| |
| |
| |
Reflex
De a/t-relatie in het gedicht ‘Alicante’ van Jan van der Hoeven
Een fonologisemantische interpretatie
La linguistique moderne n'est certainement pas capable, à elle seule, d'expliquer la beauté de ce vers, ni de dire pourquoi il a pris cette espèce d'autonomie, mais elle peut du moins, d'ores et déjà, décrire sa structure phonique avec une grande précision, et, du même coup, discréditer certaines hypothèses, ou en mêttre d'autres en relief.
NICOLAS RUWET, Limites de l'analyse linguistique en poétique in Linguistique et littérature, p. 57.
Mais il reste qu'on a fourni une base objective à la subjectivité.
JEAN COHEN, Structure du langage poétique, p. 211.
1.01 De A/T-relatie in de dichtbundel ‘Lecina je land’. In 1961 publiceerde Jan van der Hoeven de dichtbundel Lecina je land. 19 van de 20 titels verwijzen naar aardrijkskundige topics. 13 van de 19 gedichten relateren het aardrijkskundige [A] aan het taalkundige [T].
Llansa [p. 11]:
Wandelen langs je naam,...
Isotopisch refereert ‘wandelen’ naar ‘reizen’, ‘bezoeken’, ‘verkennen’; met ‘naam’ wordt verwezen naar de titel van het gedicht, nml. ‘Llansa’.
Gerona [p. 13]:
De taal
onthalen om je
in te wijden en
mij in de zon
zingen, adem-
halend aan je
naam, ...
Playa d'Aro [foutief als Playa d'Arc gedrukt] [p. 14]:
...
hangen een blanc-verse-
bloem uit het wit
balkon van alle talen,
om zo te zeggen,
om zo te zingen
Playo d'Aro.
| |
| |
Hier is Playo d'Aro dan het ‘blanke vers’ waarin de polisemantische rijkdom van ‘blank’ zowel naar het aardrijkskundige [A] als naar het taalkundige [T] verwijst; de dubbel-zin-nigheid wordt doorgewerkt in de regel ‘om zo te zeggen’, enerzijds verwijzend naar de lapidaire spreekwijze: ‘bij wijze van spreken’; anderzijds is de schoonheid van deze Spaanse topic, wanneer men de klemtoon in het vers verlegt, als een ‘blank vers’ dat eerst in de spreekfunctie gerealiseerd kan worden. In het ‘zingen’ echter voltooit zich het ‘zeggen’ en meteen het gedicht zodat in de fonologische oppositie die Van der Hoeven zélf creëert tussen ‘zeggen’ en ‘zingen’ [de fonemen /eg/ versus /iη/ de betekenis van de regel ‘om zo te zeggen’ op zichzelf niet alleen dubbelzinnig werkt [bij wijze van spreken, de spreekfunctie] maar zowel verwijst naar de vorige als naar de twee laatste.
De frekwentie van de Isotopen
blanc-verse
talen
zeggen
zingen
duiden op een transformatie van het A-element naar het T-element.
Castilië [p. 19]:
Tegen de avond en
tegen het licht in
reliëf keizer worden
over mijn woord en
over Castilla la nueva,
...
Sagunto [p. 23]:
Openen
de woorden
op het beloofde land,
...
Elche [p. 24]:
Uit
alle woorden in je
naam staan,
...
Door oppositie van de voorzetsels ‘uit-in’ krijgen de beginregels een lagere graad van grammaticaliteit en aldus een sterker poëtisch effect; in feite verwachten we in de eerste regel het voorzetsel ‘met’ ipv ‘uit’. [‘Met’ is het meest voor de hand liggende voorzetsel opdat de ‘boodschap’ [of discours van het gedicht] aan het verwachtingspatroon
| |
| |
tussen ‘zender’ en ‘ontvanger’, tussen dichter en lezer, zou beantwoorden.] Terwijl het voorzetsel ‘met’ de informatie zou vervolledigen, wordt integendeel de informatiedrempel verlaagd en verhevigt het voorzetsel ‘uit’, gedeeltelijk door zijn oppositionele waarde, anderzijds door zijn ongrammaticaliteit, de poëticaliteit van het gedicht Alicante. Daarom wordt dit gedicht dan ook het onderwerp van dit essay.
Sorbas [p. 32]:
In mijn armen
het vuur van mijn taal,
...
..., je huizen,
witte halten van geluid;...
Sorbas ligt halfweg tussen Malaga en Murcia, op de zuidelijke hoofdroute. Het A-element kan men afzonderen op voorwaarde dat men het woord ‘vuur’ isotopisch relateert aan ‘hitte’, ‘warmte’, het ‘verzengende’.
Granada [p. 33]:
en vooral de omgeving van Granada en de meteorologische omstandigheden die de omgeving bepalen worden verbonden met een
lezen in de
Heilige Schrift
van deze aarde.
In de slotregel valt voornamelijk het pronomen demonstrativum ‘deze’ op. De dubbel-zin-nigheid waarmee dit pronomen gemanipuleerd wordt verrijkt het substantief ‘aarde’ met een homonymische betekenis: deze aarde → de aarde als territorium rond Granada, deze → de aarde in de betekenis van de aarde die wij bewonen, de wereld.
Las Gitanas Granada [Sacromonte] [p. 34]:
Aan de heilige
berg ingeboren der
aarde, snijdt gij een
lied aan mij aan,
...
..., waar ik
overhuiver tot
taal.
Dit is het enige gedicht waarin de gij-vorm de jij-vorm vervangt. Het vervangen van de vertrouwelijkheidsvorm van dit pronomen door een ouderwetsere, plechtiger vorm [gij
| |
| |
versus jij] verwijst daardoor dubbel-zin-nig én naar Sacromonte in de bijtitel alsook naar de eerste regel die enjamberend in de tweede overloopt: ‘Aan de heilige/berg...’ enerzijds; anderzijds naar de zigeuners of gitanas die er de dichter kwetsen ‘met/scherpe kastanjetten’; Door de bijtitel ontstaat interpretatieverwarring: het pronomen verwijst hier evengoed naar de ‘heilige berg’ als naar de bewoners [de gitanas] van de heilige berg zodat naast de figuren metafoor en klank, de synecdoche hier het gedicht verrijkt. Een vierde figuur waar terloops en erg summier moet bij stilgestaan worden is het enjambement. In de structurering van het gedicht en bij uitbreiding alle gedichten van Van der Hoeven, speelt het een conjunctieve rol die zowel de continuïteit binnen het gedicht bepaalt als de rietstengel-vorm mogelijk maakt. De ongrammaticaliteit ervan verhoogt in sterke mate het poëtisch effect.
Guadalquivir [p. 35]:
rovend als de
wind mijn woorden,
waarin ik je nu
naar zee voorbijschrijf.
Cordoba [p. 36]:
De woorden breken
aan en sproeien je als
palmen in mij open,
...
De door het enjambement ontstane ongrammaticaliteit schept de dubbel-zin-nige betekenis: ‘De woorden breken én ‘De woorden breken aan’, waarbij, eenmaal het enjambement hersteld, uit de eerste en tweede regel een nieuwe dubbelzinnigheid gestalte krijgt want ‘woorden’ kunnen noch ‘breken’ noch ‘aanbreken’, zodat achter de grammaticale signifié de ongrammaticale of poëticale signifié dient opgezocht en geanalyseerd.
Het laatste voorbeeld van de bijzondere A/T-relatie is het gedicht
Jerez de la frontera [p. 37]:
tot in de vaten
van mijn mond
rijp je me woorden
helder als een hypnose van
grote wijn.
1.02 Het falen van de A/T-relatie. De functie van dit falen. In één gedicht faalt de bijzondere A/T-relatie, nml. in het
| |
| |
gedicht De kalebasdrager. Typisch is dat Van der Hoeven de aardrijkskundige plaatsbepaling dan ook tussen haakjes plaatst naast de titel, nml. Cuevas de Almanzora. De titel, de enige die naar een mens als individu verwijst, staat in vetjes gedrukt terwijl de bijtitel naast het feit van de haakjes daarenboven in gewoon lettertype wordt vermeld.
De A/T-relatie faalt hier omdat blijkens het citaat van Goethe dat het gedicht begeleidt, nml. ‘Der Menschheit Jammer/fasst mich an’ een psychologiserende verwarring ontstaat tussen het A-element en het T-element van de relatie. Tussen beide objektieve elementen [aardrijkskundige topics als objekten die het taalproces op gang moeten brengen en de gedichten als objekten genereren] schuift het subjektieve ‘ik’ van de dichter:
Was ik meer
dan mijn woorden,
was ik meer,
ik maakte je
witte paarden in het
Spaans met echte verten en
een sneeuwdeur om
's morgens eindelijk een
witte dag dag open te doen.
De witte kleur [witte paarden, sneeuwdeur, witte dag] kan geassocieerd worden met ‘vrede’. Het aardrijkskundige én het taalkundige echter blijven beide vehikels, uitdrukkingswijzen en geen uitdrukkingsvormen want geformuleerd vanuit het ‘ik’; De kalebasdrager bevindt zich halfweg de bundel [het 11de gedicht] en vormt aldus met Alicante [eveneens halfweg de bundel, het 10de gedicht] een door de dichter bewust gewilde antinomie; het is het eerste gedicht waarin het persoonlijk voornaamwoord voorkomt en de tot dan toe gehanteerde voornaamwoorden [me, mij] vervangt. Het enige gedicht ook dat op de A/T-relatie een uitzondering vormt zodat, als uitzondering op de regel, dit afwijkende model een nog sterkere bedoeling aan de aanwezige opzet geeft.
1.03 Structurele dichtbundel. Uit het voorgaande is af te leiden dat een innerlijke structuur én de gedichten afzonderlijk én de gedichten in hun onderlinge samenhang verbindt:
gedicht: de A/T-relatie [1], de A/T-relatie [2], enz.
bundel: de A/T-relatie [n]
Naast de structurerende eenheid voortkomende uit het concept dient hier vooral gewezen op het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden mij, me, de bezittelijke
| |
| |
voornaamwoorden je, jouw en mijn. Beide soorten voornaamwoorden oefenen een dubbele werkzaamheid uit: ze intensiveren de A/T-relatie, én ze behoeden de dichter voor belijdenislyriek.
We zouden kunnen zeggen dat de dichter door deze figuur [het gebruik van de pronomina met uitsluiting van ik] het subjektieve ik door het objektieve ik vervangt, of anders geformuleerd, dat het psychologische ‘ik’ hier duidelijk als een taal-‘ik’ fungeert. Door herhaling van het procédé en door het boven reeds vermelde gebruik van de enjambement-figuur is er een onderlinge continuït tussen de teksten gesmeed die uiteindelijk resulteert in dit specifieke, en voor de Nederlandse literatuur zeldzaam voorkomende verschijnsel, nml. de structurele dichtbundel. De herhaling van de figuren is een vormgevend en structurerend aspect.
| |
1.1. Het prototypische gedicht ‘Alicante’.
Alicante is de titel van het 10de gedicht uit Lecina je land. Het telt 11 regels en staat in de as van de bundel. In dit gedicht kent de A/T-relatie haar paroxystische realisatie. Ik heb de A/T-relatie tot nog toe een ‘bijzondere’ genoemd omdat het aardrijkskundig aspect op een bijzondere wijze aanleiding is en dit A-element, zoals we zullen zien, volkomen getransformeerd zal worden. Uit voorgaande blijkt nu al dat de dichter elke mogelijke schildering-met-woorden vermijdt. Hij vermijdt daarnaast door middelen hier reeds vermeld, zijn gedichten te psychologiseren. Zo wint het objektieve het van het subjektieve. De boodschap van het gedicht wordt hier taalboodschap. Hoe verschillende mechanismen functioneren wordt straks verduidelijkt, maar Van der Hoeven suggereert vanzelfsprekend zelf in deze richting wanneer hij door bijtiteling ‘gedichten met Spanje in’ de titel van zijn bundel Lecina je land vervolledigt. Omdat het buitentalige aspect, nml. een reële reis naar Spanje ‘De gezellen in Spanje, Anne-Marie, Paul en Herman opgedragen’ geringe relevantie bezit voor onze tekstanalyse zelf, en bijgevolg het gedicht niet als een reisverslag wordt benaderd, sluit dit geenszins de belangrijkheid van het feitelijk gebeuren uit. Paradoxaal zouden we kunnen formuleren dat de bundel [het gedicht] niet naar Spanje [Alicante] verwijst, maar dat Spanje [Alicante] naar de bundel [het gedicht] verwijst.
Struisvogelpolitiek onder mom van de-tekst-en-slechts-de-tekst-die-telt wordt op grond van feitelijkheid alleen al tegengesproken; zonder deze reële reis was een analyse en meditatie als deze trouwens onmogelijk.
| |
1.2. Elliptische syntaxis.
Om fonologisemantisch het gedicht Alicante te ontleden, dient eerst de syntactische structuur van het gedicht nader bekeken. Kijken we eerst naar het gedicht zelf:
| |
| |
1 | Alicante |
2 | alleen al je |
3 | naam is een |
4 | plooi in het licht, een |
5 | kantelen van blauw |
6 | in mijn taal, het |
7 | plooien van een |
8 | zeespier in mijn mond, |
9 | waar je kleuren |
10 | kinderen krijgen en |
11 | appelen van oranje. |
Alicante is het enige gedicht van de bundel waarvan titel en beginvers samenvallen. In geen enkel ander gedicht bijgevolg wordt het A-element van de bijzondere relatie zo sterk beklemtoond. Dit moet een bedoeling hebben, en syntactisch destructuratie kan ons deze bedoeling duidelijker maken:
| |
Alicante
[a] |
alleen al je naam is |
[ ] |
een plooi in het licht |
|
[a'] |
alleen als je naam is |
[b] |
een kantelen van blauw in mijn taal, |
|
[a"] |
alleen al je naam is |
[c] |
het plooien van een zeespier in mijn mond, |
|
[mond] |
waar je kleuren kinderen krijgen en |
[mond] |
[waar je kleuren] appelen [krijgen] van oranje |
We stellen vast dat de predicatie in elk van de drie geledingen [a, b, c] syntactisch op identiek-parallelle wijze is gerealiseerd. Deze structuur is bijgevolg retorisch van opzet en vertoont daardoor ook het retorisch effect ons als de klassieke driegolf bekend, nml. de gradatie of intensivering van de predicatie, waardoor a het gewone ponerende aspect vertoont, a' de gedinamiseerde realisatie van aspect a, en a" tenslotte de affirmatie die hier het bijzondere karakter van een transformatie vertoont [zie 2.1 en verder].
| |
1.2.1. De speciale positie van het substantief en het gesubstantiveerde verbum in de predicatie.
In 1.01 wees ik op de typische figuur van het enjambement bij Van der Hoeven, en hoe het enjambement het gedicht mede helpt structureren. In 1.03 schreef ik dat het enjambement het middel bij uitstek bleek om een structurele dichtbundel te realiseren. Hoe belangrijk het enjambement in dit gedicht is, blijkt uit volgende schema:
| |
| |
De determinator, tweemaal onbepaald en eenmaal bepaald, komt door het enjambement telkens in een geïsoleerde [en daardoor ongrammaticale] positie te staan. Door het enjambement komt het kernwoord uit de predicatie, nml. het substantief of predicaatsnomen, voorop in de versregel en mede in een geïsoleerde positie te staan. Zo helpt de drieledige syntactische structuur in haar ongrammaticaliteit de semantische ontwikkeling [1.3] expliciteren; de geïsoleerde positie van determinator en substantief geven langs syntactische weg een scherper reliëf aan de betekenissen die in de A/T-relatie liggen opgesloten.
| |
1.3 Semantische ontwikkeling.
De syntactische drieledigheid die steunt op drie nevengeschikte predikaatszinnen biedt, zoals aangestipt, de mogelijkheid om de serieel ontwikkelde betekenissen vanuit het beginwoord ‘Alicante’ duidelijker af te zonderen.
Het woord ‘Alicante’ blijft bij elk lid van de drieledigheid het uitgangspunt. Uit de dieptestructuur van de éne zin die het ganse gedicht vormt blijft het belangrijk voor de analyse van wat volgt, bij elke predikatie even het verzwegen zinsstuk en het verzwegen substantief ‘Alicante’ aan de oppervlakte te brengen. Het leert ons dat ‘Alicante/alleen al je naam’ [x3] rigoureus wijst in de richting van de naamgeving. Direct al wordt het accent van het A-element naar het T-element verschoven. Ofschoon het syntactische functioneel de semantische ontwikkeling van het gedicht steunt, behoort het niet tot het meest specifieke ervan. Het specifieke zit in het fonologische en het semantische afzonderlijk én in de combinatie van beide.
Bekijken we even het kernwoord van het eerste lid van de syntactische drieledigheid, nml. a [regel 3]. Als we het kernwoord van de eerste predicatie vergelijken met het predicatiekernwoord van b [regel 4] en C [regel 7] nlm. kantelen en plooien, dan zien we dat plooi het enige werkelijke substantief is en dat plooi als substantief een statische vaststelling behelst, in tegenstelling met de predicatiekern uit het tweede lid, nml. kantelen dat door zijn karakter van gesubstantiveerd verbum een dinamische positie inneemt. Naast deze dinamische positie in het
| |
| |
centrale gedeelte van de drieledigheid zien we tevens dat dit gesubstantiveerde verbum [gSV] door zijn syntactische plaats bepaald, een transitoire positie inneemt en als semantische as fungeert voor het derde en laatste lid van de predicatie, nml. plooien. Plooien is opnieuw een gesubstantiveerd verbum [gSV] maar ditmaal heeft het een bepaald lidwoord als determinator, daar waar het transitoire gSV kantelen een onbepaald lidwoord als determinator bezit. Schematisch geconcretiseerd bekomt men dit:
| |
2.1. Transformatieprincipes.
De transformatieprocessen hebben we tot nog toe langs syntactisch-semantische weg aangeduid. De lijn in 1.3. uitgetekend, zouden we in dit stadium van onze analyse kunnen aanvullen:
waarbij we zien dat het element A in het tweede lid van plaats is verwisseld en aan belangrijkheid heeft ingeboet, terwijl in het laatste lid het A-element uit de A/T-relatie is weggevallen. Het schema vertalend kunnen we zeggen dat door verzwakking van het aardrijkskundige [A-element] het taalkundige [T-element] een dominerende rol gaat vervullen. Vertrekkend van de functie van de determinatoren en de substantieven van de predicatie kunnen we hun betekenisprogressie onderkennen, maar toch blijft de syntactisch-semantische analyse ontoereikend. De betekenis van het gedicht dient gecompleteerd te worden met een semantisch-fonologische interpretatie. In linguïstische termen vertaald dient voorrang verleend te worden aan het paradigmatische boven het syntagmatische aspect van de tekst. De transformatieprincipes hier schematisch uitgewerkt, zullen hun essentieelste aspect in de klank/betekenis-relatie voltooien.
| |
| |
| |
2.2. Schema 1. Klankraster.
De figuren die golden voor de gehele bundel [metafoor, enjambement, pronomina] gelden in paroxystische mate voor het gedicht Alicante. Wat de klank betreft kunnen we vaststellen dat deze zich niet beperkt tot enkele alliteraties en assonanties, maar dat het klankraster [zie verder] een zelfstandige figuur is die in het werk van Van der Hoeven in het algemeen en in dit gedicht in het bijzonder, naast het enjambement een van de voornaamste figuren is. Binnen de structuur van dit klankraster maken zich enkele primair en secundair belangrijke fonemen los die een bepaald fonemisch structuratieprocédé verraden. Daarom eerst schematisch voorgesteld, het klankraster van het gedicht [1.2].
Fonologische transcriptie van het grafeem Alicante is alikαntə/; de klankvorm van het titel- en beginwoord [meteen het eerste vers] bestaat aldus uit een [half] lange /a/, een /l/, een i/, een korte /α/, een /n/, een /t/ en een ongearticuleerde /ə/. Kijken we naar het beklemtoonde syllabe van /alikαntə/ dan zien we dat de korte vocaal /α/ achtmaal herhaald wordt en zeer regelmatig verspreid ligt over de diverse regels van het gedicht [r.l:lx; r.2:2x; r.5:2x; r.7:1x; r.11:2x].
| |
| |
Reken daarbij de lange vocalen /a/, die in afwisseling met /α/ voor geregelde ritmeverwisselingen zorgen, en je ziet dat het fonemenpaar /α//a/ vanuit het titelwoord en de beginregel voor een hechte vocalische structuur zorgt in het gedicht. De secundaire vocalengroep verstevigt deze klankstructuur, waarbij vooral de ongearticuleerde /ə/ een conjunctieve rol speelt en als bindmiddel [verbindingsklank] tevens voor de nodige ritmewisseling zorgt; wat de /ə/ doet binnen het titelwoord en de aanvangsregel, doet ze bij uitbreiding in het gehele gedicht; reken daarbij de ongearticuleerde fonemen van ‘mijn’ [r. 6] en ‘mijn’ [r. 8] en je merkt dat dit foneem aan zijn conjunctieve, ritmeregelende rol voldoet. Zowel het kwalitatief belangrijkste vocalische foneem /α/ als het kwantitatief sterkst vertegenwoordigde foneem /ə/ structureren vanuit titelwoord/beginregel het gehele gedicht. Onbeklemtoond en daardoor een secundaire rol vervullend zou men het schema kunnen completeren met de fonemen en /o/ en/i///ι/. De eerste noem ik secundair omdat ze, alhoewel voorkomend in titelwoord/beginregel als onbeklemtoonde minder frekwent verschijnen, de tweede groep is gewoon secundair omdat deze fonemen alhoewel bij herhaling gehanteerd niet in titel/beginwoord voorkomen; ze gaan overigens eerst functioneren in en vanaf het derde lid van de predicatie.
Ook de diftong komt aan bod en het opvallende daarbij is dat elk van de drie geledingen een diftong krijgt:
1' | plooi, |
2' | blauw, |
3' | plooien. |
Deze evenredige gediftongeerde klankopstelling komt in elk geval de syntactische evenredigheid versterken.
Structuurconditionerende consonanten zijn de liquida /ι/, die elfmaal gerepeteerd wordt en een zeer regelmatig patroon vertoont én de /n/ die negentienmaal herhaald wordt [en spreekt men de eind- /n/ uit van ‘kantelen’, ‘plooien’, ‘kleuren’, ‘kinderen’ en ‘appelen’ dan bekomt men in feite 24-maal dit foneem]. De /n/ zal overigens in de fonologisch-semantische transformatie [zie 3.1.] een belangrijke rol spelen, maar speelt die als fonemische constante nu al in het homogeen structureren van het gedicht.
Eenzelfde structurerende rol speelt het foneem /k/ en /t/.
| |
2.3. Schema 2. Analytisch-lineair schema van het klankraster.
Nemen we de fonemen die een structurerende rol spelen in het gedicht en schikken we ze in het woord waartoe ze behoren, dan bekomen we een aanvullend schema van reeksen die nieuwe commentaar uitlokken en een goed hulpmiddel zullen vormen voor een diepere analyse [2.4]. De cijfers vooraan verwijzen naar de versregel.
| |
| |
1 |
/a/likante |
} primair accentdragend fenomeen |
|
1 |
Ali/ /nte |
} primair accentdragend fenomeen |
2 |
/ /lleen |
} primair accentdragend fenomeen |
3 |
n/a/m |
} primair accentdragend fenomeen |
5 |
k/ /ntelen |
} primair accentdragend fenomeen |
6 |
t/a/l |
} primair accentdragend fenomeen |
7 |
v/ /n |
} primair accentdragend fenomeen |
9 |
w/a/r |
} primair accentdragend fenomeen |
11 |
/ /ppelen |
} primair accentdragend fenomeen |
11 |
v/ /n |
} primair accentdragend fenomeen |
11 |
or/ /je |
} primair accentdragend fenomeen |
1 |
Al/i/cante |
} secundair fenomeen |
3 |
/ /s |
} secundair fenomeen |
4 |
/ /n |
} secundair fenomeen |
4 |
l/ /cht |
} secundair fenomeen |
6 |
/ /n |
} secundair fenomeen |
8 |
sp/i/r |
} secundair fenomeen |
8 |
/ /n |
} secundair fenomeen |
10 |
k/ /nderen |
} secundair fenomeen |
|
1 |
Alicant/ / |
} secundair conjunctief fenomeen |
2 |
j/ / |
} secundair conjunctief fenomeen |
3 |
/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
4 |
h/ /t |
} secundair conjunctief fenomeen |
4 |
/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
5 |
kant/ /len |
} secundair conjunctief fenomeen |
5 |
kantel/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
6 |
m/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
6 |
h/ /t |
} secundair conjunctief fenomeen |
7 |
plooi/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
7 |
/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
8 |
m/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
9 |
j/ / |
} secundair conjunctief fenomeen |
10 |
kleur/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
10 |
kind/ /ren |
} secundair conjunctief fenomeen |
10 |
kinder/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
10 |
krijg/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
11 |
app/ /len |
} secundair conjunctief fenomeen |
11 |
appel/ /n |
} secundair conjunctief fenomeen |
11 |
oranj/ / |
} secundair conjunctief fenomeen |
| |
| |
1 |
A/l/icante |
2 |
a/l/een |
2 |
a/l/ |
4 |
p/l/ooi |
4 |
/l/icht |
5 |
kante/l/en |
5 |
b/l/auw |
6 |
taa/l/ |
7 |
p/l/ooien |
9 |
k/l/euren |
11 |
appe/l/en |
|
1 |
Alican/t/e |
4 |
lich/t/ |
5 |
kan/t/elen |
6 |
/t/aal |
6 |
he/t/ |
8 |
mon/t/ |
|
1 |
Alica/n/te |
2 |
allee/n/ |
3 |
/n/aam |
3 |
ee/n/ |
4 |
i/n/ |
4 |
ee/n/ |
5 |
ka/n/telen |
5 |
kantele/n/ |
5 |
va/n/ |
6 |
i/n/ |
6 |
mij/n/ |
7 |
plooi/n/ |
7 |
va/n/ |
7 |
ee/n/ |
8 |
i/n/ |
8 |
mij/n/ |
8 |
mo/n/d |
9 |
kleure/n/ |
10 |
ki/n/deren |
10 |
krijge/n/ |
10 |
e/n/ |
11 |
appele/n/ |
11 |
va/n/ |
11 |
ora/n/je |
|
1 |
Ali/k/ante |
5 |
/k/antelen |
9 |
/k/leuren |
10 |
/k/inderen |
10 |
/k/rijgen |
| |
| |
| |
2.4. Commentaren bij schema 1 en schema 2.
Het opvallendste feit van zowel ons horizontale als vertikale schema is de importantie van het grafeem kantelen. Het wordt 8x bij het fonemische proces betrokken: eenmaal als houder van het primair accentdragende foneem en tweemaal van het secundair conjunctief foneem, 6x als houder van de in titelwoord/beginregel voorkomende consonantische fonemen. Zowel het grafeem Alicante als kantelen bekleden daardoor een identiek gelijkwaardige positie wat betreft de betrokkenheid bij het fonemische proces. In de as van het gedicht en als sleutelwoord dat tevens syntactisch in de as staat, neemt kantelen aldus fonemisch-kwantitatief dezelfde plaats in als Alicante. Het bezit dus een goede uitgangspositie om het gedicht nieuwe richting te geven. Meteen is aangetoond dat door hun positie sommige fonemen een aanwezigheid in het gedicht verraden die niet meteen aan de oppervlakte van de tekst merkbaar is. Een fonologische analyse laat ons zien dat naast de oppervlaktetekst een dieptetekst aanwezig is en dat in deze dieptetekst mechanismen werkzaam zijn die met het blote lezersoog niet op het eerste gezicht kunnen worden waargenomen. Beide schema's tonen de structurerende rol van de fonemen aan. Doch die fonologie hecht eerst waarde aan de klank als die door oppositie betekeniswijzigend optreedt. Definitief oppositioneel wordt de fonemische impact eerst in het net behandeld sleutelwoord kantelen. Uit het vertikale schema blijkt wel overduidelijk welke grote rol titel/beginvers speelt en hoe het grafeem Alicante langs fonemische wijze klankstructuren ontwikkelt die een hechte samenhang vertonen.
Onderzoeken we het foneem /alikαntə/ dan zien we dat het de elementen bezit om het foneem /tal/ te structureren. Door wijziging echter van de beklemtoonde /a/ in /α/ bevat kantelen dit foneem niet meer. Maar op dat ogenblik is de taal-verwijzing al niet meer nodig vermits kantelen zelf taalwijzigend optreedt. In kantelen is de taal gerealiseerd of beter, door de transitoire functie van het woord is het bezig op dat ogenblik door transformatieprocessen taal te realiseren.
Hechte structuur, schreven we boven, ontstaat hier op grond van de fonemen die Alicante bevat. Rekening houdend met de korte versregels en met het gering aantal regels waaruit het gedicht bestaat, komen we tot verrassende vaststellingen.
Het foneem /n/ komt 24x terug, het foneem /l/ 11x, het foneem t/ 6x en het foneem /k/ 5x. De conjunctieve rol van het secundaire foneem/ə/ wordt onderstreept door zijn hoge frekwentie; het wordt nml. 20x herhaald. De afwisselende langere en kortere /a/' ə/ en /i//ι/ herhalen zich respectievelijk 12x en 8x.
| |
| |
Verder bemerken we een evenredige verdeling van bilabialen en lipconsonanten; elk van de geledingen van de syntactische drieledigheid krijgt er in zijn kernwoorden plooi1, blauw2 en plooien 3één, deze laatste echter versterkt door een bilabiaal die gevat zit in de samenstelling zeespier. De echowerkende, repetitieve versterking uitgaande van de herhaling van de bilabiaal in de derde geleding is functioneel verantwoord want affirmeert het T-element uit de A/T-relatie. Klankherhaling en klankcontinuïteit zorgen voor een hechte klankstructuur, maar op bepaalde plaatsen in het gedicht zien we zelfs klankconcentraties optreden. Dit proces kunnen we het best aflezen op schema 1. Er treedt klankconcentratie op naar het midden toe, veroorzaakt door een sterkere toename van de fonemen /l/ en /t/. De stemhebbende /l/ en de stemloze dentaal /t/ brengen het nodige fonische materiaal aan om het kernwoord van de A/T-relatie [Alicante] in oppositie te plaatsen met het sleutelwoord van het T-element uit de relatie [kantelen]. Laatste opvallend feit door klankconcentratie gerealiseerd is de hogere frekwentie van foneem /k/. Eenmaal resoluut gekozen voor het T-element uit de A/T-relatie, krijgen we in de ondergeschikte zin - een soort poëtische cauda - een kwantitatieve aanbreng van de fonemen uit kantelen.
Echowerkende activiteit die uitgaat van het sleutelwoord kantelen: ‘vruchtbaarheid’, ‘groei’, ‘aanwas’, ‘vermenigvuldiging’, moet gerelateerd worden aan de semantische impact van ‘kinderen’, ‘krijgen’, ‘kleuren’. Isotopisch verwijzen deze woorden naar kwantitatieve aspecten en het kwantitatieve wordt door klankconcentratie [kwantitatieve klankaanbreng met beklemtoning van het k/-foneem nà kantelen] verhevigd. Hetzelfde geldt voor het n/-foneem en de hoge frequentie van het secundaire, conjunctieve /ə/-foneem. [Kijkt men naar de eerste drie versregels en verdeelt men ze in grammaticale zinsstukken, nml.
Alicante
alleen al je naam
dan kan men hierin, fonemisch geanalyseerd, alhoewel niet honderd procent volmaakt, een klankchiasme ontdekken. Chiasme dat gecompleteerd en vervolmaakt wordt in het sleutelwoord kantelen. Dit zou er dan als volgt uitzien:
| |
| |
Het basiswoord ‘Alicante’ begint met een [half] lange /a/ die herhaald wordt in de lange /a/ van ‘naam’; de korte /α/ van de beklemtoonde syllabe uit het eerste zinsstuk, wordt herhaald in de korte aan het beginwoord van het tweede zinsstuk. Samen met de hier reeds behandelde figuren zoals klankraster en enjambement, vormt het halfchiasme en/of chiasme bij Van der Hoeven een poëtische figuur die de interne structuur van dit klankraster verstevigt.
| |
3.1. Fonologisemantisch integralisme.
Bij de eerste lezing al is de klankverwantschap tussen Alicante en kantelen een typisch verschijnsel in dit gedicht. In 2.1. schreven we dat kantelen een transitoire positie inneemt in de syntactische drieledigheid. Isotopisch kan men dit gesubstantiveerde verbum [dSV], mede door het feit dat het door zijn geïsoleerde positie als het ware zijn verbum-karakter terugkrijgt, relateren aan ‘omkeren’, ‘draaien’, ‘draaiende beweging uitvoeren’, ‘wijzigen’, ‘wijzigend optreden’. Toch is het isotopische model te twijfelachtig, want willekeurig vast aan de oppervlakte van het woord om een bevredigende interpretatie te formuleren. In dit geval althans. Uit de vorm zelf van het sleutelwoord kantelen en de exclusief fonologisemantische analyse, komen we veel dichter bij een precieze interpretatie van wat in het gedicht gebeurt. Schematiseren we even, dan krijgen we dit:
Approximatief is kantelen het Nederlandse woord dat het meest precies de fonemische omkering is van het Spaanse Alicante. Daarbij blijft de as als een poëtische stam bij beide woorden gehandhaafd. Deze as biedt de lezer het houvast van de herkenning. Door klankomkering heeft de dichter in de vorm zelf de betekeniswijziging gerealiseerd. Door dit approximatieve klankchiasme is een oppositie ontstaan tussen Alicante [het A-element] en kantelen [het T-element].
| |
| |
Wat de schema's ons leerden was klankcontinuïteit en de daardoor ontstane klankstructuur. Klank betekenend, want door middel van fonemische verschuiving wordt het betekenisveld van het gedicht veranderd, stellen we vast dat door het dinamiseringsproces op basis van het substantiveren van het verbum én het enjambement dat er voor zorgt dat het verbum binnen deze substantivering herkenbaar blijft, het A-element volledig verdrongen en verworpen wordt ten gunste van het T-element. Wat tot aan dit sleutelwoord als aardrijkskundigheid zou kunnen geïnterpreteerd worden, wordt met dit gSV exclusief taalkundigheid. Was het A-element tot dan toe aanleiding en motorisch element wat het gedicht in beweging bracht, in het fonologisemantisch chiasme door het gSV kantelen, krijgen we uitsluitsel omtrent de functie van het gedicht: het gedicht is taalgeworden illustratie omtrent de techniek van het dichten en toont ons langs diverse taalmechanismen hoe deze techniek functioneert. Het gedicht handelt niet langer over een Spaanse stad, hier Alicante, maar vertrekt vanuit de foneemwaarde van dit aardrijkskundige woord om een autonoom taalprodukt te creëren.
Van der Hoeven geeft ons hier een model van fonologisemantische transformatie, die alle goede lyriek bepaalt. Om met De Saussuriaanse termen te spreken kunnen we stellen dat in de signifiant de eerste signifié getransformeerd werd door een tweede, ondergeschoven signifié. Prozaïsch vertaald kunnen we hier spreken van een toestand [‘een plooi in het licht’] die door de formele omkering van de oorzaak ervan ['Alicante] door middel van het gSV ‘kantelen’, getransformeerd is tot een nieuwe toestand die we toestand 2 kunnen noemen. Toestand 2 vindt de formulering in het derde lid van de syntactische driegolf, nml. in het gSV plooien.
| |
3.2. Slotbeschouwing.
Thans kunnen we het schema uit 2.3. aanvullen met de fonologisemantische gegevens:
Het substantief dat toestand 1 [S [A/T] ] behelst tot aan het gesubstantiveerde verbum nog geografisch of aardrijkskundig geïnterpreteerd worden en is nog sterk gerelateerd aan het uitgangspunt Alicante. Eenmaal echter het dinamiseringsproces op gang gebracht door het sleutelwoord kantelen [gSV [T/A] ], is het taalkundige pleit
| |
| |
beslecht en de poëtische autonomie een feit. Opvallend daarbij is dat het bezittelijk voornaamwoord vlak achter dit sleutelwoord
,een
kantelen van blauw
in mijn taal,
en het bezittelijk voornaamwoord in het derde lid van de syntactische driegolf
, het
plooien van een
zeespier in mijn mond,
in zijn tweevoudige herhaling het poëtisch-autonome standpunt komt affirmeren. In 2.3. hadden we reeds vastgesteld dat men alleen al op basis van het aanwezige klankraster tot deze taalautonomie [het T-element] mocht besluiten. De pronominale precisering in de6deen 8ste regel verstevigt onze vaststelling, dat de transformatie compleet is. In dit gedicht dat de taal centraal stelt wordt dit centraal stellen van de taal zuiver taalkundig gerealiseerd. Er wordt hier over geen techniek gesproken, de techniek spreekt voor zichzelf. Door middel van synesthesie voegt de dichter nog een cauda aan zijn gedicht toe, dat niets wezenlijks meer verandert maar bevestiging brengt langs kwantitatieve weg wat kwalitatief door het taalbouwel werd gerealiseerd. Kinderen en appelen, elk van fonemische elementen uit kantelen voorzien, wijzen op vruchtbaarheid en bloei van het taalbeginsel dat aan het taalbouwsel ten grondslag ligt. In mijn mond, aldus Van der Hoeven, krijgen de kleuren [lees klankkleuren want het bezittelijk voornaamwoord ‘je’ verwijst naar Alicante dat inmiddels getransformeerd werd] klank. Hoe sterk het talig maken van het aardrijkskundige nawerkt, toont het slot van dit gedicht aan: eenmaal het punt gezet achter de transformatie, kan de lezer terugvallen op het beginwoord Alicante en het gedicht thans in gewijzigde zin herlezen. Hij zal merken dat het terugvallen op het titelwoord en de beginregel slechts in getransformeerde betekenis kan gebeuren; de A/T-relatie is dan immers definitief tot een T-relatie omgebogen:
Hedwig SPELIERS
| |
| |
| |
Literatuur
ERNST CASSIRER, Sprache und Mythos. 1924 [Franse vertaling: Langage et mythe. 1973. |
JEAN COHEN, Structure du langage poétique. 1966. |
F. DE SAUSSURE, Cours de linguistique générale. 1915. Anasthatische herdruk, 1976. |
A.J. GREIMAS, La linguistique structurale et la poétique [1967] in Du sens. 1970. |
A.J. GREIMAS, Sémantique structurale. 1966. |
ROMAN JAKOBSON, Close statements: Linguistics and Poetics [1960] in Frans vertaling: Linguistique et poétique in Essais de linguistique générale l. 1963. |
ROMAN JAKOBSON, Six leçons sur le son et le sens. 1976. |
ROMAN JAKOBSON, ‘Les chats’ de Charles Baudelaire in Questions de poétique. 1973. |
JACQUELINE GUERON, Phonologie et sens in La critique générative. 1973. |
JU.M. LOTMAN, Elemente und Ebenen der Paradigmatik in Künstlerischen Text in Die Structur literarischer Texte. 1972. |
HENRI MESSCHONIC, Pour la poétique. 1970. |
MICHAEL RIFFATERRE, Describing poetic structures: two approaches to Baudelaire's Les Chats [1966] in Essais de stylistique structurale. 1971. |
NICOLAS RUWET, Limites de l'analyse linguistique et poétique in Linguistique et littérature [LANGAGES]. 1968. |
|
|