het is een uiterst merkwaardig tijdsdocument omdat de auteur een fantastische carrière heeft gehad, een ongewoon dynamisch personage was en - in dit boek althans - op vele plaatsen een begaafd schrijver blijkt. Zijn romans en zijn kritisch werk, dat omvangrijk is, verdienen slechts een bescheiden voetnoot in de literatuurgeschiedenis, maar én door zijn integrale schaamteloosheid én door het milieu waarin hij heeft geleefd en de contacten die hij heeft gehad, is zijn autobiografie een monument geworden. Harris was een oplichter, een veedief, een gewetenloze schoft. G.B. Shaw, over wie hij een goed boek heeft geschreven, zei van hem: ‘Hij werd in alle grote huizen van Londen ontvangen, ééns’. Hij had echter de verdienste Oscar Wilde te verdedigen en aan moed ontbrak het hem soms niet. Zijn begaafdheid als journalist en literair animator staan boven verdenking, maar de grens tussen Wahrheit und Dichtung is in zijn boek zeer vaag. Dikwijls schrijft hij niet zoals de dingen waren maar zoals ze moesten geweest zijn en zijn permanent gebluf over zijn intelligentie, zijn talent en zijn charmes is uiterst vermoeiend.
Zijn magnum opus bevat slechts enkele bladzijden die betrekking hebben op België. Hij was het die een beweging op touw zette om pater Damiaan en zijn werk te steunen toen de apostel der melaatsen van Molokaï door een Engelse dominee werd belasterd en schitterend door R. Stevenson werd verdedigd.
Op een moment vermeldt hij Hendrik Conscience (p. 312). In Brighton is hij op stap met een van zijn conquêtes, Laura. ‘Two incidents I remember of those first days: I had put some rhetoric into an article in The Spectator on Hendrik Conscience, the Belgian writer, and I read it to Laura one afternoon, ‘You read wonderfully’, she said, ‘and that prose is lovely. You're going to be a great writer’. Jammer genoeg is men in de British Museum Library niet bij machte geweest dit ‘lovely’ proza over Conscience terug te vinden in The Spectator. Het incident moet voorgevallen zijn omstreeks 1883. De uitgever van het boek, John F. Gallagher, doet, in een voetnoot, zijn duit in 't zakje als volgt: ‘Conscience, the progenitor of modern Flemish literature because he wrote in everyday Flemish, as opposed to conventional literary French’.
De commentaar van Harris bij het werk en de persoon van Maeterlinck is interessant. In Nice leert hij de auteur kennen die toen nog met Georgette Leblanc leefde. Hij is