zijn geworden in onze Vlaamse wereld, kwam in de weinige gesprekken die ik met hem had, o.m. toen hij gecoöpteerd socialistisch senator was geworden, nooit iets op de voorgrond.
Ik heb altijd de indruk weggedragen dat de professor, de schrijver, de kunstkenner en kunstliefhebber, de senator, de Vlaamsgezinde leider, zowat als antithese kon gelden van een Anton van Duinkerken. Hij was een gesloten natuur die zeker betrokken was bij het vele dat hem in zijn milieu en in zijn tijd beroerde, maar meer een denker was dan een dichter, een man die geen woord gebruikte zonder het gewikt en gewogen te hebben en slechts neerschreef, in een dan volmaakte en definitieve vorm, wat hij eerst lang in zich omgedragen had.
Zijn geslotenheid heeft zeker vele bekenden die hem waardeerden, ja vereerden, ver van hem gehouden.
Hij heeft mij altijd doen denken aan een man die ik van meer nabij kende, iemand die mijn pleegvader werd toen mijn vader voortijdig overleed, iemand die een vriend van Vermeylen was: Lodewijk de Raet. Toen ik mij begon toe te leggen op de ontwikkelingsgeschiedenis van de Vlaamse beweging, hebben die twee figuren, die twee karakters, even gesloten, even vastberaden in de keuze van hun richting, mijn bijzondere aandacht getrokken. Beider richting was niet gans dezelfde en dit reeds toen zij nog samen zaten op de banken van het Koninklijk Atheneum te Brussel. Zij waren het zelden helemaal eens. Daarbij waren zij allebei eigenzinnig, koppig, stijfhoofdig zelfs. Er was echter iets dat hen toch altijd verbond en dat het finale doel van hun streven en hun betekenis voor hun volk en hun land bepaalde: hun Vlaamsgezindheid. Vermeylen wilde Vlaanderen schoner maken, De Raet wilde Vlaanderen sterker maken.
Hun perspectief, hun wegen, hun aanpak van de vraagstukken waren zo verschillend, van het begin af, dat men zich de vraag kon stellen hoe ver hun samenwerking en hun vriendschap zou reiken.
Er zijn trouwens, aan de hand van de nalatenschap,