| |
| |
| |
[Nummer 6]
De madeliefjes, liefje, de madeliefjes
Refrein
- Ik woon in de stad.
- Ik woon op het land.
- Ik sta aan de bushalte en wacht op de autobus van lijn 27.
- Ik zit op mijn knieën in het stro en wacht op de zevende big.
- Links naast mij staat een man met een vogelkooi. Af en toe heft de man de kooi de hoogte in. Hij doet tsjip-tsjip naar de vogel in de kooi.
- Ik druk met mijn hand op de buik van de zeug. Ze schokt, ze strekt haar poten, ik vermoed dat het zover is.
- De autobus draait de hoek om. Ik steek mijn hand op, de man naast mij heft zijn kooi op, de autobus stopt.
- Ik giet de olie in mijn hand. Ik wrijf mijn hand en mijn onderarm overvloedig in met de olie. Ik ga met mijn hand en mijn arm in de buik van de zeug zo diep ik kan.
- Ik loop door de gang van de autobus. Ik houd mij vast aan de stangen, ik bots tegen een lichaam aan, ik zeg sorry.
- Ik tast met mijn hand in de buik van de zeug. De big in mijn hand laat niet los, ik voel dat het nog te vroeg is, ik haal mijn arm weer uit de buik van de zeug. Ik wacht.
- Ik kijk door het raam van de autobus. Ik zie de gevel van de Nationale Bank, ik zie de gevel van de Koninklijke Schouwburg, ik zie het uitstalraam met de Perzische tapijten, ik zie dat het nog te vroeg is. Ik wacht.
- Ik staar naar de zeug in het stro aan mijn knieën.
- Ik staar naar de stang waaraan ik mij vasthoud.
- Het stro is nat, het klist aan elkaar, van de zeug, van de olie.
- De stang is kleverig, matte vlekken overdekken het chroom, van mijn hand, van andere handen.
- Buiten op het erf blaft de hond, ik hoor de kippen
| |
| |
die te eten krijgen, de zeug ligt te hijgen op haar zij.
- Links van mij wordt gepraat, rechts van mij wordt gepraat, voor en achter ook.
- Ik leg mijn hand op haar schenkel, ik zeg 't is goed, 't is goed.
- De man houdt de kooi behoedzaam op zijn knieën, hij buigt het hoofd over de kooi, de vogel fladdert bang.
- De biggen zijn mooi en dik, de velletjes glanzen, ze hebben al honger.
- Er komt geen eind aan de rit, ik hap naar lucht.
- Er komt geen eind aan het wachten, het beest is moe.
- Misschien wil ik wel een kooi met een vogel om tegen te praten, vroeg of laat.
- Misschien krijgen we wel gauw een kalf, vandaag of morgen.
- Het zou kunnen.
- Het zou kunnen.
- Hé, ik ken je niet, wie ben je?
- Hé, wie ben je, ik ken je niet?
| |
Eerste tafereel
Stemmen: 1. Vrouw - 2. Man
Van geluk, vrouw, van geluk... Nu ontbreekt ons niets meer. Kan jij misschien nog iets bedenken dat ons ontbreekt?
Nee, ik zou niets kunnen bedenken dat ons nog ontbreekt.
Is dit niet het Rijk Gods op aarde? Zeg nou, is dit niet...
Je hebt gelijk, zo moet het wel zijn wanneer het Rijk Gods is neergedaald op aarde.
Alles blauw, als de hemel op een zomerse zondag! Boven, onder, links, rechts... Nee maar, nou stel ik het toch te simpel. Dit is erg onrechtvaardig van mij, de dingen zo simpel te stellen... Waarschijnlijk zijn er geen woorden voor... Denk je dat er woorden voor zijn, voor... voor dit?... Niet te geloven wat hier aan blauw bij elkaar is gebracht... Dààr, het blauw van april naast het blauw van mei, van juni, van juli,
| |
| |
van augustus, september. Winterblauw ook, knerpend en snerpend decemberblauw... Twaalf vierkante meter... Alle blauw van het hele jaar bijeengebracht op twaalf vierkante meter... Kijk naar het plafond. Het plafond duidelijk in het blauw van augustus, tegen de avond aan, weet je nog, net nadat de zon is ondergegaan?... En het tapijt, eerder... nachtblauw, ja, zo diepdonker als een heldere zomernacht bezaaid met sterren... En hoe zacht, hoe dik, zachter en dikker dan een schapevacht. Weet je nog? Trek je schoenen uit, vooruit, doe je schoenen uit... Je bent zo stil ineens.
Van geluk, manlief, van geluk.
Pauze
Daar hebben we jaren voor gewerkt.
We hebben ongetwijfeld meeval gehad: geen kinderen, geen ziektes, nou, niet noemenswaard.
Net op tijd, indien ik mij zo oneerbiedig mag uitdrukken.
Pauze
De muren blauw betegeld, meiblauw als je het mij vraagt. De tegels, zijn ze niet meiblauw?
Meiblauw, ja... Onze-Lieve-Vrouweblauw!
De lavabo meiblauw. Als je de kraan openzet en de lavabo stroomt boordevol heb je een enorme kelk meiblauw water.
Vergeet het bad niet, liters en liters meiblauw water kan je in het bad laten stromen.
Het is een geweldig bad... Als we algeschuim in het water doen maken we van meiblauw juniblauw, misschien wel oktoberblauw... Of extract van dennenaalden... Als je extract van dennenaalden mengt met meiblauw water wat bekom je dan?... Wacht even, we mogen niets verwaarlozen. Je bent het toch met me eens dat we niets mogen verwaarlozen? De dichtheid van het mengsel bij voorbeeld: eerst beginnen met een paar druppels van het extract, de volgende keer een weinig meer, op de duur een halve
| |
| |
dop, dan een hele dop, een halve hand, veel later een handvol... Iedere dag een nieuw soort blauw, een blauw dat nooit heeft bestaan, dat één keer bestaat en daarna voor altijd is verdwenen, weggespoeld door de afvoerbuis... Ons leven zal voortaan gevuld zijn met het maken van blauw dat nooit heeft bestaan en daarna voorgoed wegspoelt door de afvoerbuis... Is dit niet het Rijk Gods op aarde? Zeg nou, is dit niet...
Je zegt het, vrouw, zo moet het wel zijn wanneer het Rijk Gods is neergedaald op aarde.
Pauze
Daar hebben we jaren voor gewerkt.
We hebben ongetwijfeld meeval gehad: geen oorlogen, geen revoluties, nou, niet noemenswaard.
En de ambtenaren die ons niet op de vingers hebben gekeken.
Vergeten door Vadertje Staat, indien ik mij zo optimistisch mag uitdrukken.
Pauze
Er komt geen eind aan de mogelijkheden. Neem nou de handdoeken.
De jouwe septemberochtendblauw met septemberavondblauwe bloemen erop. De mijne septemberavondblauw met septemberochtendblauwe bloemen erop.
En dan de washandjes, de badmantels.
De pantoffels!... Hé, waar zijn de pantoffels?
Ergens... ergens moeten... Goeie genade, misschien zijn er helemaal geen pantoffels... Natuurlijk zijn er geen pantoffels! Wat een opwinding... Wat een opwindend vooruitzicht... We worden wakker 's morgens, we laten het bad volstromen met meiblauw water, we mengen met het extract, een paar druppels, of een halve dop, een hele misschien, we dompelen ons onder in een blauw dat nooit heeft bestaan en daarna voorgoed verdwijnt door de af-
| |
| |
voerbuis, ik hul mij in de septemberavondblauwe badmantel met de septemberochtendblauwe bloemen erop, jij hult je in de septemberochtendblauwe badmantel met de septemberavondblauwe bloemen erop, we lopen onze voeten droog op het augustusnachtblauwe tapijt en we gaan op zoek naar de pantoffels, de hele voormiddag lang... Omdat er geen pantoffels zijn zullen we nooit weten in wat voor blauw precies we ooit geschoeid zullen gaan... Zo zal er geen morgen voorbijgaan zonder zoeken, zonder dat we ons vragen stellen... Zelfs de opwinding zal ons niet onthouden zijn... Is dit niet het Rijk Gods op aarde? Zeg nou, is dit niet...
Waarachtig, zo moet het wel zijn wanneer het Rijk Gods is neergedaald op aarde.
Pauze
Daar hebben we jaren voor gewerkt.
We hebben ongetwijfeld meeval gehad: geen ontrouw, geen ruzies, nou, niet noemenswaard.
Geen zonde die ons kan aangerekend worden.
Geleefd zoals de Heer het voorschrijft, indien ik mij zo deemoedig mag uitdrukken.
Pauze
Nog lang niet. De Onze-Lieve-Vrouweblauwe kuip van de weecee verborgen onder je achterste, daar denk ik ineens aan.
Ik heb het deksel neergelaten... Denk je dat zo'n deksel kan breken wanneer je er bovenop gaat zitten?
De haren rijzen mij ten berge bij de gedachte dat we ook maar iets zouden breken.
Ik ben extra voorzichtig tewerk gegaan.
Een barst in de lavabo zou al onherroepelijk zijn.
Al mijn spieren gespannen, in mijn dijen, mijn kuiten, met mijn linkerhand steun gezocht tegen de muur en mij extra voorzichtig laten zakken.
Een kleine onachtzaamheid met de sproeier en het is gebeurd... De sproeier slaat tegen de wand van het bad, een onooglijke Onze-Lieve-Vrouweblauwe schil-
| |
| |
fer maakt zich los van het Onze-Lieve-Vrouweblauwe email...
Het bad voor altijd geschonden!
De gevaren zijn niet uit de lucht.
Een zware verantwoordelijkheid rust op onze schouders.
We verrichten naarstig onze dagelijkse arbeid, de voormiddag brengen we door met het zoeken naar de pantoffels, we geven ons volop over aan de opwinding, na de middag schikken we de washandjes, de handdoeken, de septemberochtendblauwe met de septemberavondblauwe bloemen erop netjes naast de septemberavondblauwe met de septemberochtendblauwe bloemen erop, we vegen een druppel weg die neerzijgt langs de buik van de flacon met het algeschuim, of met het extract van dennenaalden, we verwijderen de sporen van onze lippen op de januarikristalblauwe bekers, de uren vliegen voorbij in zorgzaamheid en drukte...
Onze ledematen verlangen naar rust, we vlijen ons neer op het augustusnachtblauwe tapijt, onze blikken glijden over het augustushemelblauwe plafond, net nadat de zon is ondergegaan - weet je nog? -, over de meiblauwe tegels, we bespreken de werkzaamheden voor de volgende dag... en op een keer is het gebeurd, een barst, een scherf... Zou dit niet het einde betekenen van het Rijk Gods op aarde, zeg nou, zou dit niet...
De hemel behoede ons, dit zou het einde betekenen van het Rijk Gods op aarde.
Pauze
Daar hebben we al die jaren voor gewerkt.
We hebben vanzelfsprekend op onze tellen gepast: niet aangepapt met de buren, geen mond opengedaan tegen vreemden.
Geen bemoeizucht aan de dag gelegd waarvoor we zouden moeten boeten.
Gekeerd voor eigen deur, indien ik mij zo spreekwoordelijk mag uitdrukken.
Pauze
| |
| |
Kom nu naast me staan. Hef je achterste op en kom hier naast mij staan... Voorzichtig, voorzichtig!... Mooi zo... Aanstonds zullen de oude gewaden voorgoed zijn afgelegd, we zullen niets meer om of aan hebben van de dingen waarmee we door het oude leven zijn gestapt... geen hemd, geen jurk, geen slip, geen sok, geen schoen... We zullen naakt en van trots vervuld de toekomst tegemoet gaan, onze lichamen voortaan alleen nog gehuld in de septemberblauwe badjassen, onze voeten bloot, onze harten overlopend van dankbaarheid... Je bent zo stil ineens.
Van geluk, manlief, van geluk.
Laten we voortmaken, een punt zetten achter het ene en beginnen aan het ander. Zonder overijling weliswaar en zonder wanorde, daar moet ik je wel voor waarschuwen... Je begrijpt toch dat ik je af en toe zal moeten waarschuwen? Nu en dan een kleine waarschuwing-om-bestwil is de veiligste wissel op de toekomst... En denk erom: geen stof! Geen stofdeeltje waarmee we door het oude leven zijn gestapt kunnen we hierop achterlaten. Het zou net zijn alsof we voor niks al die jaren hebben gewerkt.
De kerk in het midden gehouden.
Het hart op de rechte plaats gedragen.
Korte pauze
En geen ongedierte dat ons de baas is geworden.
Korte pauze
Uitsluitend geleefd voor de dag van morgen.
Voor het blauw dat één keer bestaat en daarna voorgoed is verdwenen, weggespoeld door de afvoerbuis.
Voor de opwinding die ons te wachten staat.
De zorg... Met vlijt en zorg behoeden wat met vlijt en zorg werd gewonnen, is dit niet de ware betekenis
| |
| |
van het Rijk Gods op aarde, zeg nou, is dit niet?...
Zo is het, dit moet de ware betekenis zijn van het Rijk Gods op aarde.
Laten we nu voortmaken, een punt zetten achter het ene en beginnen aan het ander.
Met onze beide voeten de toekomst binnenstappen.
Onze kleren stuk voor stuk afleggen.
Ze ordelijk op een stapeltje gevouwen aan onze voeten schikken.
Aan het eind onze schoenen bovenop het pakket plaatsen.
We nemen het pakket op van het tapijt, we drukken het voorzichtig tegen onze borst aan, we lopen ermee naar de deur. Jij stapt voorop.
Ik open de deur, ik leg mijn kleren buiten, jij reikt mij jouw kleren over, ik leg jouw pakket buiten de deur.
Je sluit de deur, je doet ze stevig op slot, we draaien ons om.
We hebben een punt gezet.
Zowaar de haartjes op onze huid zijn overeind komen staan.
Van geluk, manlief, van geluk... [Langere pauze. Dan heel verrast] Nee maar, heb je ooit zoiets gezien? Alles blauw, als de hemel op een zomerse zondag! Boven, onder, links, rechts... Nou stel ik het zeker te simpel, vergeef me. Het is vast onrechtvaardig van mij, de dingen zo simpel te stellen... Waarschijnlijk zijn er geen woorden voor... Denk je dat er woorden voor zijn, voor... voor dit?... Niet te geloven wat hier aan blauw bij elkaar is gebracht... Dààr, het blauw van april naast het blauw van mei, van juni, van juli, van augustus, september. Winterblauw ook, knerpend en snerpend decemberblauw... Twaalf vierkante meter... Alle blauw van het hele jaar bijeengebracht op twaalf vierkante meter, heb je ooit zoiets gezien?... Kijk naar het plafond. Het plafond duidelijk in het blauw van augustus, tegen de avond aan, weet je nog, net nadat de zon is ondergegaan? Weet je nog?... En het tapijt, eerder... nachtblauw, ja, zo diepdonker als een heldere zomer-
| |
| |
nacht bezaaid met sterren... En hoe zacht, hoe dik, zachter en dikker dan een schapevacht. Weet je nog?... Hé, weet je nog?...
Pauze
| |
Refrein
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Aatje, ik woon op da eerste verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Beetje, ik woon op de tweede verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Ceetje, ik woon op de derde verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Deetje, ik woon op de vierde verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Eetje, ik woon op de vijfde verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Efje, ik woon op de zesde verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Geetje, ik woon op de zevende verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Haatje, ik woon op de achtste verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben letje, ik woon op de negende verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Jeetje, ik woon op de tiende verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Kaatje, ik woon op de elfde verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Eltje, ik woon op de twaalfde verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Emtje, ik woon op de dertiende verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Entje, ik woon op de veertiende verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Ootje, ik woon op de vijftiende verdieping.
| |
| |
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Peetje, ik woon op de zestiende verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Quutje, ik woon op de zeventiende verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Ertje, ik woon op de achttiende verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Esje, ik woon op de negentiende verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Teetje, ik woon op de twintigste verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Uutje, ik woon op de eenentwintigste verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Veetje, ik woon op de tweeëntwintigste verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Weetje, ik woon op de drieëntwintigste verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Ixje, ik woon op de vierentwintigste verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Ik ben Ytje, ik woon op de vijfentwintigste verdieping.
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
- Ik ben Zetje, ik woon op de zesentwintigste verdieping.
- Hallo, ik ken je niet, wie ben je?
- Hallo, wie ben je, ik ken je niet?
| |
Tweede tafereel
Stemmen: 3. Vader - 4. Zoon
Sprakeloosheid, papa, een en al sprakeloosheid. Je neemt toch van me aan dat ik al eens sprakeloos sta?
Je staat niet, je loopt. Misschien zou je wel willen dat we hier midden op de straat stilhielden, vlak voor de groentewinkel, op twee passen van de zuivelhandel om precies te zijn, alleen maar om je sprakeloos te doen stààn, om het onmogelijke taaltje dat je gebruikt in overeenstemming te brengen met de werkelijk-
| |
| |
heid... Jaja, dat is het ongeluk met jullie soort, je gebruikt een taaltje waar geen mens wat aan heeft en dan willen jullie dat de werkelijkheid daar meteen op inhaakt in plaats van... Goeiemorgen, meneer de notaris... Waarom groet je niet wanneer de notaris zijn hoed afneemt?
Is het te veel gevraagd om ook nog je tong te gebruiken? Knikken en je tong gebruiken gaan bij jou blijkbaar niet samen... Hier, neem de pot chrysanten maar weer eens van me over.
Ik kan niet tegelijk de paraplu openhouden en de pot chrysanten van je overnemen, er staat te veel wind.
Om te beginnen mag de paraplu dicht. Ik vraag mij trouwens af waarom wij hem ooit hebben opengedaan, de plaveien zijn kurkdroog... Plooi hem dicht en geef hem hier, dan kan hij tenminste weer een eindje straat tot steun dienen voor mijn vermoeide knoken... En moet dat nou, op een dag als deze met een plu door de lucht wuiven!
De dochter van de zuivelhandelaar gaf een teken van herkenning. Ze nam net een goudgele Edammer uit de etalage en ze gaf meteen een teken van herkenning.
Misschien was het een Emmentaler, geen Edammer. Met woorden die zo dicht bij elkaar liggen is het oppassen geblazen.
Ze krijgt een kind van mij.
Goede god, we stappen hier op deze kille novemberdag door deze ellendige plaats, we nemen de pot chrysanten op geregelde tijdstippen van elkaar over, opdat we je ongelukkige moeder om beurten zouden gedenken, haar nagedachtenis eren de hele lange weg lang naar het kerkhof, en dat weet niets beters te bedenken dan met een plu verliefd door de lucht te wuiven... Goeiemorgen, zuster Anastasia.
Goeiemorgen, zuster Anastasia.
Daar ben ik blij om, eerlijk. Zuster Anastasia zal het zeker weten te waarderen, dat je haar met luide stem hebt gegroet... Nou, vooruit maar weer, tot aan de volgende halte, het kledingmagazijn bij voorbeeld. Daar neem ik de pot opnieuw van je over, dan is het
| |
| |
weer mijn beurt om je moeder in mijn droefste herinnering op te nemen, haar nagedachtenis...
In geen geval het kledingmagazijn.
Wat kan je daarop tegen hebben? Het is een mooie afstand, niet te ver om mij overbodig lang zonder pot te laten lopen, en niet te kort om jouw gedachten een behoorlijke tijdspanne te laten verwijlen bij je moeder.
Het jochie van het kledingmagazijn is hals over kop het hoekje omgegaan.
O, dat spijt mij ontzettend, eerlijk. Al is het geen ongeschikte tijd van het jaar om het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen. Het lijkt me bovendien een treffend symbolisch gebaar, onze pot en plu te ruilen juist op de plaats waar iemand zijn laatste tocht verbeidt. Om de waarheid te zeggen, ik zie niet goed wat je daartegen in kan brengen.
Ik heb hem doodgeknepen. Een dag of wat geleden heb ik dat pestjong enorm hard in zijn ballen geknepen, daar is-ie nou zeker aan doodgegaan.
Je kiesheid verbaast me, maar ik ben er blij om. Trouwens ik kan de pot net zo goed een etalage verder van je overnemen, of een etalage eerder, die paar meter zullen voor je arme moeder wel geen verschil maken... Goeiemorgen, eerwaarde.
Pauze
Jaja, dat bedoel ik ook, ik de plu en jij de pot. Tot aan de volgende halte... En let nou verder alsjeblieft niet op mij, houd je gedachten bij je moeder terwijl ik de stenen tel... Als je maar volhardt met luide stem te groeten, daar sta ik op... Beleefdheid, de exacte woordkeus... Wat een vreugde op mijn oude dag, me te mogen verbeelden dat de mensen zeggen: heb je 't gehoord, dat waren vader en zoon, ze gebruiken dezelfde taal.
Goeiemorgen, edelachtbare.
| |
| |
Goeiemorgen... Neem me niet kwalijk, jongen, was er iemand? Heb ik de edelachtbare over het hoofd gezien?
Goeiemorgen meneer de commissaris... Goeiemorgen onverkwikkelijke blaas... Goeiemorgen ouwe versleten hoerenmoer... Goeiemorgen dikke getikte geile gans... Goeiemorgen hardstikke blind bezopen uil... Goeiemorgen kleine hete teef... Goeiemorgen...
Dank je, jongen, dank je. We vorderen traag maar zeker. Even had ik gedacht aan de bloemenzaak, maar dat zou enigermate ongepast zijn. We kunnen op een dag als deze niet pal daar op de drempel van de bloemenzaak een pot van arm verwisselen die bij de concurrentie is gekocht, daar moet je begrip voor opbrengen. Ik stel voor dat we doorzetten tot bij de uurwerkmaker, ook heel geschikt, bijzonder geschikt mag ik wel zeggen. Tijd en eeuwigheid... Goeiemorgen, professor.
Nog dertig meter, ruw geschat. Veertig keer tokken met de plu op de plaveien... Doch denk erom, met opgeheven hoofd, de blik strak op het noordoosten gericht, aan de bloemenzaak voorbij... Tok-één, tok-twee, tok-drie, tok-vier, tok-vijf, tok-zes, tok-zeven, tok-acht, tok-negen, tok-tien, tok-elf, tok-twaalf, tok-dertien, tok-veertien, tok-vijftien, tok-zestien, tok-zeventien, tok-achttien, tok-negentien, tok-twintig... Ziezo, halfweg jongen, halfweg. Laat nu jouw stem weer eens bovenkomen. Ik tok en jij telt, wat zeg je daarvan? Als in de goede oude tijd toen je arme moeder nog leefde: onze voeten rond de pot van de kachel en vertellen van Roodkapje en de Zeven Geitjes... Begin op dertig, we hebben intussen alweer een paar meter afgelegd... Tok...
| |
| |
Tweeduizend zeshonderd drieënnegentig.
Vijftienduizend tweehonderd en één.
Jammer, een ietsje te ver, terechtgekomen net ter hoogte van de scheidingsmuur tussen de uurwerkmaker en de loodgieterij. Gloednieuw voegwerk zo te zien. Kom, geef de pot en neem de plu en moge deze komende en laatste etappe een straaltje zon brengen over dit dorre landschap... Goeiemorgen, meester... Nou?... En?... Wel?...
Potdoof, papa, de meester is potdoof.
Doofheid heeft nimmer beleefdheid in de weg gestaan, noch plicht, noch gehoorzaamheid... Sedert wanneer is-ie doof?
O, al een poosje. We hebben een revolver afgevuurd vlak bij zijn oren, ik langs het rechteroor en een of ander onwelvoeglijk persoon langs zijn linkeroor. Een geweldige tweevoudige paf en toen was-ie potdoof.
Iemand geraakt? Wat? Is het nee? Nee dus! Gelukkig maar, beeld je in dat ik deze vermoeiende dag moederziel alleen had moeten doormaken, mijn beide handen volgestouwd, wachtend tot een toeschietelijk voorbijganger even de pot voor me vasthield, of de plu. Uitsluitend aangewezen op mezelf om de conversatie op gang te houden, een woord van troost voor je arme moeder onder de aarde, woorden van verwensing voor jou in de gevangenis, een woord van sterkte voor mezelf in de wind. Komt er zo meteen ook nog regen van dan zijn we helemaal de sigaar... Druipnat en vloekend aan het graf
| |
| |
van je moeder, dat zie ik nog op het programma staan. Goeiemorgen... eh...
Wie was dat, jongen, wie liep ons daar hinkend en knikkend voorbij?
Nou, we hebben gegroet, dat is het voornaamste. Laat nu de vrede neerdalen in onze harten. En geen nodeloze stiltes meer, al pratend het kerkhof betreden, daar gaat het om. Reeds zie ik de poort opdoemen in het grauw van de dag, de doorgang vanzelfsprekend alweer versperd door kramers en chrysanten. Commercie, commercie... Zich een pot aanschaffen op de drempel van het graf doch de hele lange weg afleggen met lege handen!... Zet je bril al maar op, jongen, ik wil zo dadelijk geen gestotter.
Je hebt 'm van me geleend, papa, wis en waarachtig. Je zei: geef op die bril, ik wil voortaan de wereld zien in de vocabulaire van mijn zoon.
Zo, heb ik dat? Door verdriet overmand waarschijnlijk. En daar is onze bovenbuur alweer op de terugweg. Jaja, hoe vroeger in de kerk hoe beterkoop is zijn leus. Eiste voor zijn ongelukkige dochter een uitvaart om zes uur in de ochtend. Vanzelfsprekend afgewezen. We weigeren hem te groeten, dit soort weigeren we met beslistheid...
Goeiemorgen, bovenstebeste buurman.
We lopen steeds verder uit elkaar, jongen. Met of zonder bril, we moeten ervoor waken dat we niet onherroepelijk uit elkaar worden gedreven in deze ordeloze processie. Die kant op en dan stevig aanklampen maar. Voorwaarts, laat je woorden het knerpen van het grint onder onze voetzolen overstemmen, zoals het rinkelen van de muntstukken in de collecteschaal het gemurmel van de gelovigen onder de dienst. Aan...
Aan onze dierbare echtgenoot en vader...
Onze diepbetreurde wapenbroeder opgedragen...
| |
| |
De Heer in vrede teruggeschonken...
In de geborgenheid van deze stede...
Onvergeten blijft gij lieve...
Overgoed waart gij beste...
Uw plaats hier aan de haard nu ledig...
Uw beeld in 't harte steeds...
Ligt hier stil begraven...
Trots smart en droefenis...
Eeuwig troont daarboven...
Eeuwig in de schoot des...
Eeuwigdurende eigendom der...
Stemmen diminuendo. Plots hevige regenbui.
| |
Refrein
- Ik heb een stoel bij het raam gezet, ik heb het gordijn een weinig opzij geschoven, af en toe kijk ik door het raam naar het raam aan de overkant.
| |
| |
- Ik heb mijn tafel dwars geplaatst, vlak voor het raam, af en toe kijk ik door het raam naar het raam aan de overkant.
- Hij heeft zijn tafel dwars geplaatst, vlak voor het raam, als hij door het raam kijkt kijkt hij recht bij me binnen.
- Ze heeft een stoel bij het raam gezet, ze heeft de gordijnen een weinig opzij geschoven, als ze door het raam kijkt kijkt ze recht bij me binnen.
- Ik lees een boek.
- Ik schrijf een brief.
- Even houd ik op met lezen, ik kijk door het raam, hij schrijft.
- Even houd ik op met schrijven, ik kijk door het raam, ze leest.
- Beneden in de straat klinkt muziek, ik open het venster, ik kijk naar buiten.
- Beneden in de straat klinkt muziek, ik open het venster, ik kijk naar buiten.
- Een man speelt viool, een jongen en een meisje dansen.
- Een jongen en een meisje dansen, een man speelt viool.
- Overal gaan de vensters open, beneden komen de buren in hun deuren staan, de kinderen huppelen over de stoep.
- Het meisje loopt met blote voeten, ze danst op de tippen van de tenen rond de jongen, haar hand raakt zijn schouder, haar hand raakt zijn schouder niet, haar hand raakt zijn schouder wel en niet.
- La lala lalala la la.
- La lala lalala la la.
- De jongen buigt door zijn knie, hij houdt zijn ene hand boven het hoofd, het meisje danst op de tippen van de tenen rond de jongen, hun vingers raken elkaar, hun vingers raken elkaar niet, hun vingers raken elkaar wel en niet.
- La lala lalala la la.
- La lala lalala la la.
- De man houdt op met spelen, de jongen en het meisje groeten, de kinderen klappen in de handen.
- Overal gaan de vensters dicht, de buren sluiten de
| |
| |
deuren, het is weer stil in de straat.
- De jongen en het meisje lopen de straat uit, de man met de viool loopt achterop, ze buigen de hoek om, de straat ligt weer verlaten.
- Ik lees in mijn boek.
- Ik schrijf mijn brief.
- Af en toe houd ik even op, ik kijk door het raam, hij schrijft.
- Af en toe houd ik even op, ik kijk door het raam, ze leest.
- Misschien danst hij straks wel opnieuw.
- Misschien danst zij straks wel opnieuw.
- In plaats van te schrijven.
- In plaats van te lezen.
- Wie weet.
- Wie weet.
- La lala lalala la la.
- La lala lalala la la.
- Ik ken je niet, wie ben je?
- Wie ben je, ik ken je niet?
| |
Derde tafereel
Stemmen: 5. Eerste meisje - 6. Tweede meisje - 7. Derde meisje.
De madeliefjes, liefje, de madeliefjes. Ze staan daar zo teer in de wei met hun witte armpjes en hun gele buikje.
Kom kom, geen ruzie. Hebben we niet gezworen om nooit meer ruzie te maken? Hebben we geen sneetje in onze duimpjes gegeven tot een druppeltje kerserood bloed naar buiten kwam, daarna onze duimpjes bovenop elkaar gelegd zodat onze drie druppeltjes zich met elkaar vermengden? Hebben we dit niet gedaan?
| |
| |
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie nieuwe fietsjes.
Met drie nieuwe fietsjes.
Mijn fietsje is een oud fietsje.
Kom kom, niet grienen. Hebben we niet gezworen om nooit meer te grienen? Afgesproken dat we om beurten onze fietsjes zouden ruilen zodat ieder van ons toch altijd weer op een nieuw fietsje zou zitten? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie paar blonde vlechtjes.
Met drie paar blonde vlechtjes.
Met drie paar blonde vlechtjes.
Met drie lieve vrijertjes.
Met drie lieve vrijertjes.
Ik heb geen lieve vrijertje.
Kom kom, niet huilen. Hebben we niet gezworen om nooit meer te huilen? Afgesproken dat we onze lieve vrijertjes aan elkaar zouden doorgeven zodat het met twee lieve vrijertjes nog altijd zou lijken alsof we drie lieve vrijertjes hadden? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie paar appelronde borstjes.
Met drie paar appelronde borstjes.
Met drie paar appelronde borstjes.
Met drie buikjes en een kindje d'r in.
Met drie buikjes en een kindje d'r in.
Ik heb geen buikje met een kindje d'r in.
| |
| |
Kom kom, niet pruilen. Hebben we niet gezworen om nooit meer te pruilen? Afgesproken dat wie een buikje heeft zonder kindje d'r in al de sokjes haakt en al de kantjes maakt zodat niemand zal kunnen zien wie van ons het buikje heeft zonder kindje d'r in? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie paar groene oogjes.
Met drie paar groene oogjes.
Met drie paar groene oogjes.
Met elk een zoete hartje.
Met elk een zoete hartje.
Ik lust geen zoete hartje.
Kom kom, niet flauw gedaan. Hebben we niet gezworen om nooit meer flauw te doen? Afgesproken dat als ik een zoete hartje lust en zij een zoete hartje lust ook jij mijn zoete hartje een zoete hartje lust? Hebwe dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie blozendbolle kontjes.
Met drie blozendbolle kontjes.
Met drie blozendbolle kontjes.
Met drie roosjes in de hand.
Met drie roosjes in de hand.
Ik heb geen roosje in de hand.
Kom kom, niet dwars gezeten. Hebben we niet gezworen om nooit meer dwars te wezen? Hebben onze roosjes de kopjes niet bij elkaar gestoken en liklik afgesproken dat als een roosje in de hand een ander roosje tegenkomt daaruit vanzelf drie roosjes komen? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
| |
| |
Met drie lachjes op de lipjes.
Met drie lachjes op de lipjes.
Ik heb geen zin meer in een lachje op mijn lipjes.
Kom kom, niet boos geworden. Hebben we niet gezworen om nooit meer boos te worden? Afgesproken dat nooit meer ofte nimmer onze lipjes drie paar lipjes zonder lachje zouden zijn en onze lachjes nooit meer ofte nimmer drie lachjes zonder lipjes? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie mesjes dwars door onze tante.
Met drie mesjes dwars door onze tante.
Ik heb geen mesje dwars door mijn tante.
Kom, kom, geen spijt gehad. Hebben we niet gezworen om nooit meer spijt te hebben? Afgesproken dat waar drie mesjes zijn te vinden ook drie zusjes zijn geweest en dat waar drie zusjes zijn geweest en wij zoals gezegd drie zusjes zijn ook alle drie onze mesjes moeten wezen? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
Met drie paar stenen voetjes.
Met drie paar stenen voetjes.
Met drie paar stenen voetjes.
Met dertig stenen teentjes.
Met dertig stenen teentjes.
Met dertig stenen teentjes.
| |
| |
Met een stemmetje in ieder stenen teentje.
Met een stemmetje in ieder stenen teentje.
Er loopt een barst door al mijn stenen teentjes.
Kom kom, niet zwijgen. Hebben we niet gezworen om nooit meer te zwijgen? Afgesproken dat zolang we drie roze jurkjes hebben en drie nieuwe fietsjes...
En drie paar blonde vlechtjes...
En drie lieve vrijertjes...
En drie paar appelronde borstjes...
En drie buikjes met een kindje d'r in...
En drie paar groene oogjes...
En elk een zoete hartje...
En drie blozendbolle kontjes...
En drie roosjes in de hand...
En drie lachjes op de lipjes...
En drie mesjes dwars door onze tante...
Dat zolang we drie paar stenen voetjes hebben en dertig stenen teentjes en een stemmetje in ieder stenen teentje we nooit meer zouden zwijgen? Hebben we dit niet gedaan?
En wat zijn we daardoor geworden?
van spreken geleidelijk overgaan naar fluisteren en tevens sterk ritmisch scanderen
| |
| |
Pauze
De madeliefjes, liefje, -
[In echo]
- de madeliefjes |
liefje |
- de madeliefjes |
liefje |
- de madeliefjes |
liefje |
- de madeliefjes |
liefje |
- de madeliefjes |
liefje liefjes |
liefje liefjes |
liefje liefjes |
liefje liefjes |
liefje liefjes |
liefjes |
liefjes |
liefjes |
liefjes |
liefjes |
[Langzaam diminuendo en uitsterven.]
Ivo MICHIELS
|
|