Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 17
(1964)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 437]
| |
[pagina 438]
| |
IIVanuit het bed waar ik nu ben
zie ik een roosmarijn, een den,
een geel-steens muurtje, een vaal-grauw dak
en in de takken omhoog éen tak
die afgebroken of weggesnoeid
niet meer zal bloeien als alles straks bloeit;
en terwijl ik dit zie, éen ogenblik,
weet ik met schrik:
die tak - dat ben ik.
| |
[pagina 439]
| |
IIIWakker liggende in de nanacht
hoor ik de wind als een wat verlegen
jongen fluisteren vlak bij mijn venster.
Wakker liggende in de nanacht
hoor ik als meisjeskleren de regen
stil-stil ritselen dicht bij mijn venster.
Wakker liggende in de nanacht
hoor ik spreeuwen weer bezig scharrelen
in het stuk dakgoot boven mijn venster.
Wakker liggende in de nanacht
hoor ik het vroeg rumoer aandwarrelen
van de open dagstad - buiten mijn venster.
| |
[pagina 440]
| |
IVWeer die behangmuur
en weer die zijruit
en weer die plaat
en die schalen -
als het nog lang duurt
reken ik π uit
in x2
decimalen.
| |
[pagina 441]
| |
VLangdurige ziekte heeft dit voor,
dat men steeds milder gaat denken.
Heb ik een vijand, ik zal zijn spoor
niet volgen om hem te krenken.
Moge het lot hem al maar door
langdurige ziekte schenken.
| |
[pagina 442]
| |
VIEr zijn huismussen
en grasmussen
en allerlei rasmussen
nog daartussen
misschien;
maar er is bij de mussen
nooit onderscheid tussen
maximussen
en minimussen
te zien.
| |
[pagina 443]
| |
VIISneeuw heeft het land veroverd
na dagen dooi
en mijn klein rijk betoverd
zó onaards mooi
dat al de pierige dingen
die ik al zo lang ken
opeens een andere wereld zijn
waarin ik een ander ben.
| |
[pagina 444]
| |
VIIIIk hoor de zusters zingen,
ik vind het een lief geluid
en ook wel modern: er springen
soms dissonanten in uit.
Ze zingen een psalm van David -
o knaap die de reus verwon,
harpspeler bij Sauls waanzin,
vader van Absalom -
Want wàt baat macht en grootheid,
vorst van genie en sex,
wie de eigen zoon ter dood wijdt
om 'n oedipus-complex?
Uw lot méer dan uw psalmen
doorvlijmt mij het ingewand.
Ik hoor de zusters galmen -
ach, weer een dissonant.
| |
[pagina 445]
| |
IXVandaag voel ik mij met alles verwant,
met mensen en dieren, met boom en plant,
zelfs met de dingen
die mij omringen,
maar daar kan ik niet in binnendringen:
ze hebben een stenen huid
en leveren hun geheim niet uit.
| |
[pagina 446]
| |
XDe dag is de dag gelijk,
kalenders zijn uit den boze:
ik leef in het ijle rijk
van het tijdeloze.
Nu zoek ik nog iets dat mij ook bevrijdt
van het drie-dimensionele:
dan ga ik buiten ruimte en tijd
in de hangende tuinen der eeuwigheid
met Nefertete spelen
tot Kant ons vindt en scheidt.
| |
[pagina 447]
| |
XINu de grote dingen verdwijnen
worden de kleine groot:
wat zonlicht op de gordijnen,
een appel, een snee vers brood.
Met hoeveel overbodigs
maken we ons leven stuk:
er is zo weinig nodig
voor wat eenvoudig geluk.
Zó zou ik oud willen wezen,
klein bij de grote dood:
Homerus om in te lezen,
een appel, een snee vers brood.
| |
[pagina 448]
| |
XIIWeer lig ik weerloos in een wit vertrek,
maar mijn lichaam, gekneusd van scheen tot nek,
voelt zijn beterschap naderen. - Hoe lang nog
eer 'k weer neerlig, weerloos voor 't laatst vertrek?
GARMT STUIVELING
|
|