Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 29
(1976)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 578]
| |
[pagina 579]
| |
Hebban olla vogalaDie sikkelmaannacht in Tossa de Mar
lag je naakt een lied na te neuren
nadat we op het harder bed
grondig hadden gepaard.
Misschien had ik je dieper beroerd,
op zijn Spaans, wie zal het ooit zeggen?,
ik weet slechts hoe mijn Vlaamse mond
van je linker borst node kon scheiden.
Plots zei ik plagend: Nachtegaal,
ruiseñ or, ruiseñora.
Zoenend heb je mijn lippen gesloten
tot ons hijgen de zee overruiste
de slaap ons in zijn ebben zoog.
Maar we wisten beiden veel beter
gewekt door olijk keelgekir
in de belendende deinende kamer.
Daar waren de vrienden Y en G
aan hun tweede nestlied begonnen.
| |
[pagina 580]
| |
Roofbouw op het ijleNu ik nog ben wil ik de dood beleven
te meer daar hij als waarde niet bestaat,
ik pleeg geen roofbouw op een later staat
waar ik als ziel of schim subtiel zou zweven.
Niet eens een lokkend omgekeerd verleden
is het hiernamaals met zijn eeuwigheid,
die dwaze som van korte stukjes tijd
waaraan wij, mens na mens, ons bloed besteden.
Geen syndikaat bij sterven, geen misdeelden,
het grote niets is hedendaags jolijt,
verrijs gerust eer ge begraven zijt:
de dood is slechts afwezigheid in beelden.
| |
[pagina 581]
| |
Bij mijn 70steAls gij verjaart, mijn lijf,
is het met al uw jaren
en niet zoals gij vreest
met 't laatste getal alleen,
van één tot zeventig
hebt gij bijeen ervaren
niet één en één is twee
maar éénmaal één is één.
Gij zijt geen stippellijn,
geen ganzenbord, geen keten,
geen roltrap, geen klavier,
kortom geen alfabet.
Geen telraam, geen bedrag
zal ooit uw inhoud meten,
uw grillig samenstel
ontsnapt aan elke wet.
Goed lijf, uw bont bestaan
is geen warnet van banen,
gij zijt een evenaar,
geen stel meridianen.
Maar wat gij zijt of niet
ik dank u voor uw dracht
omdat gij cijferloos
mijn eenheid hebt volbracht.
| |
[pagina 582]
| |
BiennaleIk zou bij dichters zijn uit dertig landen
in een casino zat van poëzie
maar liever pluk ik met geschramde handen
de flonkerende braambes op één knie.
Ik zie ze zitten de gewijde koppen
in een halo van elektriciteit
jaloers bereid, ach kon die Rus maar stoppen,
om zelf te zwelgen in welsprekendheid.
Echt zonlicht op de varens en de ranken
lokt me steeds dieper naar het zwijgend ven
waar ik me zalig eenzaam zelf zal danken
omdat ik taalloos uitgesproken ben.
Karel JONCKHEERE
|
|