dan al het andere. Maar wat in je ruist, is eindelozer. Wat moet je geweest zijn om bestaan te hebben. Ben je het een ogenblik. Ben je het altijd. Ben je het steeds opnieuw als zich steeds vormende golven, als maanlicht op een meer. Je bent iets niet geweest. Je hebt niet bestaan omdat je iets een ogenblik lang niet bent geweest. De stenen slapen in de nachtelijke landschappen. Je weet reeds lang hoe stenen slapen. De woorden zijn leeg als maanlandschappen. Je bent iets niet geweest, als zand dat van de bodem van een rivier opstijgt als je bij de oever zit en met je handen door het water glijdt. [pagina 101] [p. 101] □ We zullen niet de dingen in ons vinden. Zelfs de stenen hebben reeds lang een andere vorm en weten niet wat ze zijn geweest. We zijn niet hierheen gekomen. We zijn hier slechts. We weten dat de dingen op steeds andere vormen wachten. We weten dat de dingen wachten op hun laatste vorm. Ook wij wachten op een laatste vorm. We zijn nooit hierheen gekomen. We weten dat we nooit verlangden hier te zijn. We dromen hoe het zand opwaait, want zand is de droom van de dingen, want zand is de laatste vorm van de dingen. We kwamen niet hierheen. We zijn hier slechts omdat we niet kunnen weggaan. Vorige Volgende