Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 25
(1972)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 625]
| |
[Nummer 7]In memoriam Raymond BrulezGa naar voetnoot*Met Raymond Brulez, geboren in 1895, verdwijnt in feite de ouderdomsdeken van de Zuidnederlandse literatuur. Met hem verdwijnt ook een schrijver van formaat en een goed hartelijk mens. Hij debuteerde met een roman ‘André Terval’, die in hoge mate autobiografisch was, een slecht verdoezeld zelfportret. Men heeft van hem gezegd dat hij eigenlijk geen romancier was. En inderdaad hebben zijn boeken niet de pretenties streng opgebouwde constructies te zijn. Maar hij was een uitstekend en boeiend verteller omdat hij een eigen optiek had, en een uitzonderlijke persoonlijkheid. Hij behoorde tot die generatie Vlamingen van de vorige eeuw, die alhoewel overtuigd flamingant doordrongen waren van Franse cultuur. In feite hoorde hij thuis in de tijd van Voltaire, van Diderot en de andere Franse encyclopedisten. Hij bezat die kwaliteit die bij Vlamingen meestal afwezig is. Hij kon speels en dartel van geest zijn, elk fanatisme was hem vreemd. In een vrijzinnig milieu opgebracht had hij niet te vechten tegen opvattingen en tradities, die hij moest overwinnen. De wereld en de gedragingen der mensen bekeek hij met amusement en lichte spot, altijd bekommerd om niemand in zijn overtuiging te kwetsen. De traditionele thema's van onze literatuur, de landelijke geneugten, de folkloristische elementen en figuren lieten hem volkomen koud. In de beste zin van het woord was hij een intellectueel die voor intellectuelen schreef. In heel zijn werk wordt men door twee kenmerken getroffen: door zijn uiterst precieze en elegante stijl en door zijn morele pudeur. Zonder daarom een woordenzilver- of goudsmid te zijn, schreef hij een smetteloos proza, zonder franjes. Als stilist was hij dan ook bij ons ongeëvenaard. Hij kende zijn schrijversambacht | |
[pagina 626]
| |
perfect. Als zijn groot, als zijn levenswerk moeten de vier delen van ‘Mijn woningen’ beschouwd worden. ‘Het huis te Borgen’, ‘Het pakt der Triumviren’, ‘De Haven’ en ‘Het mirakel der rozen’, die van 1950 tot '54 verschenen. Ze bevatten in feite zijn memoires, ze zijn de geschiedenis van zijn leven. Ook hier is niet gestreefd naar een strenge literaire vorm. Er komen verhalen in voor die zelfstandig kunnen gelezen worden. Wie zijn leven vertelt wordt allicht bedreigd een prodomo te schrijven en te zondigen door zelfvertedering. Aan die bekoring heeft Brulez niet toegegeven. Al wat moest gezegd worden heeft hij gezegd, met veel pudeur en helder oordeelsvermogen. Zijn sensualiteit, die hij nergens onder stoelen of banken stak, nam nooit vulgaire of platte vormen aan. Hij bleef altijd een aristocraat van de geest. Achter zijn masker van ironie en scepsis kon men echter wel raden dat hij kwetsbaar en in de grond een zeer melancholisch man was. In zijn eerste boek werd hij geïnspireerd door het doek van Watteau, ‘L'Indifférent’. Dat was maar een pose, want tegenover de Vlaamse strijd stond hij stellig niet onverschillig en amoreel kan men hem ook niet noemen. Hij laat niet alleen een aantal boeken na, hij laat een oeuvre na, waarop hij trots kon zijn. Ook al heeft hij nooit zeer grote populariteit bereikt. Zij die hem van nabij gekend hebben verliezen in hem een trouwe, een hartelijke vriend. Onze literatuur verliest in hem een unieke, charmante persoonlijkheid.
Marnix GIJSEN. |
|