Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 26
(1973)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
2. TjaJij: nu ik je terugheb niet meer zoals vroeger het vluchtpunt van waaruit ik in mijn woorden, ik-woorden, vluchtte. Je gaf me het engagement terug, de woorden hun waarde, omdat je me uit de ik-wereld in jouw wereld rukte: een inspirerend centrum, een stimulans, zonder sleurcadans, enorme vrijheid, hechte gebondenheid. Fragmentair dus ook dat leven.
Met jou in G. Sloten, bomen, riet, hoeven. Jij: kijk, twee vogels hebben ruzie! Ik: ja, twee merels die knokken. Het zijn wel zwaargewichten zeg! Jij: vedergewichten. Dit is je waarde. Dan begrijp je een paar ik-woorden niet die ik in een zwak moment nog had opgeschreven, maar het hindert niet, en vervolgens stoot je je kop tegen een lamp en maai je een glas van tafel. Het hindert niet, het irriteert me niet. Dat onderscheidt je van alle anderen, bij wie het me zou doen rillen van woede. Jij: mijn creatieve slaap [dat zeker], maar ook mijn eten en drinken. Mijn afleiding. Mijn liefhebberij. Mijn droom. Mijn lichaam. Mijn woord.
Tegen de koude, hel-lichtblauwe namiddaglucht van eind september, noordenwind, steken de bomen, nu nog donkergroen, bovendien niet meer belicht door de zon, duidelijk af. Dit verleent het landschap een scherpte, een hardheid, een eerlijkheid die het in de | |
[pagina 147]
| |
zomer niet bezit. De herfst heeft zich aan de zomerse weemoed onttrokken; aan het zomers nihil. Een vitaal seizoen. Nu inderdaad het buitelen van de geest Willy! Toevallig is het in deze late september volle maan. Dus ook 's nachts hetzelfde hard afsteken van de bomen en hoeven tegen de helle lucht. Schoonheid? Wat is dat. Dit, zal men zeggen, sprookjesachtig. Nee, het is afgrijselijk, demonisch. Overdag het zilverwitte schitteren van de zon op het donkere, vochtige riet. Ruysdael. In de maannacht Willink. Doordat het in zichzelf geconcentreerde landschap afleidt wordt de concentratie op het woord fragmentairder, maar in die fragmenten ook verhevigd. Grotere densiteit van de formulering, de kern beter en harder uitgedrukt, maar ook moeilijker bereikbaar, weerbarstiger het omhullende materiaal.
De onvermijdelijke schizofrenie van het creatieve individu leidt tot claustrofobie. Niet alleen van muren, ook van mensen. Van woorden uiteindelijk. Een abstracte claustrofobie, die pas in de echt geëngageerde kunst doorbroken kan worden. Daartoe is een nieuwe houding in de taal nodig. Schrijven voor de enige arbeiderskrant kan dit beïnvloeden; het is in ieder geval een sensatie. Eerst een graag geaccepteerde, maar toch ‘opdracht’, vervelende plicht, dan vreugdevoller. Het blijkt een ongekende schrijfoefening. Het blijkt noodzakelijk iets werkelijk zinnigs te zeggen te hebben, èn werkelijk over te komen. Dat dwingt tot eenvoud, helderheid. Geen analfabetiserend gebabbel, noch litterair gelul. Dwingt tot nieuwe ‘techniek’, d.i.: veelzeggende eenvoud. Voorwaarde voor geëngageerde litteratuur.
Allemaal gelul.
Het voortdurend willen ontkennen van wat ik zojuist heb opgeschreven. Het besef dat de zekerheid, althans de artistieke, weliswaar op het moment van de formulering bevrijdend kan werken, maar snel daarna dodelijk wordt. | |
[pagina 148]
| |
Dit betekent een voortdurende beweging. Beter: een netwerk van polaire bewegingen. Toegeven aan de lyriek soms, dan weer aan het droge scherpe denken. Synthese soms. Artistieke structuren contra geëngageerde betogen. En zo maar door. Het streven desondanks naar het brandpunt.
De constante twijfel als enige bron van creativiteit.
Toch is er sprake van ontwikkeling. Er is immers een voortdurende verandering in de structuur van het netwerk van twijfels. Maar hoe? Lossen sommige zich op, terwijl andere hun plaats innemen? Of is het veeleer zo dat het wegvallen van niet relevant gebleken dilemma's gecompenseerd wordt door een toenemende helderheid van het overgebleven deel? Hoe het zij: het dilemmatisch netwerk als bron van creativiteit, de structuur ervan als enig artistiek thema.
Gelul. Er mist namelijk iets. Er moet nog aan toegevoegd worden: en het uiteindelijk doel ervan het opheffen van ook het laatste thema.
Waarom hebben de mensen ooit de woorden uitgevonden? Om een gemis te compenseren. Toen de eerste mens klaarkwam, ontstond het eerste kind. Maar toen de eerste mens niet lekker klaarkwam, ontstond het eerste woord. Daarmee is de ellende begonnen. Vanaf dat moment is nooit meer iets volmaakt geweest. Ook genot niet. Niets bevredigt, en altijd moeten woorden méér compenseren, tot de taal het leven wel gaat vervangen. Wie geniet wel eens echt? Wie is wel eens gelukkig? Niemand toch immers. Nee. Een lezer: ik! Lieg niet, klootzak. Kom eens klaar, en denk dan eens: nu geniet ik. Je bedoelt: dien ik te genieten. Je lekkerste orgasme heb je immers gehad bij je allereerste verrassende zaadlozingen. Steeds meer raakten woorden nodig om je gemis te compenseren. | |
[pagina 149]
| |
Steeds meer verving het woord het leven. De weg naar de dood is met steeds meer woorden geplaveid.
Muziek misschien? Als we gerookt hebben, lief, hebben we zo'n uitbundig plezier in muziek. Of uitbundig verdriet, dat is hetzelfde. Is alleen muziek zinvol, omdat het niets betekent? Althans de mogelijkheid heeft uitsluitend structuur te zijn? Toch, ook hier het dilemma. Enerzijds: geëngageerde muziek. Opstand der klanken. Breuker. Shepp. Gelul? Anderzijds namelijk: Coleman. Thema's die zo goed zijn dat de musici er zelfs in hun soli a.h.w. niet van af kunnen blijven. Omdat ze, ook in de vrolijkste stukken, de uitdrukking zijn van een ongelooflijk verdriet. Of Paul Bley. De minor-pianist. Speelt een themaatje, soleert er eventjes luchtig omheen. Meer is niet nodig. Hij hoeft alleen maar even aan te geven hoe het moet. Zó speelt Paul Bley: zoals ik schrijf. Hij speelt een fragmentje, maar denkt dan al gauw: ach... gepruts. En laat het een tijdje achteloos aan zijn begeleiders over. Maar nieuwe fragmenten buitelen al weer op hem af, verlangend geformuleerd te worden.
Steeds meer verving het woord het leven. Kreeg het laatste minder betekenis. Maar dan haalt een vrouw je de werkelijkheid weer in, en de verandering is zo hevig dat je de eerste tijd geen woord kunt uitbrengen, je bent sprakeloos, je komt woorden te kort - behalve de woorden die een betekenis hebben dan, woorden met een sociale waarde. Op naar het geëngageerd auteurschap! Opstand der woorden! | |
3. AchNou, denkt een lezer nu, dat is dan tenminste goed afgelopen! Hij heeft het toch nog gevonden. Na alles wat hij achtereenvolgens bedacht, formuleerde en weer verwierp, liep het er toch op uit dat hij, dank zij haar, zijn weggetje vond, het weggetje van het | |
[pagina 150]
| |
geëngageerd auteurschap. Hij moet gelukkig zijn!
Vergeet het maar. Ik schreef toch al dat geluk niet bestaat? Dat de twijfel de enige bron van de creativiteit is? Dàt is dan de enige zekerheid! Want aan die woorden, die woorden met hun sociale waarde, die woorden in opstand, ging ik mij vervolgens hechten, en in de volgende fase was ik er al met mijn artisticiteit op gericht. Vooralsnog kon dit jou niet verdringen, was die taal secundair, dienend - niet compenserend. Er was nog evenwicht, twijfelloos. Er was geen creatie meer.
Dus, eenmaal met jou, en dank zij jou in de illusie het weggetje gevonden te hebben, de zekerheid veroverd, bleek ook dié zekerheid al snel dodelijk. Want al snel schreef ik geen letter meer, zelfs geen geëngageerde letter. Ik leefde alleen maar! En dat is toch niet goed? Dat is niet goed. Nee. Dus ging je, lief, en weer moest ik je dankbaar zijn: je gaf me mijn twijfel terug, het dilemmatisch netwerk.
Netwerk? Niet eens meer. Het blijkt inmiddels gereduceerd tot zijn kern, het brandpunt, waartoe inderdaad alles te herleiden valt, tot dat ene glanzende dilemma: dat tussen leven en dood.
Waarom kijken of zwaaien mensen die van elkaar houden [of i.d.] elkaar altijd nog even na bij het vertrek van één van hen? Omdat dit een soort collectieve voorbereiding op de dood is. Eén van hen zal immers ooit achterblijven, en de ander dan alleen nog op de rug kunnen zien: die is immers definitief vooruit, heeft een definitieve voorsprong in de tijd genomen. Lezen is een schrijver uitzwaaien. Lieve lezer.
Wat een gelul.
Woorden zijn toevallige klanken die de mensen om een of andere reden, een reden van gemis, betekenis hebben toegekend. Dit in verband met de | |
[pagina 151]
| |
communicatie. Maar communicatie bestaat niet, omdat niemand het kent, dus woorden betekenen niets, althans niet meer dan kreten, zuchten etc. Communicatie bestaat niet, er is in onze tijd alleen communicatieleer, d.i. de wetenschap die onderzoekt wat het eerste deel van haar woord betekent. Woorden betekenen niets. Een lezer: hoe bedoel je dat?! Dat zeg ik toch, klootzak, met mijn woorden bedoel ik niets. Ach, lieve lezer. Je leest je dood, ik schrijf me dood. Het is eigenlijk om je dood te lachen. Lieve lezer. Ach.
J.J. WESSELO |
|