Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 17
(1964)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 902]
| |
Liefde - 70 dagen op ooghoogteGa naar margenoot+ Alles is anders. Alles is hetzelfde. Zaterdagmiddag omstreeks 3 uur Reineke en ik ieder een halve gram licht. The Amsterdam playgrounds are the best; supportive settings. Geen angst. Volmaakt geluk. Ik dacht aan Jean-Jacques Viton, die op een klinisch bed ging liggen, omringd door psychiaters en anders helpende, testende, onderzoekende handenGa naar eind(1); een Henri Michaux die zich terugtrekt en in de andere kamer iemand heeft wachten, of de telefoon tot zijn beschikking heeft, in geval van ‘nood’. Onze nood lenigen wij met Gods hulp, d.w.z. zelf. Onze weg is er een, die ons voortdurend nader brengt tot het ware zelf, waarvoor plaats gemaakt wordt door inzicht in de ervaringen, die achter ons liggen. Wij kunnen lessen trekken, wij wijzen elkaar op de vergissingen. De ervaring, die mij vroeger tot de wanhoop bracht, een wanhoop die vóór Hoogseizoen in mijn werk lag verscholen. Ik weet waarom Lautréamont de hoop ging bezingen, nadat hij de wanhoop had doorleefd. ‘Je remplace la mélancholie par le courage, le doute par la certitude, le désespoir par l'espoir, la méchanceté par le bien, les plaintes par le devoir, le scepticisme par la foi, les sophismes par la froideur du calme et l'orgueil par la modestie’ (Poésies, 1870, | |
[pagina 903]
| |
m'n exemplaar - Charlot, 1946 - is aan de voorkant verlucht (geïllumineerd) door de heldhaftige Marcel PolakGa naar eind(2), hij ruste in vrede). De zon heeft mij op vrije voeten gesteld. ‘La poésie doit avoir pour but la vérité pratique. (...) Un poète doit être plus utile qu'aucun citoyen de sa tribu’. De vele tekortkomingen besef ik, waarvan m'n daden, woorden en gedachten hebben blijk gegeven - ik hoop niet meer te hoeven beschuldigen, twijfelen, zondigen tegen de wil die de mijne zal worden. Zo waar helpe mij God almachtig. De weg die anderen gaan, kan ik niet de mijne maken; ook Huub zal ik niet van mening kunnen doen veranderen - hij die mijn noemen van God als een uitweg uit het ‘zindelijk denken’ ziet, de mystiek wantrouwt en die mij ‘voor drie weken op geestelijk water en brood’ denkt te kunnen zetten (‘je bent niet straight’) als de Naam valt in een gesprek. We hebben deze zaterdag voor het eerst in lange tijd met elkaar gesproken, deze zaterdag die mij in aanraking bracht met al degenen die mij iets te zeggen hebben (behalve met Stephen, en dat is voorbeschikt), en het blijkt dat onze doeleinden gelijk zijn; hij geeft er de naam ‘vrijheid’ aan, de menselijke vrijheid ‘high’ te zijn, de natuurlijke staat van extatische verwondering, intuïtie en accurate bewegingsvrijheid te beleven. Een godgegeven vrijheid, zeg ik. Geest en lichaam zijn één; William Blake ‘the body is the human form divine’. Ja, ik ben verslaafd, mijn zintuigen zijn veeleisend. Na 10 mei vorig jaar het roken uit vrije wil te hebben opgegeven, kocht ik dezer dagen voor het eerst een pakje Gauloises, nadat ik al enkele weken voortdurend trekjes nam van andermans sigaretten. De eerste trekken, die ik diep inhalerend neem, geven mij een kick die een ogenblik aan de high doet denken, de bloedvatverwijdende werking, | |
[pagina 904]
| |
helaas gevolgd door de vernauwing. Ik wacht op de dag der nicotine-bevrijding.
Een naakt dat zaterdagmiddag de kachel aanmaakt, de radio aanzet, de tijd voor teenagers waarin wij leven (onder de ‘stijgende sterren van vandaag en morgen’ blijkens de aankondiging en het te luisteren gebodene ook Louis Armstrong!), en tegenover Reineke aan tafel gezeten, aandachtig het 1-gramsflesje mescaline sulphate op een velletje papier leegschudt, in tweeën verdeelt en savoureert: de bittere smaak van God, aangelengd met enkele partjes sinaasappel. For Lab. Use only: to be used by qualified investigators onlyGa naar eind(3). Ik ben qualified, ik weet wat ik doe, ik ben utile, ik beoefen een vérité pratique om een wereld te maken, waarin ik mij zelf leer kennen, die ik met alle mensen moet delen; een te veranderen wereld, waarin liefde de plaats van angst inneemt, begeerte, eerzucht en hoogmoed verdwijnen, en trots de uiting is van een gestoord Ego. In het kort: want ik abstraheer en een denkproces neemt de plaats in van de intuïtieve waarheid: de 13 dienaren van het leven overmeesteren de 13 dienaren van de dood (Tao Te King, L.). Het is niet te begrijpen, het gebeuren-zelf is de overgave: die anarchie, welke (als anarchisme) door Van Dale wordt omschreven als de leer van de verloochening en omverwerping van alle staatsgezag en de onbegrensde zelfstandigheid van elk individu; het streven naar anarchie (regeringloosheid, het ontbreken van een geordend bestuur, toestand waarbij alle overheidsgezag ontbreekt) als heersende toestand, politiek of anderszins. Een maatschappij, waarin de mens zijn eigen overheid is, zijn eigen orde. De tekenen bedriegen niet: er is een ander Koninkrijk op komst, en ook de georganiseerde kerk zal afstand moeten doen van het haar niet langer toevertrouwde gezag over de geest en het | |
[pagina 905]
| |
geweten van haar dienaren en volgelingen. Alle ervaringen, bijna alle, die ik in protocollen, gedichten of verslagen lees, beschreven een toestand waarbij de proefpersoon, beschut voor de buitenwereld, gegidst door objectieve buitenstaanders de reis door zijn geest onderneemt. Mijn ervaringen zijn anders, in '59 kreeg ik voor de eerste keer LSD, in het kader van wetenschappelijke onderzoekingen in het Wilhelmina Gasthuis te AmsterdamGa naar eind(4). Mijn ervaringen zijn sindsdien (nog tweemaal onder medisch toezicht: de heren professoren, doctoren en artsen Van Ree, Thüring, Barendregt, Kappes, Van Asperen de Boer) op eigen verantwoording geschied, met raad van IFIF (Cambridge, Mass., U.S.A.) en daad (van bevriende psycho-fysiologen, medici en andere kenners). Ik ga zelf het leven te lijf, wonend in een wereld die dringend behoefte heeft aan verlichting en bevrijding - voor die wereld, in die wereld leef ik. In die wereld heb ik een taak als schrijver, de mij gegeven talenten en eigenschappen zal ik zo effectief en nuttig mogelijk gebruiken; bevrijd van angsten en zorg om morgen leef ik in het nù, dat anderen met mij kunnen delen als een juiste staat, waarin het goed toeven is. Je doet het goed, of je doet het niet, je wilt alles, of niets; de boom der kennis is ook die van goed en kwaad. De appel is niet langer verboden. Weten te onderscheiden, uitvinden, ontdekken, benutten, spreken en antwoord geven, want de schepping is het Woord. Ieder doet wat hij kan; de wonderen van het leven liggen voor het grijpen bij het gebruiken van de zintuigen, de intelligentie en het bewustzijn: de dingen zijn niet mooi of lelijk, zonder meer, zij Zijn. Zich zelf, en de mens is op weg naar de onfeilbaarheid. (De volgende dag herlees ik deze hovaardige woorden, achter mij weer een mislukking, of de stap vooruit die van achteruit niet is te onderscheiden, | |
[pagina 906]
| |
door schade en schande word ook ik wijzer - nader tot kennis, ten koste van?) Klaas. Ik speel met vuur, een tovenaarsleerling voor anderen, die na enkele vermeende successen meent het mes in handen te kunnen nemen, het snijdt hem diep in de vingers... Er staat mij nog het een en ander te wachten, Billie Holiday waarschuwt me. Reineke zet de plaat op nadat ik teruggekomen ben van een van de meest schokkende ervaringen die ik ooit beleefd heb in de psyche van een ander, m'n vriend Klaas, die ether snuift om het andere bewustzijn te leren kennen, dat bij de yogi's samadhi genoemd wordt. Het gaat niet van een leien dakje, op zijn elfendertigst of met de Franse slag. Ik mag er de kantjes niet bij aflopen, ik moet ook de meest bittere weg tot het einde begaan. Jos vroeg me, of ik Klaas nog steeds met 'n bandrecorder wilde interviewen. Reineke: ‘Je moet je eerst met je zelf bezighouden; ik begrijp niet wat je met Klaas wilt. Hij spreekt wartaal’. Ze drijft me, pathetisch geef ik toe, op de divan, het gezicht in de handen verborgen, maar ik ken een andere houding. Voor mij spreekt Klaas geen wartaal, zijn woorden komen regelrecht uit het Oude Testament, ik heb nooit kunnen luisteren. Niet voor niets heeft hij me al vaker gezegd Prediker te lezen, en ik dacht - na de tweemaal dat ik hem dit weekend gezien had - met het hernieuwde contact, zonder angst voor kaakslagen of maagstoten, wel op Jos’ verzoek te kunnen ingaan. En ik ben geen verslaggever, met die andere stemvoor-de-bandrecorder, die ook ik zelf met afgrijzen beluister, ik ben geen psychiater, want de hints kan ik niet altijd verstaan... Ook nu blijven schrijven! Ook nu nog, uren later het drama vereeuwigd, niet langer zo hevig beleefd in de geest als bij het ondergaan van de storm, die | |
[pagina 907]
| |
over m'n hoofd woedde, een ondervinding waarvoor ik twijfel woorden te vinden. Ik dacht buiten schot te kunnen blijven, aan de andere kant te kunnen staan, maar ik kreeg de volle laag, recht in mijn gezicht. Scheurende hagel, brandend vitriool, een handvol krabbende, trekkende nagels op een gevallen engelengezicht. We zitten thuis, de bandrecorder staat tussen ons drieën in. Ik stel een aantal vragen, ook over de God die we vanmiddag als middelpunt van het gesprek, van ons denken hadden (hij kwam binnen terwijl ik met Ralph & Phil aan de vertaling werkte), rond tekst en uitleg die Klaas vroeg en kreeg. Hij maakte ons opmerkzaam op het: ‘Laat ons mensen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis’ wat wij hem uitlegden als pluralis majestatis. Het ging hem goed (‘zeggen wij dan’): hij had geld gekregen voor verf en ander materiaal, zodat hij kon werken. Ik kan niet 15 jaar schrijven hier achterhalen, om te zien hoe onvoorstelbaar voyeuristisch ik te werk ging, aan de buitenkant der dingen blijvende, zodra ik over anderen sprak, die ik niet kende, nog niet ken, en die ik nooit zal kennen, omdat ik niet weet hoeveel Reineke van mij houdt, en zij niet kan weten hoeveel, hoe véél ik van haar houd. We verloren elkaar vanavond een uur lang, en het kostte uren om ons zelf weer te hervinden; achter elke ervaring steekt de noodzaak tot ervaren, niet meer te schatten inderdaad met woorden als: toevallig, coïncidenteel, oorzaak en gevolg. Zij herstelt het drama in mij tot aanvaardbare proporties, speldeprikkend op de juiste plaatsen; of is het gemakzucht van mij, die mij ertoe drijft haar standpunt onmiddellijk het mijne te kunnen maken? Nee, ik heb geen mening, kronkel overal tussendoor, ik kies geen partij, ik neem een standpunt in (dat ik weer kan verlaten, zo nodig), ik heb duizen- | |
[pagina 908]
| |
den meningen en één, maar een leven lang zal ik moeten wachten voordat ik die mening voorzichtig durf uiten, uit angst de waarheid te spreken, die onvoorstelbare pijn doet en nog onvoorstelbaarder schade aanricht. De waarheid, die ik zal moeten leren hanteren als de boer zijn rekel in een uitgebloesemd hennepveld: voorzichtig, uiterst voorzichtig, want het gaat om het leven, niet langer op leven en dood, maar om het ware zijn, gevolgd door het niet-zijn, het worden en geschieden, zoals dit niet, dit niets geschreven. We gingen gevieren de trap af, na een oppervlakkig diepte-interview; Klaas opperde het idee ether te gaan halen om dieper op de dingen te kunnen ingaan (in Hoogseizoen, pagina 95-96 een voorafgaande ervaring), een dolle tocht vol misverstanden, een opwindend gebeuren, een happening. ‘Duizenden happenings per dag’, zegt Klaas, ‘als ik snuif, aan de lopende band. Ik zie precies wat er gebeurt. Niets ontgaat me. Ik doe gek. Weet je nog? Als ze me oppikken, moet je zien hoe ik doe. Weet je hoe ze me noemen? Hé, maffe. Niets doen ze, niets kunnen ze doen’. Want de politie geeft hem zijn ether (soms in water veranderd, leeggegooid en opnieuw gevuld) terug, als ze he mweer laten gaan: het is zijn eigendom. Wel zijn alle apothekers in Amsterdam van het gebruik op de hoogte; het valt hem moeilijk aan ether te komen, hij is al aangewezen op drogisten - minderwaardig spul. Ik rook eraan: een onaangename metalen en zure lucht, zwaar, als met lood en teer bezoedeld. Hij legde ook uit, waarom hij niet buiten bewustzijn kon raken; narcose-ether wordt toegediend zonder zuurstof. Wel noemt hij de toestand een bewustzijnsverlaging, waarbij z'n onderbewustzijn naar boven komt, in een toestand waarbij leven creëren wordt. Soms zie ik Klaas als mijn geconditioneerd geweten, hij leert me dat liefde niet met twee maten kan meten, dat liefde ligt in de over- | |
[pagina 909]
| |
gave en niet in het vergeten, dat ware liefde altijd tekortschiet (menselijkerwijze gesproken) - hij toont het me waarlijk en duidelijk. Door m'n zoeken beschouw ik elke gelijkgerichte ziel als een guru, neem ik aan dat ik van hem kan leren, onderga zijn aanmoedigende woorden als een voortdurend aanmanen, dat door mij soms (paranoïed) als aanklacht wordt begrepen. Ze staven mij in mijn zoeken, brengen mij ook in de allergrootste verwarring, en het kost me moeite terug te keren tot het huis, waar mij het allerheiligst spel wacht. Tijd overbruggen is eeuwigheid scheppen. Ik viel voor haar op de knieën, een aantal verre vragen zag ik duidelijk belicht. ‘Voor wie kniel je eigenlijk, voor mij of voor je zelf?’. Ik kon niets anders antwoorden dan: ‘Voor God’. Lodewijk zei eens tegen mij in de Sheherazade: ‘Knielend moet je dat gedicht lezen’. Was het scherts? Waarom? ‘Dat jij in de God zult kunnen geloven, die ik mocht ondervinden, als een zuiver weten. Want zonder je geloof kan ik niet leven. Zonder God niet, en zonder jou niet. In die volgorde. En met God leef ik, maar met jou weet ik het niet’. ‘Leef je dan niet met me?’. ‘Met je lichaam, ja, maar niet met je geest’. ‘Je hebt je nooit afgevraagd, of ik wel met je meegroeide; je hebt het als vanzelfsprekend aanvaard. Je spreekt met andere mensen over je zelf, dingen die ik in de verste verte niet vermoed. Ik ben je vrouw’.
Ik leer het geheugen hervinden, waarzonder mijn gewaarwordingen geen waarnemingen kunnen worden. ‘Ik wil zover mogelijk gaan als maar kan in de heiligheid’, zeg ik, tranen wellen in m'n ogen. Ik zie | |
[pagina 910]
| |
in de verste verte niet: mijn blik is begrensd, ik zie pas als de schellen vallen voor het verblindend licht, dat schijnt in de boodschap van Klaas die hij zaterdag naliet. Hij sprak van de test, die ze hem in de Rijkspsychiatrische inrichting te M. hadden laten doen: teken een boom, dan: teken een fantasieboom, aan hem, de surrealistische schilder... Schrijf een opstel: ‘Welk dier zou je het liefst willen zijn? Beschrijf een dag uit het leven van dit dier’. Hij liet het opstel voor me achter, ik matigde me interpuncties aan, op één plaats twijfel ik. De test-droom: de eendagsvliegende aap. ‘Het gebeurde in het jaar dat voor ons ligt, dag en tijd en plaats zijn verborgen in het niets. Ik lag te dromen in het gras. Plotseling was het begonnen: een licht zo verblindend als geen zon kan zijn. Het bewoog zich in mijn richting. Een stem als van een bazuin schalde door het niets. Ik verborg mijn gezicht achter mijn arm, en sprak met aarzelende stem die vol was van emotie: “Wie zijt gij?”. “Niets” weerklonk en het licht verdween zoals het gekomen was. Dromend werd ik wakker en herinnerde mij niets’. (Is het ‘Niets weerklonk...’ of ‘Niets’ weerklonk...’?)
Ik kon er niets aan doen, ik wist van niets, kon ik er als troost bijzetten, hetzelfde gold vanavond nog steeds. Ik dacht Klaas heelhuids thuis te kunnen brengen (en ja, hij is heelhuids teruggekomen, na ons gezamenlijk uitstapje), en ik moest elk abc nog leren. Jos bedrijvig met de bandrecorder tussen ons in; ik verweet Klaas dat hij niet op ons had gewacht, maar voor ons de trap was afgesneld om buiten alvast te gaan snuiven (wij sjouwden nog met vuilnisbakken). Ik had het hem ook niet meegedeeld, en | |
[pagina 911]
| |
was het nodig geweest? Ik wilde in de ervaring meegenomen worden, maar de toon die ik aansloeg dreef ons uit elkaar: ik sprak alsof ik met niets anders dan een lastig kind te doen had, dat zich niet hield aan de afspraak. En het kan op zo'n ogenblik ook niet anders. En je kunt in dezelfde situatie ook niets doen als zeggen: ‘Je stoort onze wetenschappelijke proeven!’. De auto moesten we duwen; Klaas was ver genoeg heen om rond de auto te dollen en ons geamuseerd gade te slaan, over de brug van het Leidsebosje. Onderweg sarde ik hem met verdere vragen; hij had aangekondigd een show weg te geven. ‘Wil je je alsjeblieft niet gedragen als de terrible showman?’.
Angst voor de buren, de mensen, de wereld, het leven. De stank, de aandacht, het aandacht-trekken - nee, ik wilde het niet. Is het exhibitionisme?’, vraagt men zich af. ‘Is ook niet exhibitionisme een vorm van communicatie?’, vroeg Melvin me eens, en nu weet ik het: ‘Ja’.
Bij Artaud kan ik het herkennen, van Klaas durf ik het nota bene niet te aanvaarden. Als hij me zegt, onder ether de wereld surrealistisch te zien, en zó te willen werken, van elke stap die hij zet een happening te maken, weet ik niet wat ik beluister, want ik roep onmiddellijk mij zelf tot kenner uit: las ik niet alle surrealistische boeken? Het leven spreekt duidelijker taal. De hypnose van Desnos, de peyote van Artaud, de heroïne van Prévert en Queneau (zie de Bibliothèque Idéale, gesprek met Prévert, over Queneau. Gallimard, 1962), de opium van Jacques Vaché, de experimenten met tetrachlorure de carbon van René Daumal: schriftgeleerdheid.
Klaas is dichter bij het weten, dit is een uiterst nauwgezet verbaliseren (niet hier), dossiers bewaard gebleven. Dat is de TRI-ervaring, die de Australische Peter in het ziekenhuis bracht (december '63): het | |
[pagina 912]
| |
zijn de gezochte gevaren rond leven en dood, bewustzijn en inzicht. KLAAS, DE ETHERSNUIVER: SURREALIST OP HETERDAAD.
Ik liet Jos de auto naar de Goudkunst rijden; met Klaas wilde ik bij Stephen op bezoek gaan, ik had al verschillende notities op een papiertje gekrabbeld, uiterst met mij zelf tevreden (bewees ik de ‘weten’ - schap geen dienst?), Jos had - om het bandje te testen - een deel van Vrijmans kinderuitzending laten horen (de vragen: Waar komen de kindertjes vandaan? Wie is de machtigste man op aarde? Wat is moderne kunst? Waarom mag je niet met vreemde mannen meegaan?) en ik had al vergeleken: Jan zíjn kinderen en ik de mijne. Ik, die m'n geweten koester als een aap z'n vlooien, die de oude God der Joden duld onder pijnen, omdat hij wraak koestert vanwege mijn lafheid. Op m'n 13e, in 1941 (Duitsland won voor Europa op alle fronten) wilde ik lid van de Jeugdstorm worden, ik was te laf. Zoals ik uit lafheid m'n mond bijna niet opendeed in een proces tegen mij gevoerd, zoals ik zo vaak verantwoordelijkheid uit de weg ben gegaan, terwijl ik alleen maar uit Hoogseizoen een pagina had hoeven voor te lezen om de high, het gewenste effect, te beschrijven (de pagina's 67 en 68). Wél durfde ik daarna een gedicht te schrijven, waarin ik mijn slechte raadgevers durfde te beschuldigen. Ik oordeel niemand meer, ik ben m'n eigen raadgever; zij die mij raad geven zijn noch goed, noch slecht. Alleen ik ben verantwoordelijk. Allen Ginsberg: AetherGa naar eind(5) ‘What can be possible
in a minor universe
in which you can see
God by sniffing the
gas in a cotton?’.
| |
[pagina 913]
| |
Ik had een stem, die ik niet meer wil herkennen: geen verslaggever zelfs of vriend, en zeker geen psychiater (psychiatertje-spelen): ik probeerde een ijdel en kinderlijk spel op te zetten in een hersengroot heelal, waar God gezien kan worden als je ether uit een zakdoek snuift. Onder aan de waterkant over de brug bij de Beethovenstraat snoof hij, voordat we verdergingen. Ik vroeg hem of ik ook mocht snuiven, hij hoorde me niet, ik pakte hem de zakdoek af, zijn hand schoot uit, ik dacht: Nu pakt hij me de zakdoek af. (Stephen formuleerde het later: ‘Hij is jaloers als je mee wilt snuiven’.) Ik stelde hem gerust, dacht ik: ‘We pakken je niets af, Klaas, we zijn samen uit, komen samen thuis, we zijn met jou, één zakdoek en twéé flesjes ether op stap. Als jij nu maar je vrijheid zodanig kunt beperken dat wij in onze gezamenlijke vrijheid niet belemmerd worden’. Dat zei ik, Reineke wilde naar huis, we klopten aan bij Stephen. Hij was aan de studie, liet ons binnen, bekeek ons, de bandrecorder. Als een hijgende hond met een pasgeschoten fazant trots in de bek kwam ik binnen, en liet de jachtbuit voor me vallen. Het duurde een tijd, voordat er iets gezegd werd; Klaas wees op het schilderij van Bill Coleman een plek aan die ik nooit eerder gezien had (Stephen knikte wetend), ik bleef vragen, kreeg geen antwoorden. ‘Als je maar wilt luisteren, hij heeft je genoeg te vertellen’ (Stephen). Ja, ik had uitgediend, was uitgesproken, dacht nog een oordeel over de schilderijen te kunnen vellen, herkende er twee psychoses in (welke, de mijne?) - en Klaas, die Stephen in het Hebreeuws had aangesproken, sprak maar niet over zich zelf, over mij een veemgericht uit. | |
[pagina 914]
| |
‘Ik kan wel huilen’.
Ik kan niets, vrienden. Ik weet niet wat te doen. Ik ben sterk, heb me zelf na elke nederlaag hervonden; Reineke weet: ‘Toen we pas met elkaar gingen, zei Klaas op een avond tegen me: je mag niet in een huwelijk komen, het huwelijk is eeuwig en je mag het niet verbreken’. Klaas, die niet gehoord heeft dat dit, mijn huwelijk met Reineke, een van God gegeven huwelijk is. ‘Stephen, please, help me, even when I'm stumbling. Love knows no fear’. ‘Come back, Klaas’, zei hij, ‘and we'll make it both together’. Tegen mij: ‘Je moet je overgeven, Klaas vindt dat je niet ver genoeg meegaat’. Klaas: ‘Heb je wel eens gezien hoe ze het in Amerika doen?’. Wat ik in '59 de proef'leiders' verweet: dat zij buiten bleven staan. Dat zij ‘een angstige verwachting’ aankweekten, even kleine tovenaarsleerlingen. De strijd tegen de ‘objectieve buitenstaanders’ zal in hevigheid en liefde toenemen: velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren. Hoed je voor de apprenti-sorciers. Het zijn dwalenden, die niet luisteren naar de roepstem in de woestijn: ik heb het zelf ondervonden. Ik sta in een wereld van wanen, en wie ben jij, dat je de eerste steen durft te heffen? Zij die weten spreken niet, zij die spreken weten het niet. Ik beperk mijn experimenten: het gaat om me zelf. Ik raak geen ander meer aan, zoals ik tegen niemand de hand meer zal heffen. Ik heb leren luisteren. Nu luister ik.
‘Waarom rook jij?’ vraag ik B (de naam die wij hem gaven, CBV en ik, toen wij hem interviewden | |
[pagina 915]
| |
in het 20e ar. van Gard-Sivik, 1949; A. was Hans van Sweeden). ‘Ik zou het niet weten’. R-e: ‘Omdat ik high wil zijn’. Eén vraag verder: ‘Wat is high?’.
De wartaal van Klaas is 'n antwoord, er zijn er duizenden, Finnegan's Wake, Les chants de Maldoror, er bestaan geen definities. Dank zij het werk van de dichter-schilder Henri Michaux konden Reineke en ik een ervaring gezamenlijk ondergaan, ook zij stond tegenover het Onnoembare, het Onbekende, het Andere dat niet door woorden, niet door wetenschap teruggebracht kan worden. Of naderen de beide polen elkaar, hier? Bij Michaux ging het leven, een zelfportret. Nr. 133 in de catalogus van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum, feb.-mrt. 1964. We stonden niet langer te kijken. Wij waren. Een zelfportret. Een hoeveelheid bewegen, dat nooit meer op zo korte afstand bijeenleeft, een vergeten binnen de trekken van een gemarteld gezicht, dat bij elke ademhaling geboren werd en stierf, lijnen die vervloeiden, kleuren die joegen, uit de ogen sprongen vaders en moeders, in pen- en inktlijnen, in penseelstreken speelden zich bosbranden en zonne-explosies af, het stroomde vol mededogen uit de ogen, het was een eer aan ons bewezen door de ogen van een groot kunstenaar, in wiens geest alle duivelen met God hebben gestreden. Een zwakke weerklank was tot ons overgekomen, een verre echo van een strijdgewoel uit andere dagen, de zuchten van mummies, Columbus leert praten. Het was of hij keek. Wij werden bekeken. Ik heb in datgene wat men Kunst noemt het wonder van het tijdloze bewegen kunnen ervaren. En ik was niet alleen, ik had een getuige, dichter bij deze wereld, Reineke, aandachtig en meelevend. | |
[pagina 916]
| |
Het museum was gesloten, op de begane grond een vernissage waartoe ik was uitgenodigd (maar ik was te laat, had de kaart niet bij me, wilde alleen maar naar boven, naar de zalen met Michaux), wij drongen langs de suppoosten, kwamen Ad P. tegen, die een suppoost vroeg met ons mee te gaan, op ons verzoek. De man maakte de lichten voor ons aan, bleef wachten, hoe lang? Wij waren alleen, en Michaux schonk ons zijn aandacht. Voor ons alleen en voor de hele wereld was hij daar, materie en geest als energie verenigd, verzameld gloeien, geen waan, geen illusie, geen hallucinatie. ‘Wat ik gezien heb, heb ik met m'n eigen ogen gezien. Ik weet toch hoe ik 't kan zien’ (Reineke). Ik heb het, met Michaux, eveneens gezien: ‘It is intolerable to be in the midst of the superlative of everything’, het is me niet gegeven nu woorden te vinden. Gespreksflarden, gelach en andere geluiden schoten ver vooruit, het spreken viel me moeilijk. Alles wat gezegd wordt heeft waarheid en redenen, maar wat klinken de woorden anders dan zoals ik het precies bedoel. Ik denk, en het tegenovergestelde is waar: er is geen waarheid. De mensen op straat kunnen niet waar zijn, het zijn poppen (Hans van Sw. in het interview), zie hoe zij automatisch bewegen, ik ben een kijkende stethoscoop, zij zijn niet meer levend dan hun jassen, zij zijn zo ongeboren, zij dragen knevels en kinnebakken, de kleuren groeien naar het onmogelijke toe, het vliegende tapijt schiet onder ons uit, ik ben een onhandige sterrenwichelaar, wiens eenvoudigste daad het gevolg is van miljoenen tegenstrijdige over elkaar struikelende haasjeover spelende gedachten en zintuiglijke reflexen: we hadden een taxi naar het Stedelijk genomen. Vijf keer gaven we de chauffeur de bestemming op, de man had moeite met het wisselen, ging ik te snel? Wat gebeurt hier? Als geroepen verschijnt de juiste man op de juiste | |
[pagina 917]
| |
plaats. We waren bij Huub weggevlucht, hij, m'n vriend, was niet te verdragen. Met een flair, die mijn liefde intenser maakte, wees Reineke me de weg. Vanaf dat ogenblik geen misverstand tot hedenavond (het bandrecorder-incident met Klaas). Laat mij poëzie schrijven, zonder ijdelheid. Laat mijn leven zo zuiver zijn als mijn geboorte. Laat mij leven. Ik registreer. De woorden zijn niet ter plaatse. Een legpuzzel lag gevloerd in de Van Breestraat, ik wilde me bukken om de stukken op te rapen. Ik leer de mensen kennen, ik begin bij me zelf. Wie zelf? In het Vondelpark bloedde het leven uit de verse wonden van het hout weg, elke geknakte tak lag op sterven, alle groen stond van binnen naar buiten te barsten, het waaide en stortregende, ons lichaam was een muur van temperatuursverschil, van binnen waren wij in een lichtend heelal veranderd, dat geen warmte kent en geen koude. Wij vormden een romantisch paartje, een blauwe kraal sprong tussen het grint met zijn andere kleur omhoog. Op het hek bij de ingang lag een verkleumde kinderhandschoen te wachten op de terugkomst van de eigenaar: het kind, bij moeder thuis met gejammer ontvangen (‘waar is je andere handschoen?’), de eerlijke vindster die de handschoen aan de steen en de toekomst toevertrouwde. Simpele gedachten, die mij diep ontroerden. Wij staken over, elke stap die wij zetten verwondering, vanzelfsprekend verbazen dat deze wonderen ons gegeven waren, op weg naar de volgende ontmoeting. De vrienden: René, Adriaan, Jos met ieder een onbekende vriend bij zich. Billy en Maja, verschrikte vogeltjes, niet aan het nest ontkropen. De dag van gisteren, zondag, aten wij Chinees, wij zagen Jeanne d'Arc (Falconetti) op de brandstapel sterven, huilden met haar, werden door Jos uit het | |
[pagina 918]
| |
bed gehaald, Ralph & Phil kwamen langs babbelen, Nikolaas kwam aanschuiven, we zaten met Joop en Margaretha bij de Milano (zijn schilderij een schijnwereld, geen leven, maar een schijndood); wij kwamen elkander nader. Het is voor Jos nog een spel met idealen; hij is teleurgesteld: ‘Dit kan ik niet filmen’. Van mij een ijdel spel. ‘Ik hield een uur lang niet van je’ en ik weet het. Ik - ik desintegreerde; het zwart van de duisternis niet te beschrijven. Ik vroeg Klaas om vergeving, voordat we in de auto teruggingen, hij hield me vast als een vader, zelf sinds dat ogenblik kalm als 'n kind: ‘Neem me niet kwalijk, lieve jongen. Ik ben maar 'n klein kind, ik weet niet altijd wat ik doe. Ik doe m'n best. Ik weet waarom het gaat: m'n leven’. Hij knikte: O.K. (One Knowing). Huub is van de zwarte magie geschrokken, bang voor elk teken dat op 'n kruis lijkt, terwijl hij zelf met Robert Jasper het symbool met de vele betekenissen ontwierp, het magisch centrum van Amsterdam. In z'n schulp gekropen, de Telegraaf heeft toegeslagen. Einde van a) de exhibitionist, b) de homoseksueel, c) de sado-masochist. Een post-Freudiaanse psychoanalyse. God neemt de plaats in van -. ‘Een medicus komt nooit ongevraagd z'n hulp aanbieden’. Jan verliest een vrouw, koopt een opmerkelijke zwartleren jas. Ik was bij Michaux de volmaakte kijker. Bewijs het mij. Wat onnoembaar is? Buiten tijd en mogelijkheid? Oog in oog. Reineke kwam thuis, bij de omhelzing gleden onze kleren weg. Een half uur later, bij de tweede maal het binnengaan luidt de bel in m'n altijd welkome woning. Wij liggen stil, weer wordt er gebeld. | |
[pagina 919]
| |
‘Ik doe altijd open’. Langzaam glijd ik uit haar en het bed, haast me de deur te openen. ‘Joehoe’, haar moeder. La Pacification. Een van de Noordafrikanen in de Milano-espressobar liet me weer de martelingen der para's zien: ik heb het nooit zo verschrikkelijk geweten.
SIMON VINKENOOG |
|