niet in het direct uitspreken van de persoonlijke beleving, maar in de heftigheid waarmee met name in talrijke bijvoeglijke naamwoorden en in zinsconstructies die door overladenheid en gecomprimeerdheid op barsten staan, de confrontatie met personen en zaken verwoord wordt. []
Figuren worden gezien, in de verwoording van de visie blijken ze doorzien en uitgegroeid tot romanpersonages om wie zich een verhaal laat denken dat in kern al in het vers aanwezig is’. Dit is juist. Dat echter, zoals Fens zegt, de romans vaak vrij snel na een gedicht daaruit voortkwamen, lijkt me niet houdbaar.
Vestdijk begon als dichter, en zijn eerste bundel, Berijmd Palet, een cyclus van 5 reeksen, is een volmaakte kringloop die a.h.w. een blauwdruk geeft van het hele proza-oeuvre. Alleen kwamen in het proza-oeuvre de verschillende categorieën niet in dezelfde volgorde voor als de poëzie-reeksen in Berijmd Palet, waarmee ze corresponderen. Vestdijk is typisch een schrijver die ‘zichzelf’ telkens weer opsplitst in tal van personages, hij bestaat in feite uit de eigenschappen van al die personages; zonder hen is hijzelf onbestaanbaar [waarbij de keuze van het soort personages kan verschillen; het kunnen historische zijn, sterk fictieve, sterk autobiografische etc.]. Het is dan ook opvallend dat de hoofdpersoon in vrijwel alle romans [vooral in diegene waarin die hoofdpersoon tevens de verteller is] met zijn medemensen omgaat alsof het personages zijn; de hoofdpersoon gaat niet met zijn medemensen om, hij analyseert ze [en zichzelf, in zijn relatie tot hen]. Pas in de Slingelandt-trilogie wordt dit expliciet tot z'n consequentie gevoerd: de hoofdpersoon is daar de ik-schrijver. Dit is trouwens één van de redenen waarom ik deze trilogie als een soort teorema in Vestdijks werk zie.
Hij staat er ook chronologisch centraal in, alsof Vestdijk pakweg 20 jaar naar zichzelf heeft toegeschreven [d.m.v. de andere categorieën, historische, autobiografische jeugdherinneringen etc.], dit heeft waargemaakt in de trilogie, en vervolgens weer van zichzelf weg is gaan schrijven: reeds tijdens en kort na de Slingelandt-trilogie heeft hij als een razende zijn autobiografie, de Anton Wachter-reeks, met nog 3 delen voltooid, en heeft daarna uitsluitend nog sterk ‘fictieve’ [zowel historische als eigentijdse] romans geschreven. Maar deze categorieën vinden we al in origine verwoord in de verschillende reeksen van de eerste gedichtenbundel, Berijmd Palet [op zich al een achteraf veelzeggende titel]: de eerste reeks heet De Parasiet, waarin duidelijk de ik-schrijver verbeeld is, de ik-schrijver die alleen maar bestaan kan in de wereld die hij maakt:
Men noemt mij liefde. 'k Vreet door alles heen,
Als beet, als paring, als 't venijnig groeien
Der vrucht, als zuigeling; dampend obsceen
Drink ik het bloed, dat om mijn werk moet vloeien;
En, nog verfijnder, zuig ik zielen uit
En ontroof den inzet der liefdesspelen
Door 't ongeborene bij 'n halve bruid
Tot eeuwig hunkeren te veroordelen. -
Na 't reisje waal 'k als echte huw'lijkswind,
Dan van deze, dan van de and're zijde
Twist zaaiend, tot men slechts den twist nog mint
En om 't genot van 't tergen niet wil scheiden.
Stukknagen kan ik goed: soms door verveling,
Of door ontbrekend geld, of oud verdriet,
Of door 'n meeningsverschil bij de voortteling, -