Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 20(1967)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Zes gedichten Geen vrucht smelt in mijn mond of ik denk aan u gij zijt in mijn zintuigen alle zodat uw huid zit om de perzik die wacht in de palm van mijn hand uw tong in de vinnige goudvis die vonken in het water schiet uw ruimtemakende lach in de wiekslag van de duif en de geur van uw haar hangt in de lucht die 'k adem. altijd maar schrijf ik u neer op de dingen rondom mij vrouw, sediment van mijn taal tot gij alom verheerlijkt zijt en zo blijft als er niets meer is voor mij de lucht, het water en de perzik niet en geen vrucht meer smelt in mijn mond. [pagina 26] [p. 26] De dingen van de werkelijkheid De dingen van de werkelijkheid zijn hard en dicht die ons omringen zij metselen ons veilig in: wij zouden zo gaarne hier blijven. is de dag niet een toren van glas en massief de nacht? alleen de vogels van angst weten beter en vliegen door alle vestingen heen want dun als het vel van het water is wat ons beschermt en scheidt van een wereld vol dodelijke wonderen dun is de draad van lucht waarmee wij zwaar aan dit leven hangen. [pagina 27] [p. 27] Laat in ons vel Laat in ons vel de vinger van de tijd de groeven dieper trekken dieper graaft hij ook het bed voor de rivieren der herinnering die vloeien ons toe steeds maar overvloediger. is het opdat wij niet verdorren van binnen en wat geweest is het heden nog spijst? o dagen, voor nog het ongeduld (het kwaad dat slapend in onze oorsprong zat) wakker schoot en vaart gaf aan de gang der dingen dagen toen wij de tijd nog niet splitsten terzij de wereld lagen in het diepe gras verzonken in de zalige luiheid van de planten minnaars en doorschijnende kinderen waren en het vlees nog niet huiveren moest tussen leven en dood. [pagina 28] [p. 28] Mij is zo droef te moede Mij is zo droef te moede wanneer uw ogen zijn zwartomrande berichten vanuit een andere wereld overgeseind naar de morgen. stonden uw ogen in de nacht weer wijdopen naar binnen gekeerd? kwam weer de processie der doden voorbij de luid klagende, zwijgend verwijtende doden en die in hun nood zich beroepen op hun verwantschap met ons? ik weet wij zijn gemaakt om neer te dalen in de diepte van ons bestaan maar mij is zo droef te moede dat in ùw ogen, geliefde ik de berichten van de dood moet lezen. [pagina 29] [p. 29] Naakt en leeggeplunderd Naakt en leeggeplunderd door schimmen op strooptocht achtergelaten op het strand van de nacht zijt gij langzaam ontwaakt. kom vlug uit de donkere schacht het is morgen het is zoveel fantastischer hierboven: ook voor de doden is de beste plaats onder de zon ook voor 't onstoffelijk ontmoeten. breng ze maar mee uit de nacht wij zullen ze met hun lieve namen bezweren en welkom heten. ze geven een wonderdiepe dimensie aan het licht van de dag dat u kleedt en aan uw liefde die vlees is en gebaar maar volg ze niet in de nacht wees voorzichtig hij is bodemloos en zonder grenzen. [pagina 30] [p. 30] blijf hier nog lang en bewaar het instinct van uw zusters de rozen de minnaressen van de zon. [pagina 31] [p. 31] De wesp O wesp, rosse koningin van dit seizoen gloeiende schicht woede losgeschoten uit welke hel? alles davert van angst als gij komt en de vriendelijke vrucht wordt nog zoeter in uw vlees als gij haar zoent. niets echter breekt uw wet verzet noch verbond gij heerst en boort ontuchtig de gaten van bederf en nimmer, nimmer is uw majesteit verzadigd. RENÉ VERBEECK Vorige Volgende