Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 23
(1970)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 755]
| |
Uit ‘Een tijdsverloop’Ga naar voetnoot*[b] Ik had niemand om tegen te praten [om in vertrouwen te nemen], zei ik; Ze zei Ik heb niemand om in vertrouwen [om tegen te praten] wanneer ik weer zal ik met mijn herinneringen geen blijf, geen uitweg uit mezelf, zei hij; ik zei Het is een zielig creatuur; we lagen tegenover elkaar, de roeier glimlachte [zoals wie niets begrijpt van wat er] wanneer onze blikken, barokmuziek uit ramen, studenten, paartjes in het gras, we voeren onder verschillende bruggetjes van waarop, een paar in een bootje, Het is windstil; hij deed alsof het om een te veronachtzamen wat manzieke, Ze spuwde letterlijk in mijn gezicht, zei ik, ik heb verwezen terwijl ze gewoon verder en tussen voorbijgangers, vrouwen, jonge mannen glimlachend langs een ontredderde [vernederde] jonge vrouw met een reistas, een koffer, Je zult van hem eisen, zei ik, haar omwille van mij, mij ten opzichte van haar, het is een zielig creatuur; we praatten door elkaar praatten we voor onszelf [tegen onszelf], ik dacht Dit is hij nu, hij denkt Dit is ze nu; Dit is..., zei hij; een slank en donker [mijn type] wat onhandig [in de war], glimlachend, we drukten elkander de hand, Dat treft, zei hij, uiterlijk luchthartig [de situatie meester]; haar koffie was haast op, Nee, ik moet weg; waarop we vriendelijk, ze stapte met haar handtasje met een riem over de schouder, ze keek geen enkele keer achterom omhoog naar het ronde aluminium raam, Ze voelt ons kijken, zei ik, ze is wel mooi [maar heeft verloren]; Ze was erg vriendelijk, wat eenzaam [hij, blijkbaar eerlijk], je hoefde echt niet ongerust [jaloers] te zijn, ze had jou zeker liever niet ontmoet; Ik ben naar een taxi toegerend, [ze zou een schandaaltje: twee vrouwen schreeuwend, scheldend, mensen herkennen mij, een | |
[pagina 756]
| |
oploopje], ik heb de hele reis verwezen voor me uit, Naar wie ga ik nu toe? dacht ik, je was erg jong op het perron, ik wist niet of je niet Ik vind het ook erg jammer - ik kan het echt niet helpen [het blijkt sterker dan mezelf] - denk je niet dat het dan beter is dat we -; ik was gereed om weer de trein, het schip, in het midden van de stad zou ik met mijn reistas, mijn koffer, ze zou me uitschelden, ik zou niet naar een taxi toerennen; Wat heeft ze tegen je? [wat stelt ze zich van je voor] zei hij, hij schreef Alles is zoals vroeger tussen ons; verdenkt ze je?; - Haar vond ik niet antipathiek [ik ben niet rancuneus], zei ik; Ze heeft echt niemand, ze gaat nu bij haar moeder, haar neefjes, haar zuster die misschien opnieuw, het begint allemaal van vooraf aan; ik zei Het huis ziet er helemaal anders uit en voor jou zeker nieuw. Ik vind hem eigenlijk dezelfde mooie jonge man ontwijkt soms mijn blik, hij liet zijn vingers door het water, hij bekeek ze [hij bekeek het water], de roeier stond naar ons [naar mij] te glimlachen omdat hij gewoon onze taal niet, Hij verstaat ons niet, zei ik, hij is werkelijk verschillend, verschillende keren is hij komen thee gedronken in de tuin, hij had [heeft] niemand om tegen te praten [om in vertrouwen] en hij wilde dat ook ik, dat ik me enkel inbeeldde dat jij wel, dat wij steeds, dat wij nooit.
[d] Ik wilde haar, Het is een zielig creatuur, zei ze, ik moet met hem -; Wat moet je ook met hem? vroeg ik wel wetende dat ze niets van zijn brief afwist, Vergeet het nou, jij ziet ze [haar tenminste] nooit als je niet zelf; Ik heb haar nooit expres! riep ze, hoogrood; zonder het uit te spreken [aan te raken] had zij mijn eigen vraag - Had jij haar niet [mij niet]!; in de andere kamer stond ik met de envelop in de hand las ik mijn naam, mijn [haar] adres terwijl ik naar beneden hoorde ik deuren dichtklappen, ik stak hem in mijn binnenzak, ik nam mijn sleuteltjes, ik heb niet meer omhoog naar de | |
[pagina 757]
| |
vitrages waarachter, Zij heeft die hele tijd niet gewild, dacht ik; ik had gedroomd met haar [met twee ongeveer even sterke] op de autosnelweg, we razen op drie meter van elkaar, ik haal haar in, zij haalt mij in [‘Ik dacht dat je nou wat zou inhalen’], de vlekken zon, de berm, het groen, het blauw, de vlekken zon op Het [smeulende] schroot heeft uren lang een wegomlegging voor gevolg gehad, zegt zij die zelf de oorzaak; in plaats van haar gewoon te negeren Op straat doe je dat niet!; Dat doe je wel!; ik dacht Als ik met hem [als ik met haar dan moet ik haar], Dan haar toch niet! riep ik; waardoor we [ik] daar alles mee meteen terwijl ze niets van die brief zodat ik niets kon afweten en hem dus ongemerkt en voorzichtig de deur achter me sloeg ze de deuren dreunend terwijl ik mijn naam [gefascineerd, stupide] mijn adres, de lange envelop met ‘De heer -’ stapte [weer eens] in, je ziet hem haast niet zitten met zijn hoofd achter het raampje draait hij open zodat hij zijn elleboog, hij staat te knipperen op de hoek / ze steekt een sigaret op [de aansteker die ik, waar ik haar naam heb laten op graveren], steeds kijkend naar de witte waarop vlekken zon, ze gaat nu van het raam weg, belt haar moeder op. - Weer boven heb ik de brief midden op de tafel, ik ben weer weggegaan, Ik wist dat jij dàt wist, dat je langs hem haar leugens; Haar versie, suste ik; ik wilde de schuld [de haat] verdelen tussen hen neutraliseren door dit incident dat ze tenslotte gaven ze toe [klaagden ze aan] Dat jij de oorzaak bent, schreeuwde ze, dat je met rust gelaten wil met de gevolgen [de doodnatuurlijke consequenties] van wat je bewust zelf; haar moeder was [weer] meegekomen zodat geen dialoog [figuurlijk, letterlijk], Ik ga naar bed; in het donker terwijl daarnaast twee vrouwen waarvan ik niets verstond [heb ik geluisterd?] was ik me zeer bewust van het feit dat, Geen feit, een toestand, dacht ik, ik kan hem met geen Feiten zijn druppels in de zee, schrijft hij, ik kan je zoals ik mezelf begrijp [meen te kunnen], al ben ik gelukkig [en zij met mij], ik bedoel we hebben | |
[pagina 758]
| |
samen bootje gevaren, gedineerd, [ze hebben elkaar - dat vertel ik je wel - heel toevallig] helemaal geen drama van haar kant geen herinneringen dan aan een zenuwslopende eenzaamheid die hier nu momenteel niet meer. Die hier, dacht ik, die nu, die momenteel.
[a] Ik had me niet kunnen weerhouden om achter de glazen terwijl hij een lachend bekeek ze hem van terzijde, mooi, jong, rijk, bij de eerste halte was ik uit de autobus gerend over het plein keek hij nog even alsof ik, - alsof ik?, alsof ik een vriendelijke [alledaagse] bekende groette me, stelde me voor aan een vrouw van mijn type, ‘Elke minuut wordt het maar erger [lastiger, zinlozer]’, Nee, ik moet weg, zei ik; ik keek niet één keer om terwijl zij [voelde ik], Ik heb niemand om tegen [om in vertrouwen], Tegen die jas, langs de boord van dit oranje, dacht ik, mijn mond, zijn mond, haar mond, hij deed me kijken in de spiegel terwijl met zijn duimen, hij zei We moeten gaan; hij hield gracieus het portier voor haar open, als jonggehuwden in een huurauto al tussen, even nog, niet meer. Dat treft, zei hij, ik dacht niet je nog weer te zien; kan ik hen Ik heb weken in een leegte in afwachting van een tenslotte onvermijdelijk dat zij mooier, jonger, rijker; Dat treft, zei hij; alsof het al heel lang geleden dat ik bij hem, met hem, hem, Ik heb voor hem een glazen, schreef ik naar huis, vinden jullie dit symbolisch/praktisch/dwaas; Het is heel slim bedacht, hij lachte, stak hem in de tas, Je bent erg lief; hij veegde tranen weg, Die jas, dat hemd, die mond, die handen -; had ik haar, maar zonder haat, als een bevestiging [erkenning], Die mond, die handen, dacht ik, hebben haar vóór mij, na mij, ik ben gewoon maar tussen, ik had mijn benen willen openbreken, gillend door de gangen, over de bruggen door het licht in altijd kleiner deeltjes groter herinneringen [wensdromen], Ik heb voor hem [door hem] naakt door de verlichte, langs de | |
[pagina 759]
| |
trappen hoog boven het park helemaal, had ik willen; ze glimlachte beleefd [niet arrogant], Nee, ik moet weg; heeft ze de inktpot in zijn tas bemerkt?, vertelt hij haar van mij [van hem en mij] zodat niets meer dan een wat eenzame [manzieke], niet lelijke, nog jonge die haar zuster, moeder, neefjes, die midden op het grasperk aan de straat, die met haar rok en bloeze in de hand, die hijgend terwijl hij [beleefdheidshalve] wachtte op de bank omdat hij me, zodat ik? We hebben in dit uiteindelijk afscheid was er geen [meer] dan van -, wie was ik?, hij?, wie dacht zij dat ik, wij?, Dit is..., zei hij; we drukten elkander de hand, glimlachten tegen elkaar en om zijn gemeenplaatsen [zijn handigheden] waarmee hij haar en mij en mij en haar en ons en hen, even misschien [voor een buitenstaander] zelfs alsof het mogelijk zou kunnen dat zowel ik als zij [dat zowel zij als ik], Nee, ik moet weg; mijn koffie was haast op, Hij denkt Gelukkig is haar koffie op, dacht ik; ze bleef glimlachen of het niet stoorde, ze had al de tijd [vóór zich], Je hebt gewonnen, las ze in mijn ogen; Je bent wel mooi, zal ze misschien [kon ze vinden]; zo rustig, vriendelijk keek ze me na [wist ik], ik kon natuurlijk niet meer omkijken en knikken, nog eens glimlachen, nog eens Je bent wel mooi; een hand van hem nog even een signaal [een troost] en dan de straat.
[c] Ik was weer door de glazen deur naar binnen had ik de inktpot uit de tas, ik dacht Ik zet hem op een tafeltje in het buffet; toen ik uit het toilet kwam was het vijf vóór elf, ik wreef met mijn hand langs mijn mond, ik deed de tas nog eens open, weer dicht, ik lachte in de spiegels naar mezelf, ik droeg mijn meest modieuze pak, oranje hemd, de zwarte tas waarin ik mijn papieren, geld, cadeautjes [een vierkant doosje met parfum, een pakje met, een plaat], stond heel geschikt, ik haastte me tussen de mensen door van als ik de trein onder de koepels | |
[pagina 760]
| |
uit de open lucht helder en wit scheen de zon door het glas waaronder de hele tijd treinen, Stond je al lang te wachten? riep ze terwijl we tussen mensen tussen ons door naar de glazen die ik heel gracieus, Je bent heel mooi, jong, rijk; we zaten glimlachend en hand in hand in de taxi, Ik voel me net alsof we zouden wuiven, lachte ze; ik drukte haar tegen me aan, haar parfum, de gelijkende stof van dit jasje, Ik heb haar nog daarnet tegen me aangedrukt, dacht ik; ik legde in haar schoot de plaat, het pakje, het doosje, ik had het gewoon doorgespoeld, misschien belt de vrouw iemand komt met gereedschap, haalt er een glazen inktpot uit, Dat treft, zei ik; Nee, ik moet weg; Ze is wel mooi; ze keek haar na tot op de straat, toen schoof ze de lege kop van zich af, zette zich op haar plaats, Heb je met haar ook hier gezeten? vroeg ze luchtig, en toen Het moet wel een erg zielig creatuur om je op straat, ik met mijn reistas, met mijn koffer, de hele reis verwezen voor me uit, ik dacht Als hij nou Ik vind het erg jammer - ik kan het niet helpen - denk je niet dat het beter als dan [nu dan] ook, - Hij ook, je moet ook hém, zei ze; ik liet mijn vingers door het water bekeek ik ze [ik keek naar het water: ik bekeek haar niet], ik zei Je zegt dat hij ons niet verstaat; we keken op, we glimlachten, een toerist van op het bruggetje maakte een foto van een jong paar met een roeier lachend achterop, Dit is ze nu, dacht ik, ze denkt Dit is hij nu; Dit is..., Dit is...; ik noemde haar voornaam maar niet de hare, Dit is de juffrouw die, zei ik, waarmee, waarover; ik praatte mijn onzekerheid [mijn verrassing] weg in een misschien wat druk maar waarbij ze alleen maar konden blijven glimlachen-d tegenover elkaar [zij was al opgestaan van toen ze ons] en tegen mij tussen hen in de tas waarin het doosje nog, het pakje, Ze denkt Mijn inktpot steekt er nog in, dacht ik; Nee, ik moet weg; ik dacht Gelukkig [voor haar] is haar koffie op; ze stond er rustig vriendelijk alsof, Wij hebben al de tijd, Wij, zei ze, Wij; waardoor ineens was er geen misverstand, geen buitenstaander had het nog voor | |
[pagina 761]
| |
mogelijk dat zowel zij als zij was slank en zwart, een bloeze met een boord in lange punten, het haar tot op de schouders, ze drukten elkaar, ze drukte mij de hand, Dat treft; nog eens, alsof ik nu wat anders bedoelde dat het ook anders, dat zij ooit eens zou hebben kunnen hopen dat.
[a] Ik had dus niet eens een foto willen zien, zo kwam ze als uit mijn verbeelding kwam ik op mezelf toe in die spiegels drukten wij elkaar de hand, ze keek me aan, Wij hebben al de tijd, zei ze; Nee, ik moet weg; ik voelde hoe ik me als van mezelf van paneel tot paneel [van tafeltje tot tafeltje] zag ik een slanke zwartharige nog jonge, hoorde hoe zij op mijn plaats [ik kon toch niet omkijken], hij naast haar [tegenover?] stonden wij al de tijd te glimlachen terwijl hij met zijn grapjes [met zijn voorwendsels] zo tegen mij als tegen haar die dus klaarblijkelijk ook de taal waarin ze nochtans maar één zinnetje hoefde ik tenslotte te verstaan, waardoor dit ritueel [deze manoeuvres] van een voldongen feit de ultieme bevestiging [alsof dit hoefde!] van wat ik had geweten [had voorvoeld] van toen hij in die lift Die eerste avond had je hem toch al? vroeg mijn moeder; Ze ziet er net zo uit als ik, zei ik, het was alsof ik op mezelf toekwam in dat aluminium restaurant van het ene paneel op het andere weerspiegeld tegenover elkaar [en tegenover hem] besefte ik heel duidelijk hoe ik volkomen ongewenst, Dat treft; alsof ik een oppervlakkige bekende zoals ik dat voor jullie die Dat treft dat ze weer alleen [dat ze weer zonder]; de jongetjes stormden de kamer in, Ze zijn heel erg blij met hun helmpjes, bedankte ze; vanavond zal ik dus weer op ze letten als ze met haar nieuwe verloofde zal ik weer in bed verbeeld ik me hoe we als in een waas door het verkeer terwijl de chauffeur in het spiegeltje, Spreid je benen; mijn rokje schoof tot boven terwijl hij met zijn vingers, Je hart klopt in je keel; ik lag bezweet te hijgen | |
[pagina 762]
| |
in het gras, ik ben naakt langs de trappen, de trappen, de trappen, alsof ik naaldhakken en pluimen op mijn achterste, Hij heeft het blondje laten staan, ik heb gewonnen, ging het door mijn hoofd; ik laat ze door de kamers met hun helmpjes op, met pijl en boog, met hun pijlenkoker over de schouder, hun lulletje slaat op en neer, ze zijn uitbundig, ze vermoeden [ze begrijpen] niets, ik heb een grote spin zet ik op hun buik, ze griezelen [ze giechelen], een spin is een lijf in het midden met poten aan alle kanten, een web zijn draden aan alle kanten met een spin in het midden, ik lig midden op dit te grote bed met mijn benen mijn armen, open en naar alle kanten terwijl zij al weer slapen, ze hebben in hun blootje met hun helmpje, met pijl en boog toen hun oma even, toen hun mama voor de hele avond, hun tante heeft een griezelige spin op hun buik gehouden, ze hebben niet tegengesparteld, Heel aangenaam; Dit is mijn zuster; een [voortreffelijke] jonge man zal weer aan me voorgesteld, blijven eten, snoep brengen voor de kinderen, Tante heeft met het vliegtuig helmen meegebracht, zullen ze zeggen; de verloofde en ik zullen glimlachen, Ze moeten hun man leren staan, zoals dat heet, zal ik om iets te zeggen [zonder dat hij vermoedt [terwijl het natuurlijk zo hoort dat hij niet vermoedt [hoort]] dat ik iets heel dubbelzinnigs]; Ja, want er worden er maar weinig mee geboren, zal hij zo ongeveer wanneer hij enige zin voor conversatie zal hij het met me [zal ik het met hem] best kunnen vinden al de tijd dat we zo met zijn zessen in familiekring.
[c] Ik leunde tegen de deurstijl aan, Je staat tegen de deurstijl aan de hele tijd terwijl ik; ze zat nog aan de tafel waaraan een uur geleden het ontbijt, ze praatte maar, ik stond al een kwartier tussen de twee, de kamers die anders, die frisser, ik dacht Hoe was het weer? [waar stond?, hing?, lag?]; al dat wat ik herken [wat me bekend] terwijl ik [na enkele | |
[pagina 763]
| |
dagen] al niet precies meer het waar, het waarom van die eertijdse plaatsingen en schikkingen die we met zijn tweeën [die we in onderling], ik overleg de hele tijd hoe ik het midden, het mijn, het haar, het ons, Ik heb nog werk; ik kwam op haar toe, ze wendde zich af, stond op, ging afruimen, ik schreef Liefste, het afscheid was wel bruusk, misschien vernederend, ik dank je voor je mooie doorzichtige geschenk staat hier vóór me, ik gebruik het, ik ben me ervan bewust dat het slanke zwartharige waarnaar ik in een [voor mij, altijd wel] ver [vreemd] [waarnaar ik in een voor ons beiden vreemde taal], maar toch; Maar wat? dacht ik; ik zocht in de lade in schriften, in enveloppen vol kaartjes, knipsels, foto's, ik vond de foto die ik van het blondje, ongeveer op de plaats waar, ze stak een lange lolly [die voor iedereen een lolly, een burgermeisje met een lolly] in de mond te lachen [stond niets te begrijpen], Ik begrijp niet, zei ze, waarom je weer, zoals je langs me heen schreef praat je, zoals je langs me heen praat kijk je; ik scheurde dromerig de envelop scheurde tussen haar voornaam en haar achternaam, tussen de straat en het nummer, de stad en het land, ik begon er voorzichtig de zegel af te pulken, haar naamkaartje stak ik weer in de lade Op een plaats die ik gemakkelijker?, ergens waar ik het maar heel toevallig nog eens?, bovenop zodat ze wanneer ze?, ik kan het gewoon laten zien, dacht ik, ik zeg Dit is van haar, en dit, die inktpot heb ik op het ogenblik dat jij; de bel, stappen, ik stond op maar ze kwam me niet roepen, een vrij gedempt praten, Privé-bezoek waar ik best niet op binnenkom?; ik zat weer aan mijn tafel met die brief, met die gescheurde envelop, die foto van dat blondje banaal met die lolly, op één been en haar schoen in het gras, ik ging de sleutel omdraaien, ze wijst naar haar kous [naar die ladder], Lach nou niet meer, zeg ik; ik sla haar in 't gezicht, ik beweeg langzaam de lolly tussen haar lippen in het gras is nat is drassig langzaam aan ze hijgt haar haar haar billen haar ellebogen in de modder terwijl | |
[pagina 764]
| |
ik haar dieper langzaam aan haar oren haar schouders, haar ogen wijdopen naar mij die nu glimlach, ze spartelt ze wringt roept, Er staat al een plas op je buik, straks is hier niets meer gebeurd, ze voetballen, ze maken een doel met twee jassen op deze [boven deze] plaats waar jij, Dieper, zeg ik; ik trek de lolly uit haar mond, - Hoor je niet wie hier is? riep ze, Je beste vriend komt je verwelkomen!; Ik kom! Ik ben er al!; ik vouwde de brief met het zaad in de twee stukken van de envelop gooide ik haastig in de prullenmand, schikte mijn kleren, knoopte alles dicht, ik lachte in de spiegel naar mezelf, maakte een paar grimassen, wreef mijn handen af, ik trok de deur wijd open, Hallo! riep ik, Wat is dat godverdomme lang geleden man!
[d] Ik had gehoopt dat hij zou opendoen maar ze keek vriendelijk, Is dat reisje prettig geweest?; Ja, erg, zei ze, behalve het vertrek, dat vertelt hij wel; muziek in zijn kamer, Ik hoor muziek in zijn kamer?; Ik ook; Wat ben jij eigenlijk van zins? dacht ik; we zaten onder zijn portret, we keken in de tuin waar voortdurend moest ik denken aan de struiken, ik voelde me rood aanlopen, ik hield de vingers van mijn rechterhand gespreid opdat ze niet zou transpireren als ik [als hij] zo dadelijk, Wat ben je eigenlijk van zins?; Wat bedoel je [waar slaat dit op]? zei ik verward en of ik op mezelf antwoordde, Het was gewoon mijn bedoeling gewoon, jij doet erg ongewoon; ik stond op, ik stak mijn handen in mijn broekzakken [ik nam een houding aan], Is hij bezig?; Precies, zei ze; alsof wij beiden dachten [konden denken] aan iets waarmee hij heel precies toen bezig was, ik kon niet meer Waarmee?, hoe lang?, waarom?; niet haar persoonlijk op gevaar af dat ze [dat Het] wordt in geen geval een nacht zoals met haar, zei ze; ze liep naar zijn deur, ze riep Hoor je niet wie hier is? Je beste vriend komt je verwelkomen!; naar mij | |
[pagina 765]
| |
[en plagend] Ik laat jullie zo dadelijk alleen; Ik kom! Ik ben er al!; gestommel, de muziek werd afgezet, het duurde even en toen trok hij de deur wijd open, we keken elkaar stralend aan, we klopten elkaar op de schouder, Wat is dat godverdomme lang geleden man!; Wat drinken jullie? zei ze glimlachend [vernederend] tegen die twee onechte jongens die elkaar; we zeiden We gaan liever ergens heen; Jij in mijn auto of ik in de jouwe; een heel over en weer over met welke auto, elke auto, auto's überhaupt kunnen gemakkelijk een zulkdanige, Doe niet zo druk, zei ze; ze speelde dan maar moeder zodat ineens alle gevaar geweken [ontweken], ze wuifde, wij wuifden, we hebben uren lang in dat café heeft hij bepaald sterke verhalen over enkele jonge mannen die met een meisje op een graspleintje met niet eens struiken, terwijl ik een ongeveer gelijkaardig geval in een auto, we hebben maar terloops over wat er gebeurd is met haar, over haar, over de mogelijkheden die dit verblijf hem geboden om hier, we hebben niets verzwegen en niets bij de [ware] naam genoemd, geen moeilijkheden [onaangenaamheden] gezocht zoals zij, die voortdurend gekwetst, rancuneus, Ze heeft me erg gekwetst met haar rancunes, zeiden we; het was [waarschijnlijk ook voor hem] al zo onwezenlijk, het leek ons al zo lang uit het gezicht, Ik zie het niet [meer vóór me], zei ik, hoe ze met die knul [hoe zij met mij, dacht ik]; onze praatstijl had met onze schrijfstijl niets gemeen, ik dacht Heb ik hem ooit geschreven dat zij in die kanten, met dat rokje, dat ik [in een hallucinatie] haar met terwijl de [tientallen], Pardon- Pardon-, zei ik; ik moet er wel wat vreemd; Als ze wat vreemd doet, ga je daar overheen, zei hij, Ik zeg dat ik ‘het’ aan jou heb gezegd; Ook zij zal zeggen dat ik ‘het’ jou heb gezegd; we wandelden nog langs het huis naar achter, ik zei Ik ben liever in de open lucht; hebben we even nog en op dezelfde plek waar ik haar toen. | |
[pagina 766]
| |
[a] Ik schrijf Liefste; schrap, ik schrijf Beste; ik vouw de landkaart open waarop de naam in de taal van het adres, Zeer geachte heer [nu ben je misschien [van als] je weer] ik heb van de VVV een plannetje waarop ik de straten waarlangs je naar je zeggen [naar wat ik me herinner], zegt de herinnering aan mij je wat [een onderwerp voor sterke verhalen, iets wat je soms weemoedig maakt, ben ik beide?], je volgt zeker niet met je vinger de lijnen langs namen die je moeilijk [die je trouwens helemaal niets zeggen], ik beeld me in dat ook jij schrijft maar je verzendt het niet, we zullen wel een hele tijd [we zullen altijd wel] ook als we niets meer van elkaar [als ik nog op mijn plannetje terwijl jij in een andere buurt al, in een andere stad - jij schrijft Hoe gaat het met de neefjes; en ik woon in de hoofdstad waar een minnaar die me op mijn flat, die me door het verkeer Als in een waas]; zit ik te schrijven, dacht ik; de envelop in 2, 4, 8 snippers in de prullenmand, ik schreef het adres nog eens over [al uit het hoofd, als ik het ooit is het waarschijnlijk onherkenbaar, ik heb tenslotte nooit begrepen wat ik schrijf], ik zit ernaar te staren, als ik me niet verplicht te begrijpen, kan ik de regels niet eens zo duidelijk [al zou ik toch [natuurlijk!] kunnen meespelen]: één kind in het midden, de anderen in een kring, gejoel, gejuich, twee achter elkaar aan langs de kring waarin het [dat] weer zijn plaats [het wordt vervangen], twee [anderen?] achter elkaar aan lopen de kinderen uit en in de kring joelt en juicht zolang het spel een hollen eromheen en wachten Tot iemand het zakdoekje [weer] achter je, schrijf ik, hoe kan ik je dus achterna, op meer dan duizend kilometer voor me uit [of achter me: ik beeld me in [?] dat jij me [nog altijd, voor altijd] op meer dan duizend, ik kan niet vertragen en jij kan [wil] niet sneller, ik leg een liniaal van jouw stad naar de mijne], Deze afstand is het die zo uitput, denk ik, je staart afwezig vanuit je raam naar dat groepje, je verscheurt want misschien is de ander | |
[pagina 767]
| |
gewoon in de kring, of loopt achter een ander aan terwijl jij [tot vermaak van iedereen]; Naar wie schrijf je?; ik zei Naar mezelf; en ze dacht dat ik schertste, Doet ze aan me denken? schreef ik, ik bedoel ben je soms [bezig] met mij als je met haar die toch niet zo bijster veel verschil zou het niet als het lot [het toeval] wil dat ik [Het toeval wil nu eenmaal, zegt ze.] eenmaal wat zij eens eenmaal niet [ik wilde wel eens eenmaal niet wat zij eenmaal], Ik wilde eenmaal, schreef ik, maar als ik het opzend dan verbreek ik de verbinding die ik leg, die niet is weggelegd voor, Die alleen door jou gelegd kan worden, Liefste, Beste, Zeer geachte heer, terwijl ik schrijf [me inbeeld] lach ik, huil ik, hoop ik [ik haat, ik hou van je], terwijl ik schrijf [me inbeeld] doe ik alsof ik lach, alsof ik huil, alsof ik hoop. Alsof ik me inbeeld.
[b] Ik ben de hele tijd om hem te dwingen te luisteren [me in de ogen], Je kijkt zoals je praat, je praat zoals je schreef; ‘Liefste, het afscheid was wel bruusk, misschien vernederend, ik dank je voor je mooie doorzichtige -’; ik heb niets gevonden, in laden, in kasten, geen doorzichtig voorwerp [hij zal het waarschijnlijk helemaal niet [meer]] - het was met correcties [met varianten] op een slordig onder in de lade, zit hij daar regelmatig aan te wijzigen?, past hij de termen aan aan stemmingen?, is het het klad van een brief die hij nooit heeft [die hij nooit nog verzendt]?, - een meisje lachend op één been met een lolly, Waar wijst ze naar? dacht ik, wat betekent deze foto [hoe komt hij hier] [van hààr vind ik geen enkele]; ze wijst naar iets boven haar knie, ze staat te midden van dat graspleintje vóór die twee hoge net op de plaats waar hij me hebben ze nog een hele tijd tussen de struiken, heeft hij hem daar expres naartoe gebracht? [om te staan praten op een winderige dag over dingen die hiermee geen uitstaans?, om met deze de vorige sporen uit zijn | |
[pagina 768]
| |
herinnering [uit zijn oogopslag] als hij met mij en tegenover hem? [als hij met hem en tegenover mij!]] schijnen ze zich niet zo gemakkelijk, dat meisje staat te lachen naar de fotograaf [de fotograaf [hij?] staat waarschijnlijk heel ongegeneerd, ongedwongen [zoals ik dat van hen slechts tegenover anderen] misschien in een vrolijk [vrijpostig] gezelschap wijst ze naar iets boven haar knie terwijl ze haar lolly, een schoen ligt in het gras], hij heeft met zijn schoen in het zand alsof hij een plan [alsof hij zich een houding, een voorwendsel om op die plek], Waar wijst dat meisje naar? zou ik [welk spelletje speelt ze met de fotograaf [de fotograaf met haar]?, wie is de fotograaf?], En wat is dat doorzichtige? [een erbarmelijke scène zou dat worden, dacht ik, die tot niets: hij hangt daar glimlachend, hij wil waarschijnlijk altijd [kunnen], en uitrijden [nergens naartoe waarschijnlijk], brieven overschrijven [die hij waarschijnlijk niet verzendt], naar foto's kijken van meisjes die glimlachend [die hij waarschijnlijk na een ogenblik vergeet]], Ik wilde weten wat je hebt vergeten [wat jij onthoudt], zei ik, je staat de hele tijd tussen de twee kamers te aarzelen [beleefd te blijven] waardoor je me ergert me niet als je me recht in de ogen Ik moet; ik moet je dwingen, je vernedert me door je te laten dwingen te bekennen dat je nergens naar [dat je geen brief verzendt maar corrigeert, dat je niet om het meisje geeft wier foto je, dat je dat doorzichtige van haar al lang niet meer, en: dat je al lang niet meer terwijl je me, in een veranderd huis en je vind me mooi [zeg je], je hebt een naaktfoto waarop ik lach [ik lach naar jou], een slanke zwartharige glimlacht naar de fotograaf [in de camera], de schaduw van [als van] een goed gebouwde man is achter-boven haar tegen de muur, is er gewoon door haar [hij is van haar], hij zou veranderen als zij beweegt, ze kan hem uitrekken of verkleinen [een belachelijk mannetje en zij zelf erg mooi, of een adonis terwijl zij bescheiden en bedekt]], Ik zou hem in bedekte termen, dat ik even; maar toch lokt dit [en dat | |
[pagina 769]
| |
blijft tenslotte de bedoeling] wijzigingen [verduidelijkingen] uit, het verbreekt evenzeer het evenwicht [het status-quo] dat hij na veel varianten heeft bereikt.
Mark INSINGEL |
|