minimaal zijn t.o.v. een miljardenvoudig bewustzijn, van een levend wezen, een dier b.v. dat ons als moleculen in zich draagt, voor wie ruimte en tijd slechts onbenullige denksnippers zijn. Zo goed als wij deeltjes geconstateerd hebben [en ons kunnen voorstellen] die miljarden malen kleiner zijn dan we kunnen zien, moeten we ons kunnen voorstellen [al zullen we het nooit constateren, laat staan zien] dat er materie is die onze verhoudingen miljarden malen overtreft. Ook in denkvermogen. Je zou dit een religieuze gedachte kunnen noemen. De miljard malen grotere materie dan voorstelbaar: God. Overigens is dat slechts een wezen dat maar éen miljard maal onze kosmos is. God slechts een hondje dat door zijn baas [10 miljard maal] wordt uitgelaten. Daarom is de gedachte niet religieus. Een hond communiceert niet met de luizen in zijn vacht, of met de cellen in zijn weefsel.
Het bewustzijn vàn het bewustzijn van ruimte en tijd, of dat nu uniek is of niet [binnen de gekende biologische materie is het althans specifiek menselijk], levert de mens echter weer wèl het specifiek menselijke vermogen op zichzelf in zijn eigen perspectief te zien: van binnenuit. Hij verovert vanuit die optiek stukjes op de tijd en op de ruimte. Op het natuurgegevene dus, op alles [inclusief de biologische materie] wat zich niet van zijn situatie bewust is, op het nihil. Dat is zijn unieke vrijheid, zich als mens te realiseren. Willy Roggeman heeft ons een hoop geleerd.
Alleen beperkt hij deze unieke vrijheid, de mogelijkheid althans voor sommigen die unieke vrijheid uit te drukken, te zeer tot kunst en wetenschap, met het accent op kunst [lyriek] gevoed door ratio [wetenschap]. Het planten van het gnomon was eerder een wetenschappelijke dan een artistieke handeling. Maar goed, een kunstwerk ‘grift tekens op de horizon’, is een overwinning op het nihil.
Bezigheden die echter niet zozeer opteren voor andere ruimten en andere tijden [waaronder ook de toekomst], maar vnl. op de toekomst, op straks, op morgen, op volgend jaar en op 2000 gericht zijn, zoals politiek, of gewoon: werken, zijn evenzeer ingrepen op het nihil, tekens griffend op de horizon, alleen: ze zijn van een andere aard. Ze grijpen rechtstreeks in de toekomst in, en: ze dragen veel minder het stempel van het besef van de eeuwigheid waarin de mens niets is, het besef dat die eeuwigheid op grond van de wet van de entropie van de energie óok niets is, en het besef van de ruimte waarin de mens niets is. Politiek, of dagelijks werk, zijn nooit tragisch [wèl de omstandigheden zijn dat!], nooit lyrisch ook - kunst is [existentieel] tragisch of lyrisch. In zoverre is er verschil.
In zoverre gaan politiek en kunst niet samen. Zelfs de progressieve, toekomstgerichte politiek en dito litteratuur niet. Waar ze bewustzijnsbeïnvloedend en -scheppend zijn, gaan ze wèl samen, ook al doen ze dat weer vanuit een ander perspectief. De politicus heeft zich neergelegd bij het feit dat het moment de mens altijd ontgaat, dat hij de toekomst niet kent maar er wel in kan ingrijpen. De kunstenaar tracht nog altijd het moment te vangen. Precies als Sisyphus. Het een sluit echter het ander niet uit. Het zijn twee kanten van de uniek menselijke medaille.
J.J. WESSELO