Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 29
(1976)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermdZomer 75a)In een catalogus van tweedehandsboeken stuitte ik op de titel: ‘De heilige paddestoel en het kruis. Aard en oorsprong van het Christendom binnen de vruchtbaarheidscultussen van het oude Nabije Oosten. Bussum 1971 (!).’ Het boek was er niet meer, maar alleen de titel al was voldoende om me van uren kostbare tijd te beroven. | |
b)Twee soorten vergelijkingen: 1. Vergelijkingen waarbij het erom gaat iets duidelijk[er] te maken d.m.v. de vergelijking. B.v.: iemand wil een groep mensen duidelijk maken hoé gecompliceerd het leven in een bloedlichaampje is, en om dit aan te geven vergelijkt hij het met een luchtopname van een groot en druk stadscentrum. 2. Vergelijkingen die op correlatie berusten: de vergelijking heeft tevens bewijskracht. 1 doen en 2 suggereren: de methode van de religieuze leraar, de populairwetenschappelijke leraar, etc.; denken dat 1 en 2 hetzelfde zijn [dus dat de cel en het standbeeld tóch van alles met elkaar te maken hebben]: de methode van de structuralist; 2 doen: de wetenschapper; 1 doen: de schrijver. | |
c)Kunst en wetenschap komen uit hetzelfde voort [de werkelijkheid], maar niet op hetzelfde neer. Ze hebben alles met elkaar te maken, maar vormen de keerzijde van dezelfde medaille: materiaal. Wetenschap is direct [geeft de werkelijkheid weer], kunst is indirect [verbeeldt de werkelijkheid]; de wetenschapper denkt, de kunstenaar be-denkt. Maar ook andersom: wetenschap is indirect | |
[pagina 77]
| |
[beschrijft de werkelijkheid], kunst is direct [schrijft een werkelijkheid]; de wetenschapper be-kijkt, de kunstenaar kijkt; de wetenschapper be-luistert, de kunstenaar luistert; de wetenschapper be-tast, de kunstenaar tast. Wetenschap geeft de middelen om in werkelijkheid in te grijpen, kunst grijpt in de werkelijkheid in. Wetenschap is controleerbaar, kunst ongrijpbaar. De wetenschapper leeft, de kunstenaar be-leeft. De wetenschapper neemt waar, de kunstenaar neemt; de wetenschapper geeft weer, de kunstenaar geeft. Kunst is lyrische wetenschap. | |
d)Niet alleen om wetenschappelijke, logische, semiologische, kentheoretische etc. redenen is de wereld die door een litteraire tekst wordt weergegeven in principe fictief. Want onze westerse litteratuur, die immers niet anders is dan het vormgeven aan de leegte, het gestalte geven aan de uitgeholde mens, kan alleen al op grond daarvan niet anders dan fictief zijn. | |
e)Het denken, in de zin van cerebraal, intellectueel bezig zijn, wordt in onze maatschappij over het algemeen hoog aangeslagen. Op zichzelf is de bepaling wie wel en wie niet kunnen ‘denken’, wie ‘intelligent’ is en wie niet, arbitrair: hij wordt nl. gemaakt door de groep mensen die ‘kunnen denken’ - en dat is bij ons altijd de minderheid. Ook ‘absolute definities’ en ‘zuivere meetmethodes’ zijn arbitrair: ze zijn nl. al gebaseerd op een bepaalde opvatting van wat ‘denken’ is. Ook die betekenisinhoud van het begrip ‘denken’ is afhankelijk van de minderheid die dat, volgens de eigen normen, kan - zo zien we in onze maatschappij dat naarmate de discrepantie tussen kapitaal en arbeid [ook denkarbeid] groeit, en naarmate de ‘intelligentie oude stijl’ [het intellectuele denken] minder gewaardeerd en beloond wordt, ‘het denken’ steeds meer iets wordt in de sfeer van ‘economisch denken’, ‘zakelijk denken’, ‘computerdenken’ etc. De maatschappij, d.w.z. de behoefte van de kapitalistische maatschappij vraagt daarom, de school [onder andere; ook de media, de kunst!] past zich braaf aan door geweldig te besnoeien juist op die vakken en vakkenpakketten die maatschappelijk en creatief bewustzijn aankweken. Als lava breidt de nivellerende drek zich over onze westerse wereld uit. Denken wordt: bepaalde nauwkeurig omschreven handelingen kunnen uitvoeren. Goed denken wordt: economisch handelen. Er bestaan echter meer ‘vormen van denken’ [die dus alle afwijken van de gangbare denk-IQ-definitie]. Maatschappelijk denken. Voetbalintelligentie. En als je Malachi Favors op bas hoort, of Cecil Taylor op piano, of Albert Ayler op tenor, wordt duidelijk dat er een muzikaal denken moet zijn [dat dan ook prompt door de kapitalistische maatschappij qua niveau, waardering en beloning naar behoefte wordt bepaald; het is een waar]. En waarom zou het maatschappelijk denken, of het muzikaal denken, niet even invloedrijk op de wereld kunnen zijn als het ‘gewone’? Tenzij muzikaal denken slechts een afgeleide vorm van denken zou zijn. Of: tenzij het nu juist een zuiverder vorm is, die dààrom maatschappelijk minder bruikbaar is? | |
f)Bericht uit het jazz-tijdschrift Coda: ‘The third annual Ann Arbor Blues and Jazz Festival has been killed by the Republicans on City Council, who objected to the event attracting “undesirables” from all over the country, “creating a tarnished city image” and “an influx of | |
[pagina 78]
| |
dope, wich we're already inundated with“. The above statement is quoted from the Ann Arbor Sun and explains in no uncertain terms the reason why the festival was held this year, in exile, in Canada. It also continues the attitude held by many WHITE middle class Americans, that the true music of their country, BLACK music, is still a NON cultural form reserved for the rabble. Looks like the American people are to always not understand themselves.’ Op Ann Arbor speelden daarvoor o.a. het Art ensemble of Chicago, Sam Rivers, Cecil Taylor e.a. | |
g)Als je je oog, dat constant als een lamp vlak boven jezelf hangt, nu eens met duizelingwekkende snelheid van de aarde zou wegvoeren, waarbij het waarnemingsvermogen evenredig toenam, en het zou zich terzelfder tijd met grote snelheid door de tijd begeven, dan zou het volgende gebeuren: je zou steeds kleiner worden, net als de aarde waarop je leeft, maar de hoeveelheid mensen zou groter worden, uiteindelijk: een miljardensamenleving op een tennisbal. Het menselijk leven een miljardste seconde, een stofje in de tijd. Het menselijk streven iets te betekenen wordt van een verschrikkelijke, absurde hybris. Zijn onvermogen anderzijds zich een zekere vrijheid te verwerven wordt van een adembenemende zieligheid. Maar in beide gevallen geldt als excuus dat het oog van binnenuit kijkt, en helemaal geen raketoog is. Soms echter kan het inwendig oog zich de andere mogelijkheid voorstellen. Dat is al erg genoeg, gezien de rol van het stofje op de tennisbal. Maar het is ook positief, nl. in die momenten dat ernaar gestreefd wordt [of geconstateerd wordt] dat in de artistieke creatie [en wetenschappelijke en politieke?] de enige kans op rechtvaardiging van de hybris zit: [je komt onvermijdelijk bij Roggeman, en dan al snel bij Ayler en Taylor terecht:] de menselijke vrijheid: soms plant een mens zijn speer: er zijn klank-, beeld- en woordformaties, die zijn als een kreet die de tijd omspant. | |
h)Weinig musici gingen ooit met zoveel durf, brutaliteit, bezetenheid, arrogantie, artistieke moed [gerechtvaardigd door een superieure techniek en creatieve energie] - kortom met zoveel hybris het materiaal te lijf als Albert Ayler, Eric Dolphy, Monk, Cecil Taylor. Het concert dat de laatste [met de giganten Jimmy Lyons en Andrew Cyrille] op het Hammerveld-jazzfestival [2.8.75] gaf was verpletterend goed. Als groot voorbeeld ook Ayler. Het is verbijsterend te horen hoe ver hij ging in het telkens weer vernietigen van wat hij maakte - vlak daarvoor. Ieder afgerond fragment [thema, solo] wordt met een niets ontziend geweld, niets ontziende humor, maar hoe dan ook niets ontziende onvrede met wat àf is [en daarmee opgenomen in de orde die nu juist bevochten moet worden], stukgeblazen, aan puin gegooid, waaruit een nieuwe zuil ontstaat, die etc. Ieder resultaat wordt in een woedende kramp uit z'n voegen gescheurd en in een nieuw perspectief geplaatst, even zo vaak wordt uit de rondgeslingerde materialen een nieuw resultaat opgericht. Zeldzaam evenwicht tussen scheppingsdrang en [even creatieve] vernietigingsdrift. Willy Roggeman formuleert het in Gnomon als volgt: ‘Boeiender, ook gevaarlijker, lijkt mij de verwantschap van schepping en vernietiging in de expressiedaad zelf. Het kan immers vooraf nooit bepaald of geraden worden tot waar in de modificatie van het materiaal het scheppen door vernietiging gaat en waar de vernietiging door schepping begint’. | |
[pagina 79]
| |
Van deze stelling is Ayler een superieur voorbeeld. En superieure voorbeelden in deze categorie zijn er niet veel. De grootheid van een Ayler, een Dolphy, een Monk, een Taylor, is van een andere categorie dan die van Bird, Miles, Trane, Ornette. De laatsten zijn een school, een era, besturen een imperium. De eersten zijn letterlijk onnavolgbare monsters, tragische beulen. Beulen voor zichzelf ook, zoals Ayler. Geen evenwicht zo dynamisch als dat tussen schepping en vernietiging, geen evenwicht zo moeilijk te handhaven als dit. Het doorslaan van de schaal leidt rechtstreeks tot zelfvernietiging; te slopend het voortspringen door déze dialectiek - te hevig daardoor de aantrekkingskracht van de kalme evolutie, de vrede, de mystiek [de blubber van Aylers latere opnamen: de woedende kreten vervangen door religieus gegalm). Pas via [weer] Gnomon [het onbetwiste litteraire hoogtepuntGa naar eind* van 1975, zoals het optreden van Cecil Taylor in Roermond en de verschijning van Aylers First recordings dat op muzikaal gebied waren] werd de onvermijdelijkheid van Aylers sprong in de Hudsonrivier mij duidelijk. Roggeman: ‘Het fenotype beweegt zich tussen ratio en mystiek. Het bereikt gelukkig geen van beide. Het nadert of verwijdert zich. Spanning. Ontspanning. Tijdens deze schommelbeweging stoot het zijn speer verticaal in de bodem. Een zindering. Een veerkracht. Een artistiek moment. Los van de causaliteit springt het in zijn stijlfiguur, zijn structuur, om te zijn of niet te zijn. Maar op het ambivalent absoluut teken glanzen de zonnen van de rede en de manen van de mystiek’. En: ‘In de huidige conjunctuur is de druk van de mysticus zeer groot’. De aantrekkingskracht van deze mystiek was te groot. De luchtmens Ayler stortte, vermoeid door een dergelijk tarten van de goden, in de afgrond en werd van daaruit mysticus: een machteloze schouwer naar omhoog. Die sprong [ondenkbaar dat hij zich b.v. door de slaap geschoten zou hebben!] deed hij letterlijk over. Wie zo de goden heeft getart ziet in dat hij zijn Sisyphussteen zelfs niet éen keer meer tot de top kan duwen. Hij heeft zijn speer al geplant. ‘Zij staat tot het volgende getij. Meer niet. Het is voldoende.’, voegt Willy eraan toe. Inderdaad. Maar Ayler had begrepen dat hij zijn teken al gezet had, dat het zinloos was de tijd tot de eerste golf nog uit te zitten.
J.J. WESSELO |
|