Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 24(1971)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 575] [p. 575] [Vier gedichten] Ik hoor in mijn nabijheid Ik hoor in mijn nabijheid mensen met de stem van neerhofdieren. Op de rode bloedrand van hun tong ervaar ik dat de haan nog kraait. 's Morgens scheert de man zich aan zijn dromen, een vrouw ziet in haar nachtjapon de lange hete zomer van het lichaam ondergaan. Er is geen weelde op de slagveer van hun handen, en met het zwemvlies aan de lippen roeien zij de dagen dicht. Misschien. Ik prik aandachtig in de huid van woorden, er komt geen druppel honing vrij. Maar zwijgend proeven zij het vlees dat uit de mond van anderen breekt. Terloops gezegd, de neerhofdieren schreeuwen. [pagina 576] [p. 576] Ik dacht de woorden Ik dacht de woorden zijn het nachthemd van mijn tong. En van de niet te overbruggen kloof tussen de letters en het boek, zijn zij de trage lichaamsdelen. Ik dacht het maar, tot op het alles- overheersend ogenblik dat zij - mijn lieve minnares uit oude werelddelen - bloemen ademt, de grote waterkringen droogt, en dan verstijft, nadat de vreugde zich in al haar aders heeft geplant. Ik dacht de woorden distelhaartjes op een roekeloze wind. [pagina 577] [p. 577] Met het insekt vers op de tong Een vrouw spreekt met de vochtige lucht van vóór de ijstijd, zij draagt een toverspreuk en wekt gedroogde vruchten weer tot leven: de pluimen van het bed krijgen een lichaam, een snavel en een nest, de dekens worden schapen, de man draagt onverhoeds de geur van god. In haar gezelschap schept hij dagen: de wilde eenden van de vreugde trekken naar het noorden, bevuilen onderweg het platte hoofd van mensen zonder grijze stof; hij werpt zijn anker diep in haar van warmte rusteloos vlees. De netels branden. Men kan de schaterlach van verre bomen horen, de angst ligt op een tulpenbed en slaapt de grote ogen dicht, de netels doven. [pagina 578] [p. 578] Dan komt een gekke man, hij draagt de dood als in een wolk van mist waarin de vogels sterven, een vreselijke dood, met het insekt vers op de tong. Over de netels, laat ons zwijgen. [pagina 579] [p. 579] In dit geheim In de groene tempel van mijn hoofd spelen de goden kaart, de vrouwen dansen soepel aan hun vingers. De grootste god verwekt bedeesd een kind; de klei die hij hiervoor nog nooit gebruikte, wordt poreus en hard. Het kind zal hem herkneden en zijn vader scheppen, met een baard van spelden en een bodemloze kin, zwijgend omdat de koolmees van het antwoord rakelings langs de oren scheert. In dit geheim dat duister is moet je de stilte tellen met de ogen. Walter HAESAERT Vorige Volgende