Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 21(1968)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] [Drie gedichten] [De kosmische koude] De kosmische koude vreet in de beenderen het lichaam is maar een wankele woonplaats een onverwarmde kamer en de haard van het hoofd een nutteloos pronkstuk. Het beslapen bed ruikt naar de dood en ons zweet dat zich mengde in het heetste spel sloeg neer op de spiegels van onze zielen wij lagen gehavend tesaam in de tijd en op onze lichamen stukken graniet dachten wij jachttaferelen te schilderen voor onze zonen een heilige herinnering. Maar onze lichamen brokkelden af de schedel werd kaal en de buik van de liefste droeg alle littekens van het leven haar godenborst en haar lenige leest lagen als dood wild in mijn hand het was te laat jaren te laat. [pagina 17] [p. 17] Maar om dit besef bouwden de jaren kloostergangen met tralies het leven wint aan voorbije verte maar de kamer verschrompelt tot een hol in de grond waarin wij leven het grote gat god maakt tocht tussen twee deuren. Die kosmische koude heet doodskou heet dood. [pagina 18] [p. 18] [Ik heb mijn wereld verkend] Ik heb mijn wereld verkend en grenspalen uitgezet voor mijn zonen rechtstandige tekens raadselige taal van goden. Mijn zonen noemen ze vogelveren (ik ben een vogel mijn steile vlucht is fladderen kantelen vallen). Mijn zonen noemen ze spiezen pijlpunten van obsidiaan (ik ben een jager die doodt om te leven die doodt om 't mysterie van leven en dood). Mijn zonen noemen ze fallus en schede (ik ben een lichaam een liefdedier dat voorbij de roes verschrompelt tot vlees). Mijn zonen noemen ze muziekinstrumenten maskers konfetti en serpentines speeldingen van het kind (ik ben een kind gebleven dat grenspalen heit tot in het heelal [pagina 19] [p. 19] en die nieuwe dimensie verkent met zijn spelen bezweert met zijn woorden de laatste der goden op zoek naar de zin van leven en dood). (naar Kandinsky) [pagina 20] [p. 20] Ik wacht Ik wacht in de holle hand van de dag op een woord op een vrouw op een vriend een kievit schreeuwt en het regent een jongen fluit een oeroud geluid ik zit alleen de dingen staan verspreid rondom mij de transistor zwijgt de kamerplant die de schemer splijt is een zwarte vlam de asbak zegt gedenk het blad papier wacht ademloos en in de rook van mijn eerste sigaret zweven de dode namen de boeken geuren droog de kamer is niet hoog maar heeft vier muren een kijkdier achter glas volg ik de wolken en de vogels. Er loopt daarbuiten op de weg een hond een monsterachtig beest. Ik ben ooit bang geweest. Het is voorbij. [pagina 21] [p. 21] Gij zult mij vinden een waakzaam man die in het dagboek van zijn leven de leugens heeft gelezen en afscheid neemt van een woord van een vriend van een vrouw rustig en zonder (be)rouw. WILLY SPILLEBEEN Vorige Volgende