Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 30(1977)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 469] [p. 469] Walter Haesaert: Drie gedichten Toen ik uw vingers Toen ik uw vingers als wat ebbend licht over mijn lichaam voelde, het radeloos monster van een regenboog zag sterven - enig was de stilte - dreef op het water van uw stem een kring die ik geschetst had met mijn warmste adem. Kwam dan een vreselijke nachtvorst en de kring werd koud en cirkel. Is dit het einde, is dit het begin? [pagina 470] [p. 470] Ik woon temidden van een boom Wanneer de weegbree breder wordt, het stof der landerijen vloeibaar of bijna, adem dan mee met mij de trage, niets ontziende vreugde van een zomer. Nergens staat geschreven dat ik mijn handen in verdriet zal achterlaten, en van de vrees eerst nog het werkwoord zoeken moet. Ik woon temidden van een boom en breng de takken nader. Misschien vind je een nest, een onbetreden nest vol jonge vogels, waar het dons tot aan je enkels reikt. Daar, in de warmte van het najaar overnacht je zacht. Maar, weet dat verdriet en liefde uit hetzelfde bed te pletter vallen, in de etter van de dood. [pagina 471] [p. 471] Mijn droevig huis Mijn droevig huis, waar elk gesprek net op de reling van een fladderend geluid ten dode is opgeschreven, kraakt in zijn diepste voegen. De stilte die er woont, schrikt op, trekt eerst een uniform aan van lawaai en zinkt weer weg tussen de wimpers van gedroogde korenaren, of in de sloot tussen twee zachte zetels. Onder het mom van liefde molmt de kemphaan langzaam weg en tuimelt Zij - de glanzend witte dame - uit de zoldering van kurkdroog hout. Liplezend wordt de pijn van nu beschreven, ieder moment van toen weer opgepoetst en aangedikt. Onder haar mantel echter faalt de vreugde: in haar blikken is de blik- sem zoek, de klaarte al neergelaten. Ten langen laatste haal ik alle draden binnen en in mijn droevig huis maak ik er ledepoppen van. Vorige Volgende