Dag-en-nacht boek (3)
Telkens als we ons neerleggen, gaan we een beetje dood.
Het zou dwaas zijn de dood niet te aanvaarden. Nog dwazer niet het leven.
Wat voeren ze toch uit onder elkaar al die herinneringen tijdens de honderden uren dat we ze ons niet herinneren? Leiden ze hun eigen leven, spreken ze met elkaar, bewonderen of verwijten ze elkaar? Beminnen ze elkander, paren ze en heten hun kinderen soms leugens of, mij ook goed, fantasieën?
Ik gaf er veel voor om die streek te mogen verkennen, dat vreemde kerkhof vol kandidaat-verrijzenaars. Zou ik er een onbekende zijn, een koning, een gendarme?
IJdelheid is een sleutelgat, waardoor we naar ons zelf pogen te loeren.
Eén titel in de bekende reeks mocht ik tot nog toe niet lezen: ‘Hoe word ik zoon? Of dochter?’.
Een meisje sprak:
- Ik ben beschaamd. Ge zoudt kunnen denken dat ik er eentje ben dat met iedereen meegaat.
De man:
- Stel u gerust. We gaan daar straks eens over zwijgen.
Een dier wordt pas lelijk als het dient om de mens te illustreren.
Het uurwerk werd gemaakt door de horlogemaker. De horlogemaker door god. God is waard wat mijn horloge waard is. Sedert twee dagen loopt het een uur voor na vijf minuten. God dus ook. Het koddigste is dat miljoenen mensen dit van god weten en geloven en niet van mijn pontiac.
Een vriend ontzenuwt in zijn geschriften de theorie van Freud maar kan door eigen voorbeeld niet beletten dat Freud gelijk heeft.