roman zich op de vrouwen die hem een kortstondige, dus tragische, vergetelheid moeten brengen.
[2] Eriks relatie met De Spin berust, zoals bekend, op beider wezenlijke lotsverbondenheid. De Spin is, aldus Kees Fens, ‘het bijna karikaturale beeld van Erik, een gruwelspiegel waarin de laatste de eigen gestalte herkent. [...] Erik herkent in hem de andere uitgestotene, en uit hun gezamenlijke geïsoleerde positie ontstaat een band, die er een is van leerling en meester’.
[Literair Lustrum I, p. 278].
In de ogen van Erik is ook de tors, waarmee hij een ‘verhouding’ heeft, een eenzame [vgl. p. 180: ‘Ben je erg eenzaam geweest vroeg hij fluisterend.’] en een getekende. Niet alleen lijkt haar spiegelbeeld aan een afschuwelijke huidziekte te lijden als gevolg van de slechte toestand van de spiegel [p. 22], maar bovendien mist zij - als tors - hoofd, armen en benen.
Men is geneigd hieraan voorbij te zien, omdat een tors in de beeldende kunst gewoonlijk als een voltooid objekt beschouwd wordt. In feite echter ligt haar verminktheid op één lijn met de gebreken van een aantal andere verhaalfiguren: de man met het houten been [p. 33] en de gebochelde [p. 44]. Eriks relatie met de tors berust daardoor niet alleen op het feit dat deze zijn litteken niet kan zien, maar ook op een zekere lotsgelijkheid. In die zin lijkt de liefde die hij het gipsen beeld toedraagt op zijn gevoelens voor De Spin. Dit wordt al op voorspellende wijze ‘voelbaar’ gemaakt bij de introduktie van deze vreemde verhaalfiguur: ‘De man draaide zijn gezicht naar Erik toe. Het was een gelig, doodshoofdachtig gezicht. Toch was het niet benig, het was op sommige plaatsen zelfs vrij vol. Het wekte eerder de indruk of de schedel zich in het vlees had voortgezet, het had verdrongen voor een substantie die het midden hield tussen rubber en kraakbeen. [...] De hand die hij hem gaf voelde aan of er geen skelet in zat, of hij overal dezelfde hardheid had. / Een hand om heel lang mee op de deur van een verlaten kasteel te slaan, dacht Erik. Een hand die terugveert. Hij heeft een ziekte, hij verbeent langzaam, zoals Lazy Bones die zich aan het ziekenhuis verkocht heeft. Misschien is het wel besmettelijk.’ [p. 59/60] [curs, van mij].
De massieve indruk die het lichaam van De Spin op Erik maakt - hij is materie-achtig als de tors - staat in lijnrechte tegenstelling tot b.v. het lichaam van Ans: ‘Hij probeerde aan haar lichaam te denken zoals hij veronderstelde dat het was, maar zag haar steeds van haar buik tot aan haar halskuil geopend. Rood en bloederig, vol met kleine tentakels, slurfjes, zuigende mondjes. [...] Een vrouw is een vleesetende plant, dacht hij.’
Frappant is dan ook dat De Spin op het moment dat hun