Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 22(1969)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 540] [p. 540] [Vijf gedichten] Droevig feest Een paard met hoge manen dat niet loskomt van het gras is adem die aan lippen hapert. Een droom die in mijn hoofd blijft hangen en soms een inktvlek op je handen achterlaat, is nutteloos. De bomen zwemmen uit de aarde en vogels tuimelen in het geopend licht. Dit is een dag, niets minder evenmin iets méér: broedplaats voor mensen, voor allen droevig feest omdat een vleugelloze vlinder zelden geneest. Het leven is geschenk, zegt men, pijn ligt gemaskerd op de loer tussen de tengere voorjaarsbloemen en het harnas van ijs. 's Avonds vult de stilte alle vormen tot zelfs de klauw van mijn behaarde hand, bomen gaan in dichtere gelederen staan. Misschien zal ons verdriet binnen de perken blijven. Misschien ook niet. Het boek blijft open op het eerste blad. Ik zie een kleine opening aan het einde van de dag en haal de sterren binnen. Gekleurde vissen rijden rond mijn bed te paard. [pagina 541] [p. 541] Gevangenis De aarde is gesloten dier, gevangenis. Ergens vliegen vogels tevergeefs hun schaduw achterna, of iets dat anders is. De bladeren worden naast de boom geboren, de kinderen naast het hobbelpaard. Mijn buurman heeft een hart uit roestvrij staal. Hij wijst de steden en hun schuilplaats op een blinde kaart, en tekent met gestrekte vinger waar de wolk zal vallen. De regen houdt zijn val geheim. De nevel vaart oplettend door mijn woorden. Straks als de nacht tussen de sterren staat en als de huizen voor hun slaap gaan buigen, dan breekt de ruimte, barst de wind en beginnen de doden nog eens te sterven. De taal heeft afgedaan. Het droge stof kan in spiraaltjes openwaaien. Ik hoor mijn buurman schreien met zijn hart uit roestvrij staal. [pagina 542] [p. 542] Het ogenblik Het ogenblik komt eindelijk, de huizen staan hijgend en met open mond, gespannen halen zij de dag naar binnen. Voetstappen worden geboren, smaken naar vuur en worden zonder meer achtergelaten. Een lichaam kan een ander lichaam worden of een bouwdoos van verwachten, het eerste zet zijn zwerftocht eindeloos voort. Het gesprek is een ballon die altijd hoger wil en dan plots barst omdat de draad gebroken wordt. De balken van de stilte worden met bruin verdriet vernist. Het warme ademen van het houtvuur kan de waterval van haar gezicht niet stelpen. Tussen haar vingers groeit een luchtbel en daarnaast een nieuw gedicht. Buiten staan de bomen te herkauwen, de wind rust in het dons van vogels. Een handvol schaduw buigt zich naar mij toe, het ogenblik komt eindelijk, maar veel te laat. [pagina 543] [p. 543] Langs een noodbrug Langs een noodbrug komen kinderen ter wereld, omkijkend naar de grijze hagelstenen waaruit zij zijn ontstaan, zoekend een boom bergafwaarts om er mee te kunnen praten, een plant om ook de tuin te kunnen zien. Een mogelijke vader beschrijft het groen geboorteland: dit zijn de duinen waar het water aarzelt, dit is de platte buik waar koeien grazen, 's nachts maken zij melk onder de maan. Soms sneeuwt het hier, maar dat is nog voor later. Dit is de kelk waarin je moeder druppels dauw vergaart. De stad is een oneindige vergissing, kind, zij is de schaduwwekkende geboortevlek die best beschilderd wordt als distelveld, zelfs dan nog zwartberookt te vondeling gelegd. De kinderen die langs de noodbrug kwamen brengen de weg op kaart als waarschuwing voor anderen die nu nog slapen langs het licht, een nutteloos gebaar, de terugkeer is ontwricht. [pagina 544] [p. 544] Verhaal Op het kruispunt van de herfst besneeuwt de zon heel langzaam huis na huis. Het licht kruipt als verstekeling de kamers binnen, meisje dat heimelijk een bruidskleed naait. Dagelijks verdwaalt mijn losgekomen stem ergens langs een telefoondraad of in de versleten koetsen van een uitgeregende wolk. 's Nachts zoek ik telkens een weg terug. Soms rust ik waar de anderen werken, spreek ik gedempt opdat haar slaap niet breken zou. In de verte hoor ik dat de lente aan de bomen een verhaal vertelt: Eens was er een wereld die zichzelf deed barsten, zijn jongen op andere planeten smeet, de dood dreef als een inktvlek op het water. De vissen echter wachtten op het eerste teken van de zomer, ze schoten kuit, een nieuw ontwaken, de hemel groeide als een grote kermistent. Zó is het alsmaardoor, op het kruispunt van de morgen staat een kind een vogel te beminnen. WALTER HAESAERT Vorige Volgende