| |
| |
| |
Naar aanleiding
van ‘Een gekke geschiedenis’
In ‘Le Monde’ van 29 maart 1968 verscheen in de rubriek ‘Libres opinions’ een artikel van prof. Fernand Desonay, emeritus-hoogleraar in de romaanse literatuur van de Luikse Rijksuniversiteit en lid van de ‘Académie royale de langue et de littérature françaises’ onder de titel ‘Une histoire de fous’.
In de laatste alinea van dat artikel, dat in de eerste plaats gericht is tegen V.D.B. - schrijft het eminente academielid: ‘Wat de Fransen moeten weten, is dat het Vlaams een kunstmatige taal is, ‘uitgevonden’ door enkele filologen en over de aard waarvan (woordenschat, spelling, zinsbouw) zij het onderling oneens zijn. Een van mijn oud-collega's aan de universiteit te Luik, nu hoogleraar aan de universiteit te Gent, auteur van de taalatlas van Vlaanderen, heeft mij meer dan eens monkelend gezegd: ‘In België zijn er drie personen die beschaafd Nederlands spreken en hij noemde zijn Waalse collega, hoogleraar in de Nederlandse fonetiek aan de Luikse universiteit, overleden sindsdien [François Closset], Herman Teirlinck, insgelijks overleden, en hemzelf.’
Daar ik overtuigd was dat iedereen die dat las het als een paskwil zou opvatten, was ik niet van zins erop te reageren, hoewel de oud-collega waarvan sprake niemand anders kon zijn dan ikzelf. Maar een paar dagen later ontving ik van een jonge vriend het artikel uit Le Monde met de volgende randaantekening: ‘Wellicht uit zijn verband gerukt?... Zou hiertegen niet moeten gereageerd worden in “Le Monde” zelf? Welk idee moeten de lezers krijgen van Vlaanderen, de Vlamingen en het Nederlands?! Ik stuur het u maar ter inlichting.’
Nu een Vlaams en Vlaamsgezind romanist het ook maar denkbaar achtte dat ik dergelijke nonsens - uit welk verband ook gerukt - ooit had kunnen uitkramen, en de onwetendheid en lichtgelovigheid van de overgrote meerderheid der met rede begiftigde schepselen kennend (men dient enkel zekere Belgisch-Franse kranten te lezen om in te zien welke afmetingen de menselijke dwaasheid kan aannemen), zag ik er mij wel toe verplicht naar de pen te grijpen. Ziehier de vertaling van de brief die ik aan de heer Hubert Beuve-Méry, directeur van ‘Le Monde’ schreef op 4-4-68:
| |
| |
Geachte heer direkteur,
Thuiskomend na een verblijf in Den Haag, waar ik, in mijn hoedanigheid van voorzitter van de Belgische (Vlaamse) Bastaardwoordenkommissie, had deelgenomen aan de vergaderingen van de Nederlands-Belgische Kommissie voor de spelling der Nederlandse bastaardwoorden, vind ik op mijn werktafel Le Monde van 29 maart jl. In de rubriek ‘Libres Opinions’ lees ik een artikel van de hand van de Belgische emeritus-hoogleraar F. Desonay, lid van de ‘Académie royale de langue et de littérature françaises’, onder de titel ‘Une histoire de fous’.
In de laatste alinea schrijft het eminente academielid onder ander: (volgde dan wat ik hierboven reeds meedeelde).
De collega op wie de heer Desonay doelt, ben ik. Ik ben dus de laatste overlevende Belg op een bevolking van 5 ½ à 6 miljoen Vlamingen die Beschaafd Nederlands spreekt.
Het is aan de ene kant mij te veel eer bewijzen en aan de andere kant mij doen doorgaan voor iemand die acuut lijdt aan grootheidswaanzin en die zich bovendien gedraagt als een lompe vlegel ten aanzien van zijn oud-collega René Verdeyen, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, en van zijn andere Vlaamse collega's van de Luikse universiteit, alsook van de honderden hoogleraren te Gent en te Leuven en van de duizenden leraren M.O., zowel Walen als Vlamingen, die in het Nederlands onderwijzen.
Hoef ik u te zeggen dat de heer Desonay u voor 't lapje heeft gehouden. Hij moet de Fransen die Le Monde lezen wel voor grote naïevelingen houden als hij denkt dat zij dergelijke nonsens slikken.
Het groot Nederlands woordenboek (W.N.T.), dat sinds 1882 verschijnt en waarvan totnogtoe 22 delen het licht zagen, haalt zowel voorbeelden aan van Vlaamse als van Nederlandse auteurs. Heel wat jonge Vlaamse schrijvers worden in Nederland uitgegeven en in de Nederlandse schouwburgen voert men stukken op van Vlaamse auteurs.
Sinds 1863 (met een onderbreking van 1935 tot 1945) is er één enkele spelling van het Nederlands voor Nederland en voor België. De kommissie voor de vereenvoudiging van de Nederlandse spelling bestaat uit evenveel Vlamingen als Nederlanders.
Ik zou u nog ontelbare voorbeelden van dat slag kunnen noemen, ik meen dat het hiermee volstaat.
| |
| |
Indien men u in uw rubriek ‘Libres Opinions’ krankzinnigengeschiedenissen van die omvang opdist, wat moeten dan uw lezers goed zijn ingelicht over de positie van het Nederlands in België en de aldaar heersende taaltoestand.
Ik zend u hierbij een verklaring ondertekend door alle hoogleraren in de Nederlandse taal- en letterkunde van de Nederlandse en Belgische universiteiten (Luik, Brussel, Leuven en Gent).
Indien u nog niet overtuigd bent dat de heer Desonay uw lezers voor de gek heeft gehouden, dan raad ik u aan u te wenden tot de heer Pierre Brachin, hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde aan de Sorbonne (Boulevard Malesherbes 85, Parijs VIIIe).
hoogachtend,
Willem Pée,
hoogleraar in de Nederlandse taalkunde
en de Vlaamse dialektologie
aan de Universiteit te Gent.
Op 10 april publiceerde ‘Le Monde’ in zijn rubriek ‘Correspondance’, onder de titel ‘M. Desonay et le flamand châtié’ mijn brief, met weglating van de inleidende en van de twee laatste alinea's.
De 2de mei ontving ik van mijn oud-collega een zeer uitvoerige reactie op mijn brief, waaruit bleek dat zijn uitlating over het ‘Vlaams’ geen paskwil was, dat het niet in zijn bedoeling had gelegen onze taal te kleineren en waarin hij zijn zienswijze verduidelijkte. Daar ik overtuigd ben dat die zienswijze door heel wat Franssprekenden in ons land wordt gedeeld, acht ik het niet overbodig hier enkele punten aan te halen en kort te bespreken. Omdat ik verplicht ben bepaalde stukken uit zijn brief te lichten en ze tevens te vertalen, zou ik het gevaar kunnen lopen zijn gedachten niet helemaal juist weer te geven. Ik kan u echter verzekeren dat ik ieder woord gewikt en gewogen heb en ben ervan overtuigd dat nergens aan de betekenis of aan de geest van wat ik heb vertaald, geweld werd aangedaan.
Hij verzekert mij dat ik, wat hij schreef over die drie personen die in België Beschaafd Nederlands spraken, werkelijk heb gezegd, al was het dan ook als een kwinkslag bedoeld. Ik weet wel dat ik in staat ben soms ver gezochte paradoxen te verkopen, maar dat ik een dergelijke enormiteit er zou hebben uitgeflapt... Het is te gek om los te lopen. Ik kan mij natuurlijk, na zoveel jaren, niet meer
| |
| |
herinneren wat ik precies heb beweerd. Maar dat hier een misverstand in het spel is, staat vast.
Het gehele artikel waarover sprake was een scherpe uitval tegen onze oud-premier, wiens talenkennis F. Desonay op de korrel nam. Nu schrijft hij mij ‘Jíj bent beter geplaatst dan wie ook om te weten dat het Vlaams (hij gebruikt steeds “le flamand” en we zullen later zien waarom) dat door de meeste vertegenwoordigers van het volk wordt gesproken op verre na niet gelijkt op de taal die jij spreekt en onderwijst’. Ik kan daar moeilijk op ingaan en er zeker geen onpartijdig oordeel over vellen, want ik ga nooit naar het parlement. Wat ik wel kan zeggen is, dat ik mij meer dan eens geërgerd heb aan de taal en nog meer aan de uitspraak van bepaalde Vlaamse politici, maar niet alleen van politici, ook van vele anderen en zelfs van hooggeleerde hoogleraren. Ik moet er onmiddellijk aan toevoegen dat sinds ik regelmatig - en dat is nu zowat vierentwintig jaar - de nieuwsuitzendingen van de Vlaamse Radio beluister, de taal en de uitspraak van hen die voor de mikro komen - ook in interviews - door de band heel wat keuriger zijn dan dit vroeger het geval was. Er is m.i. - ondanks nog heel wat tekortkomingen - een merkbare verbetering te bespeuren. En ik vraag mij af of mijn collega Desonay niet dezelfde aanmerking op de Waalse en Franssprekende Brusselse politici zou kunnen maken?
Hij citeert in zijn brief ook twee voorbeelden om aan te tonen hoe bij Vlaamse professoren en zelfs bij zekere Vlaamse germanisten de kennis van het Nederlands ontoereikend is. Ziehier die voorbeelden (met weglating van de namen van de betrokkenen):
Op een vergadering van een gemengde commissie belast met de toekenning van reisbeurzen werd een verslag van 25 regels in het Frans opgemaakt. De Nederlandstaligen hadden bijna twee uren nodig om die tekst te vertalen en zagen zich verplicht één uitdrukking onvertaald te laten. (Prof. Desonay meent dat het ‘à huis dos’ was.)
Ook hier kan ik geen oordeel vellen omdat ik de tekst niet ken. Ik wens er echter op te wijzen dat onze Franssprekende collega's het nog steeds vanzelfsprekend vinden dat de Vlamingen genoeg Frans kennen en het Nederlands in zulke mate beheersen om stante pede een Franse tekst te vertalen. Dat het omgekeerde zich (haast) nooit voordoet, vinden zij normaal.
Het tweede geval - en aan de echtheid ervan valt niet te twijfelen - is het volgende: Een directeur-generaal van
| |
| |
wat men toen nog heette ‘Openbaar Onderwijs’ had een pedagogisch rapport opgesteld in het Frans en was natuurlijk verplicht er een Nederlandse vertaling aan toe te voegen om ze aan de sekretaris-generaal te doen geworden. Op dat ogenblik was de sekretaris-generaal Julien Kuypers. De direkteur-generaal, wetend hoe kieskeurig Kuypers op het gebied van een korrekte taal was, wendde zich voor de vertaling tot een Nederlandstalig germanist die te Luik had gestudeerd en wiens faam als neerlandicus tot hem was doorgedrongen. Laten we hem Dr. D. noemen. J.K. leest beide rapporten aandachtig en schrijft dwars over de Nederlandse tekst in het Frans: ‘Wie heeft me zulk een Nederlands gelapt? Men had zich tot Dr. D. moeten wenden.’
Wie onze vriend Julien Kuypers heeft gekend, zal geen ogenblik aan de echtheid van het verhaal twijfelen, maar om een goed afgewogen oordeel te vellen zou men beide teksten onder ogen moeten hebben.
Daarna komt prof. Desonay tot de kern van het vraag stuk en raakt een punt aan dat ook nog heel wat Vlamingen dwars zit en waarmee ik haast iedere dag word geconfronteerd. Ik kan er niet grondig op ingaan omdat het ons veel te ver zou leiden en ik trouwens beloofd heb het elders uitvoerig te bespreken. Maar het stilzwijgend voorbijgaan, mag ik eerlijkheidshalve ook niet. Ziehier wat hij schrijft: ‘Maar waarom, in godsnaam, vond men het noodzakelijk in de programma's van de universiteit (we waren toen beiden te Luik op dat ogenblik) het woord “Vlaams” door het woord “Nederlands” te vervangen? Men heeft gedurende een eeuw de “Vlaamse” literatuur onderwezen, men heeft oefeningen gedaan over de “Vlaamse” taal; heden ten dage is het het “Nederlands” dat zich heeft opgedrongen. Ik heet dat een “kunstmatige” taal, gefabriceerd of althans ingevoerd van buiten onze grenzen. Wie zou dat “Nederlands”, dat “Beschaafd Nederlands” herkennen in het proza van een Hendrik Conscience?’
Om het eerste deel van deze vraag klaar en duidelijk te beantwoorden zou ik heel de geschiedenis van het ontstaan van de secties ‘Romaanse’ en ‘Germaanse’ Filologie aan de Rijksuniversiteiten te Luik en te Gent moeten behandelen. Dat is hier onmogelijk, maar ik wil trachten in een paar zinnen die geschiedenis samen te vatten: In 1890 werden de twee ‘Ecoles Normales des Humanités’ te Gent en te Luik afgeschaft. De Romaanse en de Germaanse Filologie werden afdelingen van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Professoren en studenten werden aldus overgehe- | |
| |
veld naar de universiteit. Het programma van de Germaanse filologie - het enige dat ons hier interesseert - werd een slaafse navolging van dat van de klassieke filologie. De levende talen (Nederlands, Engels, Duits) werden behandeld als de doden talen (Grieks, Latijn). De benaming (libellé) van een der cursussen is er het beste bewijs van. Tot na de eerste wereldoorlog te Gent en tot 1956 (of 1957) te Luik heette die voor het Nederlands: ‘Traduction à livre ouvert de textes flamands et explication d'auteurs flamands’. Toen ik te Luik aankwam, stond nog overal ‘flamand’ waar het over Nederlands ging en het is op aandringen van mijn collega's René Verdeyen, François Closset en mijzelf en later ook van Mathieu Rutten, dat - het jaar vóór mijn vertrek meen ik - ‘flamand’ door ‘néerlandais’ werd vervangen.
Met ‘flamand’ bedoelde men vroeger in de Belgische administratie niets anders dan wat men nu onder ‘néerlandais’ verstaat. In het Liber Memorialis van de Gentse universiteit van 1913 staat overal ‘flamand’. Zelfs prof. Willem de Vreese, de bekende auteur van het eerste grote wetenschappelijk werk over Gallicismen in het Zuidnederlands, een verwoed voorstander van de verspreiding van het (Noord)Nederlands ten onzent, gebruikt in zijn eigen curriculum vitae overal ‘flamand’ in de benamingen van de door hem gedoceerde cursussen, maar zegt dat hij laureaat geweest is ‘pour le néerlandais’. Joseph Vercoullie is de enige die overal, ook in de officiële benamingen van de cursussen, ‘néerlandais’ bezigt.
Met ‘Nederlands’ verstaan wij de eenheidstaal van Nederland en Vlaams-België, een eenheidstaal maar geen eenvormige taal daarom: ‘Verscheidenheid in de eenheid en eenheid in de verscheidenheid’ zou m.i. aan het Nederlands ten grondslag moeten liggen. U begrijpt dat dit vraagstuk, dat zo licht de gemoederen der Vlamingen ontvlamt, hier niet kan worden uitgediept. Wie hieromtrent het stand punt van alle hoogleraren Nederlands, zowel van de literaire als van de taalkundige vakken in Nederland en België, wil kennen, verwijs ik naar hun verklaring ‘Nederlands - een poging tot opheldering’, verschenen in een aantal tijdschriften, waaronder in ons land: ‘Leuvense Bijdragen’, ‘Taal en Tongval’ en ‘Ons Erfdeel’.
De Belgische Franssprekenden, de zogenaamde ‘francophones’ - ik bedoel ‘de van huize uit Franssprekenden’ - hebben op ons, Vlamingen, een zeer groot voordeel: ze kennen meestal slechts één taal, het Frans, en weten door- | |
| |
gaans niets af van de geschiedenis van ‘le flamand’ en van ‘le néerlandais’. Ze zijn totaal onkundig van het aandeel van het Vlaams en van het Brabants in het totstandkomen van een Nederlandse cultuurtaal en weten niet dat dit aandeel reusachtig is vergeleken met de inbreng van de Waalse dialekten in het beschaafd Frans.
Als er sprake kan zijn van een ‘kunstmatige’ taal, wat dan gezegd van het soort Frans, gesproken door Walen en Brusselaars die in hun jeugd enkel Waals of Brussels Frans of Vlaams kenden? Voor alle dialektsprekers is een beschaafde taal steeds in zekere mate een kunstmatige taal. Dat geldt zowel voor het Duits van een Mecklemburger als voor dat van een Beier of een Oostenrijker, voor het Frans van een Gascogner als voor dat van een Picardiër en voor het Nederlands van een Groninger en een Zeeuw als voor dat van een Bruggeling of een Tongeraar.
Als mijn collega Desonay de vraag stelt wie in het proza van Hendrik Conscience dat ‘Beschaafd Nederlands’ zou herkennen, dan antwoord ik volmondig en zonder aarzeling: ik. Zeker, de taal van Hendrik Conscience, van Domien Sleeckx en van Tony Bergmann is niet dezelfde als die van Herman Teirlinck, Maurice Roelants of Gerard Walschap, maar is de taal van Theun de Vries, Anton van Duinkerken of Albert Helman dezelfde als die van Nicolaas Beets, Jacob van Lennep of Mevr. Bosboom-Toussaint? En toch schrijven ze allen Nederlands. Ik heb vóór enkele maanden nog een aantal romans van jonge Vlamingen gelezen met het oog op hun taal en ik heb daarbij de indruk gekregen dat die taal hoe langer hoe hechter bij die van onze Noorderburen aansluit zonder dat ze daarom een gevoel van onnatuur of gekunsteldheid verwekt en haar eigen aard prijsgeeft.
Op mijn beurt zou ik dan mijn vriend Desonay willen vragen of hij niet in de taal van Maurice Maeterlinck, Charles De Coster, Charles van Lerberghe, Emile Verhaeren en andere Fransschrijvende Vlamingen het ‘beschaafde Frans’ zou herkennen? ‘Het is best mogelijk, schrijft hij nog, dat morgen de jonge generatie een zuiver ‘Vlaams’ zal spreken en schrijven, maar dat ‘Vlaams’ zal niet zijn wat men heet de ‘moedertaal’. Dat is het wat ik heb willen zeggen toen ik sprak van een taal ‘uitgevonden door linguïsten’.
Het is jammer dat prof. Desonay het zo niet heeft geformuleerd in zijn artikel in ‘Le Monde’, want alhoewel ik het niet met hem eens ben, kan ik best begrijpen, dat een Franssprekende Belg, die uiteraard minder goed op de hoogte
| |
| |
is van de geschiedenis van het Nederlands in België (juister zou zijn: de lijdensweg) een dergelijk standpunt inneemt.
Wat ik minder grif kan aanvaarden is de houding van zekere Noordnederlanders - ik wil te hunner verontschuldiging aannemen dat ook zij minder bekend zijn met de geschiedenis en de stand van het Nederlands in ons land - ten aanzien van de door ons gesproken en geschreven taal.
Naar aanleiding van mijn antwoord in ‘Le Monde’ ontving ik uit Vincennes een brief van een gepensioneerd Belgisch generaal, geboren in Vlaanderen uit Waalse ouders en dus van huize uit Franssprekend, maar die zijn lager en middelbaar onderwijs genoten had te Oostende, in de Nederlandse afdeling van het Koninklijk Atheneum aldaar (vóór 1914). Hij schrijft mij o.m.: ‘De Fransen begrijpen er natuurlijk niets van. Maar zij zijn niet de enigen. Toen ik militair attaché was in Den Haag vroegen Hollandse vrienden mij herhaaldelijk waar ik hun taal had geleerd. Op mijn verklaring dat ik, in het Vlaamse land geboren, van mijn prilste jeugd Vlaams had gesproken en op school Nederlands had geleerd, antwoordden zij lachend dat “Vlaamsch klappen” (in het Nederl. in zijn brief) niets gemeens had met het Hollands. Sindsdien zijn ze waarschijnlijk beter ingelicht.’
Het spijt me dat ik onze landgenoot in Frankrijk zal moeten ontgoochelen: Een paar weken nadien las ik in ‘Vrij Nederland’ (11 mei 1968) onder de titel ‘Belse Notities’, een artikel dat getuigt van zoveel onwetendheid en onbegrip, maar ook van zoveel hooghartigheid en hatelijkheid, dat men zich afvraagt wat de auteur ermee beoogt. Is het enkel een humoristisch bedoeld stukje van een aan een meerderwaardigheidscomplex leidend persmuskiet of is het een wel beredeneerde aanval tegen de jarenlange actie van de Vlaamse intellectuelen om hun volk - dat ondanks een eeuw stelselmatige verfransing Vlaams is gebleven - naast zijn dialekten ook een cultuurtaal bij te brengen zoals dat in de ons omringende landen op zeer verschillende tijdstippen is geschied?
Indien het zijn bedoeling was de Vlamingen in het harnas te jagen tegen de Nederlanders, dan is hij daar zeker niet in geslaagd want te weinig Vlamingen lezen geregeld (ik zou nu zeggen gelukkig maar!) Hollandse weekbladen en kranten en zij die het wel doen, weten dat de Hollandse intellectueel doorgaans beter is ingelicht en een ruimer, verstandiger kijk heeft op de Vlaamse toestanden.
Deze Hollandse journalist mag broederlijk de hand
| |
| |
reiken aan onze Fransdolle broodschrijvers die geregeld hun gal uitspuwen op al wat Vlaams is.
En nu de klap op de vuurpijl: bericht in de kranten van 15-16/8/1968 ‘Prinses Paola leert Nederlands - Vught (Nederland) 13 aug. (A.P.). - Prinses Paola volgt een cursus Nederlands in het talenpracticum van de kostschool Regina Coeli van Vught, randgemeente van 's-Hertogenbos.’
Juicht! Vlamingen, juicht!
Willem Pée
|
|