| |
| |
| |
Het kind
Het lampje in de elektrische klok sloeg rood aan. Twaalf uur. De werkdag was voorbij. Hij legde de robot stil, drukte op een knop en ontlastte hem. Het was een routinewerk geworden, zelfs aan het stralingsgevaar had hij zich gewend. Zijn schedel stond gespannen. Hij liet zijn voorhoofd in zijn hand zakken.
Eva, ik ben er zo. Ik kon je opbellen; ik hoor het liever uit je eigen mond. Ik had moeten vrijaf nemen. Als het tegenslaat zal ik al mijn krachten nodig hebben om je te troosten. Ik moet er de dienst voor arbeidsvreugde op wijzen dat vier uur arbeid te zwaar wordt; het werk vergt te veel van onze zenuwen en hersenen.
Hij keek nog even het eindresultaat na. Optimaal geboortencijfer voor het nieuwe tienjarenplan: 6,72 ‰. Dat zou betekenen dat de gehuwde vrouw kinderen mag krijgen tussen haar vijfentwintigste en achtendertigste jaar.
Je bent er nu zestig. Dat betekent tweeëntwintig jaar te oud.
Hij nam het telebesturingsapparaat van zijn wagen, liet deze voorrijden op het terras. Hij stapte in, reed het terras af, vloog tot aan de rand van de stad en landde op de tweeëndertigste verdieping van de Maoc-buiding.
| |
| |
- Eva, riep hij, Eva.
Hij hoorde niets.
Je bent nooit weg als ik thuiskom, dus verstop je je.
Hij zocht haar achter de deuren, in de keuken; zag haar in bed, helemaal onder de dekens. Hij deed jas, broek en schoenen uit, deed alsof hij doorging met zoeken, sloop op handen en voeten naar de overzijde van het bed. Precies toen zij voorzichtig aan de andere zijde even onder de dekens door gluurde, gleed hij naast haar.
- He, verschoot ze echt.
Hij streelde haar over de schouders, ontdekte dat ze naakt was.
- Heerlijk onthaal. En zeggen dat ik je huwde om het middagmaal.
- Je liefde passeerde toen nog langs je maag.
- Is er nieuws?
Hij wist dat er nieuws was. Dit onthaal was een onweerlegbaar bewijs. Vier en een half uur geleden nog had ze zenuwachtig haar nagellak zitten afbijten.
Ze kneep beide ogen dicht, als een kind, trok een gezicht naar hem en knikte overdadig bevestigend.
- Je ligt met een Nobelprijs in bed.
Hij lachte, drukte zijn mond op haar rechteroog, zoog er zich een ogenblik aan vast.
- Met mijn vrouw. Ook de Nobelprijs is een kledingstuk dat je aan de kapstok hangt als je in bed gaat liggen. In bed hebben we genoeg aan elkaar.
- Woorden, woorden. Je hebt nog 63,36% van je kleren aan.
Hij trok het resterende percentage over hoofd en benen, lag gestrekt tegen haar warmere lichaam.
- Ik heb de verwarming afgezet, het raam opengezet. Het is knusser in bed, als de kamer koud is.
- Het is gevaarlijk, verboden, maar je bent warm en je kent de duistere paden der liefde. Weet je, als over een paar jaar de slaap helemaal uitgeschakeld wordt, dien ik een voorstel in tot het behoud van het
| |
| |
bed. Oorspronkelijk, in de natuurtoestand van de mens, diende het bed om te slapen, occasioneel ook wel eens voor het in stand houden van de bevolking. Bij de vuile-moppentappers en de vuile-moppenbedrijvers was er al een verschuiving naar de vermenselijking van het bed. Thans wordt het bed algemeen erkend als minstens even dienstbaar aan de liefde als aan de slaap. Straks hebben we ons helemaal ook van onder deze natuurlijke toestand gewroet: het bed zal enkel nog een liefdesoord zijn. Betekent cultuur niet de vermenselijking, de vergeestelijking van de dagelijkse gebruiksvoorwerpen? Het bed wordt ooit nog het voornaamste cultuurinstrument.
- En jij krijgt ooit nog eens de Nobelprijs voor de leefcultuur, wegens uitzonderlijke verdiensten voor de verdieping van de echtelijke bed gesprekken. Soms vergeet je echter dat ik slechts Nobelprijs voor de biologie ben.
Hij ontblootte haar tot aan de inbuiging van haar lendenen. Haar borsten heuvelden blank tussen twee bruine zones.
- Jaren geleden, toen we nog in de bungalow woonden, was je helemaal gelijkmatig gebronsd. Je was natuurlijker, toen. Nu ben je vrouwelijker.
- Kouwelijker. Dek me toe.
Hij dekte haar toe met zijn hoofd, legde zijn mond aan haar linkerborst, streelde de andere borst met de vingertoppen.
Er zit een lichte lading elektriciteit in mijn vingertoppen, dacht hij.
Je drinkt, dacht zij.
- Ik ben je kind, zei hij zacht, enkele centimeters boven haar.
- Waarom zeg je dat nu?
- Omdat het zo is, omdat ik bij je lig als je kind.
- Mijn kind.
Zij streek hem over zijn haar. Hij voelde haar hand stil worden.
| |
| |
Geen kind heeft ooit gedronken aan mij, de natuur is geweken, ook op dit punt. Het is beter zo, het is beter dat jij drinkt dan een kind, toch loop ik vol weemoed. Niet om het kind dat nooit dronk. Om het kind dat ik nooit kreeg.
Hij verzette zich tegen de groeiende stilte.
- Dat kost je tientallen officiële huldigingen en honderden lidmaatschapskaarten.
Het hielp niet meer. Haar ogen stonden reeds nat.
Zestig jaar. De leeftijd speelt nog slechts een kleine rol. Nu reeds is de gemiddelde leeftijd 230 jaar geworden. Je ziet er nauwelijks dertig uit. Toch ben je er zestig, tweeëntwintig te veel.
Hij zei het niet; doch ze wist dat hij het niet zei, het nooit zeggen zou als zij hem er niet toe dwong, als zij de woorden niet uit zijn mond roofde. Zij wist ook dat hij zich machteloos voelde. Een mens, een vrouw blijft zoveel complexer dan een robot. Vanzelfsprekend kan je de mensen inblikken in percentages, in statistieken, in robotfoto's. Hun gedachten, hun verlangens, hun liefde vang je niet in cijfers.
- Ik wil niet alleen gehuldigd worden. Zonder jou was ik nog altijd enkel maar keukenvrouw, kindermeid, kerkgangster.
Hij bewonderde haar poging te ontsnappen, merkte toch hoe krampachtig ze ‘enkel maar’ had gezegd. Ze dacht: en thans ben ik ‘enkel maar’ het tegenovergestelde: de geëmancipeerde vrouw die kampt voor de Nobelprijs, voor het volkscommissariaat, voor het pausschap.
De stilte breidde zich weer uit. Beiden op hetzelfde ogenblik, hoorden ze de geluiden: beangstigend tamtamgeroffel in een nachtelijk oerwoud? Atoombommenwerpers boven stervende steden?
- Het raam staat nog open.
- Ik wilde onze woning opengooien.
- Het is verboden. En gevaarlijk. De lucht is vol
| |
| |
supersonische knallen, vol uitlaatgassen, vol stralingen.
Hij stapte uit bed, sloot de wereld buiten, bereidde een monoloog voor.
Een mens moet je aanvaarden zoals hij is, met zijn tekorten; zonder daarom op te houden mede te werken aan zijn zelfontplooiing. Een bepaalde tijd, een bepaalde wereld, moet je eveneens nemen zoals hij is, zonder daarom de dromen van een betere wereld op te geven. Thans mag de wereld enkel nog binnenkomen langs beeldbuis en beeldtelefoon, langs filtreerinstallaties: gezuiverd, veredeld, maar ingeblikt.
Thans moet het aantal geboorten...
Zij lag op haar buik, het hoofdkussen tegen zich aan gekneld.
- Je mag niet huilen, Eva.
Ik zou je kunnen zeggen dat we toch gelukkig zijn. Wie heeft ooit zoveel kansen gekregen? Zoveel materiële belemmeringen rond de liefde werden afgebroken. We zijn nog nauwelijks enkele uren per dag niet bij elkaar. We blijven jong, je bent knap, hebben we zorgen? We presteren, de gemeenschap heeft ons nodig, we zijn onmisbaar, we houden van elkaar.
Hij zei niets.
- Ik wil een kind.
Zij schoof uit bed, wilde naar de badkamer lopen, hij ving haar op, dwong haar tegen zich aan, liet haar uitsnikken.
- Ik wil geen Nobelprijs. Ik wil een kind, een kind van jou. Ik hou meer van jou, meer van me zelf dan van de mensheid. Ik wil een kind van ons, van ons beiden, van ons alleen. Deze wereld is rot als we niet eens het recht hebben een kind te krijgen wanneer we dit verlangen.
- Je bent te hard, Eva. Je weet dat je vroeger geen kind kon krijgen.
- Twintig jaar heb ik gewerkt en gezocht in het laboratorium. Nu kan ik een kind krijgen. In de
| |
| |
plaats daarvan geven ze me de Nobelprijs. Ben ik dan te oud om een kind te krijgen, ben ik een onnuttige oude vrouw? Wanneer danken ze me af? Straks ben ik te oud, straks kan ik weer geen kind meer krijgen. Begrijp me toch.
- Je bent niet oud, Eva, en ik heb je nodig, allen hebben we je nodig, ik aanbid je toch, je kreeg toch de Nobelprijs.
- Waarom praat je er nooit over. Over de normen, over de wetten, over de plicht. Waarom overtuig je me niet?
Hij praatte erover. Over de plicht en over de liefde. Over de veroudering, over de voedselvoorraden, over de honger en over de geplande menselijkheid.
Zij luisterde, wist dat hij gelijk had, zei ten slotte:
- Ik wil een kind.
De volkscommissaris kwam haar persoonlijk tegemoet. Hij wenste haar geluk, leidde haar binnen in de woonkamer, stelde haar zijn vrouw voor. Zij praatten wat over de prijs, over de biologie, over haar man. De vrouw ging koffie zetten. Hij zweeg. Zij zweeg. Hij keek haar aan, vragend, minzaam. De kamer was rustig: lichtroze muren, tere gordijnen, sobere meubilering, enkele non-figuratieve schilderijen, Indische muziek en achter de glazen wand de witte gestalte van de vrouw die koffie zette. Zij zakte diep weg in de zetel, voelde de kussens in haar rug, in haar lendenen. Ze sloot de ogen. Ze wist dat ze de ogen niet mocht sluiten, zelfs niet na de Nobelprijs. Midden de zwarte afgrond achter haar oogleden, verscheen een heldere, witte vlek. De vlek glimlachte, deinde uit, vloeide open en gaf in zijn kern doorgang naar een tuin. De zon scheen er, verblindend helder. Kinderen speelden er, Indische kinderen met bruine gezichten en zwarte ogen.
- Melk en suiker?
De witte vlek stond voor haar. Ze keek op, vond
| |
| |
de ogen van de vrouw, opende de lippen, hoorde zich zelf zeggen:
- Ik wil een kind.
Het bleef stil.
- Waarom speel je Indische muziek, waarom krijg ik de Nobelprijs, als ik geen kind mag hebben?
De vrouw kwam achter haar staan, legde de handen op haar schouders.
- Ik begrijp je, zei de vrouw, we begrijpen je.
- Ik vraag een kind.
- Het ligt in mijn macht de toestemming te geven.
Zij begreep wat hij bedoelde: hij kon haar de toestemming geven, hij was er zelfs toe bereid; hij wist dat zij ervan zou afzien, hij deed beroep op haar verantwoordelijkheidsgevoel: uitzonderingen ontredderen de maatschappij; wat heb je aan een kind in een ontredderde maatschappij; een kind moet voortkomen uit liefde, is het liefdevol de maatschappij te ontredderen?
- Ik weet het. Ik heb er zelf voor gestreden, ik heb er de Nobelprijs voor gekregen. De mens overwint de natuur. Hij vervangt de natuurwetten door menselijke wetten. Ik was onvruchtbaar, hunkerde naar een kind, dwong me zelf te berusten in het gemis. De natuur was immers onverbiddelijk, ik kon enkel me zelf en Tomas en de anderen gelukkig maken als ik me erbij neerlegde. Tomas haalde me uit de berusting, wierp me in de biologie. Ik werkte en zocht, tot ik - samen met honderden anderen - de onvruchtbaarheid overwon. Het kind was in ons bereik. Eindelijk. Toch niet: thans bots ik op de menselijke wetten. Ik ben tweeëntwintig jaar te oud. Uitzonderingen ontredderen de maatschappij. Waarom liet je me zoeken naar de genezing van de onvruchtbaarheid als je daarna de vruchtbaarheid moet aan banden leggen?
Zij schreide. De Indische muziek druppelde door
| |
| |
de kamer. De vrouw streelde haar over het hoofd. Er was begrip voor haar. Ze had het recht te schreien in de woonkamer van de volkscommissaris. De witte vlek danste haar voor de ogen. De tuin, verblindend helder. De kinderen waren bleker, magerder, hun ogen staken dieper. Zij vertrok de linkermondhoek: ze had angst. De kinderen gingen traag door de tuin. Hoeveel ribben heeft een kind dat honger heeft? Ze gingen op de grond liggen, draaiden zich op hun zijde, trokken de benen op tot in de maagstreek. Ze werden aldoor magerder, aldoor bleker. Oudere Indiërs bogen zich over hen heen, strooiden aarde tussen de ribben. De aarde was doorweekt.
Ze opende de ogen. Haar hoofd lag achterover op het kussen. Naast haar stond de witte vlek van de vrouw.
- Heb jij kinderen?
- Drie, zei de vrouw, martelaarschap heeft slechts zin als er geen andere oplossing is.
Zij zag zich zelf in de metalen lampekap.
Je ziet er welgedaan uit, je lijkt wel een matrone met negen zwangerschappen achter de rug.
- Het mag niet van een fout in de natuur afhangen of een vrouw een kind krijgt of niet. De mens moest de onvruchtbaarheid overwinnen, ook als hij haar daarna - bewust, vrijwillig - terug moest opleggen.
Zij stond op uit de zetel. De vrouw loodste haar naar de badkamer.
- Het gaat vlug over.
De vrouw knikte begrijpend.
- Je hoeft je niet te haasten.
Toen ze terug in de woonkamer kwam, hing de Indische muziek er niet meer, het licht was intenser geworden, alsof de zon scheen. De commissaris was weg. De vrouw stond bij een deur, duwde die open. Twee jongens en een meisje kwamen de woonkamer binnen. Het gebaar was zo moedig, de vrouw stelde
| |
| |
zo'n vertrouwen in haar kracht en haar verantwoordelijkheidsbesef, dat het haar ontroerde en sterkte.
Ik ben een vrouw; geen slavin, geen speelpop, geen zwakkelinge, geen egoïste.
Zij voelde zijn penis in zich aanzwellen tot een boomstam.
Zo moet je je eigen penis aanvoelen, dacht ze, als hij slaapt. Als mijn been slaapt voel ik hem zo: breed en trillend.
- Nee, Tomas.
Hij voelde haar verstijfde dijen, haar ingetrokken buik waarin haar maag angstig hijgde.
Enkel een vrouw kan zo plots, vlak voor de eenwording, terugstorten in de eenzaamheid.
- Wat is er, Eva?
- Stort geen zaad, wil je.
Hij knikte. Het zaad bezegelde de vereniging. Het zaad was enkel nog bezegeling, nooit meer vertrekpunt. Sinds twintig jaar waren alle baarmoeders van alle vrouwen afgesloten. Zij had heimwee naar vroeger. Hij verliet haar schoot.
- De robots missen verbeelding. Over twintig jaar is er voldoende voedsel om een verdubbeling van de bevolking toe te laten. En hoe zullen we de andere planeten ooit kunnen bevolken?
- Over twintig jaar? En als we twintig jaar geduld opbrengen? We hebben reeds vijfendertig jaar gewacht.
Ze schudde het hoofd.
- Over twintig jaar is mijn baarmoeder te oud om nog een kind te ontvangen.
Hij streelde haar over de buik. Hij zou nooit het ritmische bewegen van hun kind kunnen meeleven. Hij schoof zijn rechterarm onder haar hoofd, ging naast haar liggen, zijn linkerhand op haar schoot. De lamp wierp lichtgordels op de zoldering.
- Waar denk je aan? vroeg ze.
| |
| |
- De vliegen, zei hij, er zijn er geen meer.
De wereld was van het vliegenras en het muggenras gezuiverd. Er was nooit meer een vlieg of een mug die hem uit bed haalde voor een klopjacht.
- Vliegen zijn vies, zei ze.
- Ja, zei hij, vies, vooral toen je ze nog met een opgeplooide krant moest doodslaan.
- Je bent wreed, zei ze.
- Nee, zei hij, ik zou geen vlieg kwaad doen. Mijn zuster wilde nooit krentenbrood eten, omdat ze ooit nog gedacht had dat de krenten vliegen waren. Ik heb nooit de hoop opgegeven ooit je buik te zien gespannen staan van volheid.
- Dromer.
- Misschien moeten we de droom een andere vorm geven. Je hebt eens gezegd dat jullie op vijftientwintig jaar de geboortenmachine moeten kunnen juist stellen.
- Twintig jaar is te lang.
- Tenzij jullie een eicel en een zaadcel zolang kunnen in leven houden.
Zij draaide het hoofd naar hem toe, blies in zijn gelaat, sloot de ogen: op het uitspansel van je eigen ogen bloeien meer dromen dan aan het uitspansel van je slaapkamer, dan aan het uitspansel van de wereld. De witte vlek was er weer, de tuin, een wit gebouw. Ze herkende het: building Mao. Ze steeg op naar de tweeëndertigste verdieping. Tomas, riep ze, lieve Tomas, ben je er al? Hij ving haar op, ze sloeg haar armen om zijn hals, haar benen om zijn lendenen. Hij droeg haar naar de slaapkamer. Alles stond er reeds klaar, naast het bed: de twee doosjes, de machine. Hij ontkleedde haar, zij ontkleedde hem. Ze kusten elkaar, streelden elkaar, zijn penis richtte zich op: toegestoken hand, vredespijp, penis. In de voorwand van de doosjes stak een sterk vergrootglas. Ze zaten op de rand van het bed, naast elkaar, keken door de vergrootglazen naar de eicel en naar de zaad- | |
| |
cel die nu al twintig jaar op elkaar wachtten. Zij schakelde de machine in, nam het doosje met de eicel en bracht het aan in de linkerwand van de machine. Hij duwde het zaadceldoosje in de rechterwand. Ze hoorden het sterilisatieproces, het vastsmeden van de doosjes in de machine.
Ze keken elkaar aan, knikten elkaar toe, drukten beiden op een knop. Hij omhelsde haar. Op het scherm vooraan in de machine volgden ze de cellen die naar het hart van de machine gedreven werden, volgden ze het spel der geliefden: hoe de zaadcel om de eicel heen wentelde, hoe hij met zijn staart sloeg als een verliefde pauw, hoe hij haar steeds vlugger omcirkelde, haar even raakte, zich tegen haar aan drukte, de druk aansnoerde, in haar drong, één werd met haar; hoe zij huiverde en door haar huivering hem prikkelde, hoe zij zich tegen hem aan streelde als hij voorbij schoof, hoe zij hem omklemde, zich opende, hem opnam, één werd met hem.
De witte vlek sloot zich, verdreef de droombeelden. Zij voelde zijn hand bewegen over haar schoot, weigerde de ogen te openen, drukte de ogen hard dicht tot de witte vlek opnieuw verscheen. Ze lagen beiden voor de kist, zagen op het scherm de foetus groeien, dag na dag. Tot hij zichtbaar werd met het blote oog. Dag na dag volgden zij de groei: de ledematen die zich begonnen af te tekenen; het gezichtje dat vorm kreeg: ogen, neus, mond; het geslacht: een meisje, Nina. En op een dag lieten ze, bevend, angstig, zielsgelukkig Nina uit de machine geboren worden. Ze kusten haar, hielden haar tegen zich aangedrukt, schreiden van geluk. Indische muziek druppelde door de woonkamer.
Ze opende de ogen. Zijn gelaat stond boven haar.
- Je bent gelukkig, zei hij.
- Ja, zei ze.
- Je zal hard moeten kampen voor een tweede Nobelprijs.
| |
| |
- Voor het kind.
Ze trok hem over zich, bewoog haar schoot om hem heen tot zijn zaad haar bevruchtte met nieuwe hoop, nieuw vertrouwen.
BERT BROUWERS
|
|