personages uitroepen. Het is het probleem van de schrijver Roggeman en van de mens Roggeman, het is niet minder het probleem van de Jazzmusicus Peter Witherspoon in ‘Blues voor glazen blazers’, het boek waarin de biechteling-schrijver tot nu toe misschien het meest van zich zelf heeft prijsgegeven, complex en eerlijk in de onbevangen confrontatie van het ik met het ik. Ook deze Witherspoon - als student komt hij een inzinking, gevolg van zijn al te grote gevoeligheid, moeizaam te boven, en zijn hele jonge bestaan door wordt hij vergezeld van, ja als het ware achtervolgd door de beroemde ‘Blauwe paarden’ van de schilder Franz Marc als symbool van zuiverheid en irrealiteit - ook deze mens is een vormzoeker, iemand die los wil uit de klem van ijle mythen en voze ideeën, van weekheid en vormloosheid. Voor deze tenorsax groeit het Modern Jazz Quartet uit tot een ideaal, voor hem zijn de musici van dit quartet ‘droomfiguren van Nietzsche, die erin slagen de verhouding tussen de onderscheiden stemmen tot een gesloten orde te brengen in een fugatisch systeem’. Neen, niet Bach is de grootmeester, want Bach improviseerde zijn fuga's alleen, de muzikanten van het Modern Jazz Quartet musiceren met vier. Het is het collectief scheppen en collectief ordenen, een collectief ‘realiseren van evenwicht door de spanning van apollinische en dionysische componenten’.
Zo kan voor Roggeman de troebelheid van het bestaan slechts overwonnen worden door de creatieve daad, door de vorm die ordent. Vorm geven aan leven en werkelijkheid kan alleen de kunst, al ontkomt geen schrijver aan het besef dat woorden dreigende sfinxen zijn: ‘Woorden zijn op zich zelf slechts mogelijkheden, materialen in potentiële zin die gaan leven in de mond die ze opnieuw vormt, ademt en inschakelt in de ketting van het bestaan. Woorden zijn sfinxen, ambivalent, die schaduw of zon worden,