Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 22
(1969)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
overkant waar René Gysen nu is. De plaats waar hij nu vertoeft, heeft hij reeds verkend. Met niets ontziende nauwkeurigheid heeft hij erover geschreven, ietwat schuw als een bedreigde vogel. Over het leven drukt hij zich aarzelend uit: ‘Langs een kronkelend pad met aarzelend licht aan de einder’. Ik kan mij voorstellen wie René Gysen was: ik tracht de mensen slechts te kennen door ze te lezen. Met de schrijver van Processie all stars gaat dat gemakkelijk, omdat voor hem de stad waarin wij allen zo solidair mogelijk trachten te leven, alleen in de herinnering tot openbaarheid komt. De wereld moest eerst sterven in hem, eer het woord er vat op kreeg: ‘ik sterf in deze wereld en de wereld sterft in mij’, de ‘wrede wereld’, zoals hij ‘deze vreemde stad’ ook placht te noemen. Gysen kun je inderdaad leren kennen door hem te lezen, omdat het woord voor hem niet zinloos was. Het had een functie in zijn leven. De dood moet men op dagen zoals deze zijn werk laten doen, dat wil zeggen de mens die is heengegaan niet aan de onmiddellijke realiteit onttrekken, de realiteit zelf, die de levende nodig heeft, maar waaraan hij geen volledige voldoening heeft. Laat dit hier tot herinnering worden, tot iets bekends, tot de ‘zinvolle realiteit die je in boeken had leren kennen’. Laat er geen vijandschap zijn tussen ons en deze ‘vreemde stad’, maar een solidariteit, ‘de solidariteit van het water dat samen in plassen staat’. Ik dacht zo, - met deze dingen ben ik zeer veel bezig, - dat men een dode eert door met hem juist solidair te zijn, door hem te helpen ‘zich te handhaven’, in de mening verkerend dat het leven veel minder te betekenen heeft dan het doorgaans heeft in de drukte van deze stad. Men verrijkt het leven door het op zijn juiste waarde te schatten. René Gysen heeft eigenlijk niets anders gedaan. Anders kon hij niet schrijven: ‘De diepe overtuiging dat je essentieel zoals de minsten bent, is de noodzakelijke voorwaarde voor de zuiverheid van je elan, wanneer je op mannelijke wijze de beangstigende, door niets te rechtvaardigen wereld tegemoet gaat met de wil een luciede, serene en gelukzalige realiteit te scheppen’. Luciditeit moet onze sentimentaliteit overwinnen. Dit is zo merkwaardig dat van hen die een nieuwe datum in de poëzie wilden bepalen, René Gysen de meest romantische was en daarom ook de meest consequente, de hardste verdediger: hij had die ‘nieuwe stijl’ meer nodig dan Vaan- | |
[pagina 377]
| |
dragen of Armando, omdat hij zich van zijn gevoelerigheid bewust was, hij die toch schreef: de literatuur ‘redde je van de definitieve melancholie’. Hij wist ook dat het gevoel zo wordt misbruikt door de dichter, hij ontvluchtte ‘deze vreemde stad’, echter niet in een ‘valse werkelijkheid’. Iemand die zoals Gysen het woord nodig heeft om zich te handhaven, duldt geen woordkunst. Hij is schrijver tout court. Geen mens weet wat over enkele tientallen jaren de bestemming van het woord zal zijn. Bij het graf van een jong schrijver moet men daaraan denken, vooral wanneer men ook hier het woord gebruikt, al voelt men zich eerder tot zwijgen genoopt. Eén ding echter is zeker, dat iemand als René Gysen voor de toekomst niet bevreesd hoeft te zijn: hij heeft de literatuur met eer gediend, d.w.z. eenvoudig, niet eergierig, eerlijk, onvervaard, vernieuwend, echt. Misschien wel omdat hij steeds met de dood heeft rekening gehouden. Laten wij niet ongerust zijn, de natte ogen laten drogen in de weldoende koele wind, het wijze woord van Montaigne indachtig: ‘Je vois nonchalamment la mort quand je la vois universellement, comme fin de la vie’, niet zonder daaraan vast te knopen de bemoedigende groet van de verstandige René Gysen uit Processie all stars: ‘Morgen begint een nieuw leven, ik droom mezelf een onzichtbare lederen jas...’. Eugène Van Itterbeek |
|