‘Dit joodse droomverhaal van liefde en spionage is immers hoogst actueel: Daisne heeft er, reeds in februari 1939, het Russisch-Duitsch verbond in voorspeld en er de psychologie van gesuggereerd!’
Dit geëngageerde werkje heb ik verslonden. Na lezing van de auteurs Couperus en Emants die in mijn pubertijd de meeste indruk op mij hebben gemaakt (en die mijn levensbeeld op een doorslaggevende, dat wil zeggen pessimistische wijze hebben bepaald) las ik een auteur die zich met de actuele, ook politieke geschiedenis bezig hield en die, zoals in het verhaal Renée (1941), andere auteurs (in dat geval Poesjkin en Sjeftsjenko) op een curieuze wijze in zijn werk betrok. (Nu ik mijn eigen romans even overzie merk ik hoe vaak ik eveneens auteurs in mijn verhalen betrek, zoals Kafka in De helm van aarde).
Ik kwam erachter dat Daisne toneel had geschreven, maar zocht helaas in Nederland tevergeefs naar zijn toneelstuk voor 50 spelers ‘Tine van Berken’. Het had bruikbaar kunnen zijn voor het afscheidsfeest op school. Ik meen dat het in België door het Nationale Studententoneel te Gent werd gespeeld in 1945.
Ik kreeg een foto te pakken van Daisne als officier. Die was geplaatst op een brochure (van 1 mei 1940) die zijn dichtbundel Het einde van een zomer, ‘Het eerste Vlaamsche dichtwerk over de mobilisatie’ moest aanprijzen. Luitenant dr Herman Thiery had de gedichten oorspronkelijk gepubliceerd in het dagblad ‘Vooruit’ onder het kopje ‘Het Hoekje van dichter-soldaat Johan’. De dichtbundel heb ik, alweer helaas, nooit kunnen vinden. Wel heeft bij mijn verplichte ‘intrede’ als dienstplichtig militair bij de koninklijke Nederlandse landmacht, de gedachte dat ook Daisne eens soldaat was een rolletje gespeeld.
De naoorlogse werken van Daisne heb ik gelukkig wel kunnen kopen en lezen, veelal met plezier, respect en soms met ontroering. Aan theorieën over het magisch-realisme dacht ik niet, omdat ik Daisne las als een, zo niet een van de belangrijkste manieren van ontspanning. Vandaar dat ik blij was in 1966 iets ‘terug te kunnen doen’. Ik zat in de jury van de luisterspelwedstrijden NRU-BRT. Uit de anoniem ingezonden hoorspelen werd Het geluk gekozen.
Het verraste me zeer dat de auteur Johan Daisne bleek te zijn en dat hij al een half dozijn spelen had geschreven die waren uitgezonden tot in Canada.
Een en ander leidde tot een briefwisseling, waarvan ik in deze kolommen één aspect prijsgeef.
Op 14 juli 1968 schreef ik Daisne dat ik zijn uit 1949 daterend verhaal Twee schelpen... had gelezen als een sleutelroman. Ik veronderstelde de volgende zaken:
Wiesje Meesp = Mies Bouhuys. Bewijsplaatsen:
1. | het verhaal is in 1949 geschreven, maar beschrijft een Haagse gebeurtenis uit 1948. Mies Bouhuys is dan 21 jaar (‘nog geen kwarteeuw’). |
2. | zij had bij uitgever Bert Bakker net haar bundel Ariadne op Naxos uitgegeven, waarvoor zij de Reina Prinsen Geer- |