Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 28(1975)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 313] [p. 313] [Drie gedichten] Dit alles is De zomer is behoorlijk in zijn wiek geschoten, het vee staat met een halve glimlach 's nachts het buigzaam gras te strelen, trillend de klieren in de uier. Op de bodem van een grote vlek, mijn adem, slaapt de rust onrustig. Er is geen ogenblik dat zij niet droomt met al haar ledematen, en met het meervoud van haar lichaam ieder vuur met overtuiging nabootst. Nabootst, zeg ik. Aan het eind van een veelkleurige duisternis, gooit mijn vriendin de bliksemende zon, haar vlammen los. Zij legt de warmte in de nesten van het hoge oosten als een kat haar te nieuwsgierig jong, ervaart het traag bedwelmen van tot dauw gesmolten melkig licht. Jonge bomen lachen zich een bult en nemen de gespierde vaarzen één na één tot zich. [pagina 314] [p. 314] Dit alles is de zomer in een kijkglas, want niemand ziet de koorts die bijna onbewoonbaar zich een weg weent naar het westen, en vergaat in het gebalkt paleis van vele, vele woorden. [pagina 315] [p. 315] Alleen de waarheid weet Ik haal naalden met wat droefheid uit de bomen, de punten zijn geslepen aan de onrust van een oponthoud. En in de lispeling van morgen is de dorst mijn honger. Nog staat een vrouw, bewoonde linde, niets vermoedend aan te schuiven voor een handvol winter en voor de nasleep van verwonderd zijn. Ik kom het huis van groen weer binnen, naast de deur is er een dun geworden nummer, en het slot is kleiner, ànders, als het neusgat van een wolken dier. En zal het vredig zijn en rustig in dit huis? Zullen de gladde hagedissen nu nog springen uit de stilte na het vuur? [pagina 316] [p. 316] Alleen de waarheid weet dat ik niet lieg. Van mens tot mens de dagen niet meer tellen, niets anders weten dan dat zij gezuiverd zijn van honing. Bitter als de nasmaak van gedroogde vruchten leg ik mij neer en lach onhandig. [pagina 317] [p. 317] Nacht en dag Ik blaas de waarheid weg en hou de stengels over: kan dit de toekomst zijn, het rozige verleden van de dood? Er is een kermisoog dat schuilend in het hoofd van deze wereld, nergens vreugde ziet en nergens huilt onder de gele of vergeelde aanklacht van de herfst. De wind voor enkele vrienden waait vrij krachtig uit het oosten. Dit is niet nieuw en op zichzelf niet onrustwekkend, ware er niet de diepvriesblik die 's ochtends als de haan kraait, iedere zon en iedere warmte om de tuinen leidt. [pagina 318] [p. 318] Ik denk in dit verband aan dove netels langs een zijweg op het middaguur. Niet dat ze minderwaardig of on- aardig zijn, maar, netels moeten branden: de twijfel en de angsten grazen in hun vel, terwijl ze wachten op de maaier, nacht en dag. Walter HAESAERT Vorige Volgende