Nieuw Vlaams tijdschrift. Jaargang 16
(1963)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
betoog
| |
1. Teilhard springt verder dan zijn stok lang isHet spijt mij oprecht bij het voorafgaand vrijmaken van het terrein over de grootste figuur van het twintigste-eeuws katholicisme, pater Teilhard de Chardin, enkele opmerkingen te moeten in het midden brengen die zijn vrienden zullen teleurstellen. Al mijn genegenheid gaat naar deze Teilhardisten en hun lichtend voorbeeld, zij weten het wel, sed magis amica veritas.
Als paleontoloog heeft Chardin zeker verdienstelijke opzoekingen en ontdekkingen gedaan. De Sinanthropus of homo Pekiniensis, het belangrijkste opgravingsresultaat door hem bereikt, is een van de merkwaardigste der honderden fossiele menselijke resten langs de evolutieweg van de mensheid opgegraven. Naargelang zulke fossielen ouder zijn, vooral naargelang zij getuigen van onze voormenselijke stadia, zijn zij vanzelfsprekend van groter wetenschappelijk belang. Men mag echter niet vergeten dat pater de Chardin, als paleontoloog op zijn hoogste waarde geschat, op geen grotere prestaties, diepere inzichten of vernuftiger interpretaties kan bogen dan verscheidene andere paleontologen wier naam ternauwernood bekend is buiten de vakkringen. Voor een groot deel is zijn reputatie gemaakt door | |
[pagina 182]
| |
linksen, rationalisten, marxisten, materialisten, humanisten of hoe ze ook heten mogen, namen die wij voortaan ter afwisseling door elkaar zullen gebruiken, maar dit geeft helemaal niet de waarde aan die hem aan die kant als geleerde wordt toebedacht, maar de eerbied die hij daar heeft weten af te dwingen door zijn geestelijke moed, zijn intellectuele rechtschapenheid, zijn onbevangenheid tegenover de feiten.
Zijn uitzonderlijke, bijna sensationele, roem heeft Chardin postuum verworven met nagelaten geschriften, waarin hij het ontstaan van onze aarde en van het leven op onze aarde, beschrijft in het licht van een theorie, volgens dewelke het bewustzijn het doel van de schepping en de bewustzijnswording van de mensheid het einddoel van onze aarde zouden zijn.
Eerst en vooral behoort deze ontzaglijke stof niet tot de specialiteit van een jezuïetenpater die zich gespecialiseerd heeft in paleontologie en zich op dat onmetelijk domein dus als liefhebber beweegt. Daar echter willen wij niet op drukken. De geschiedenis van haast elke wetenschap staat vol namen van mannen als Pasteur, die autodidactisch meer hebben bereikt dan menig academisch geschoolde. Bedenkelijker is dat de kennis, vereist tot het verantwoord opstellen der Teilhardistische thesis zo uitgebreid is en voor zoveel delen van miljoenen jaren uit het verste verleden en de verste toekomst in zulke mate aan elk wetenschappelijk onderzoek ontsnapt, dat ze eenvoudig geen wetenschap zijn kan, althans niet in afzienbare tijd en dat geen mens op aarde er bevoegd kan in zijn. Kortom, Chardin spreekt over zaken die hij niet voldoende kent en die voorlopig niet voldoende kenbaar zijn. | |
2. Chardins postulaten zijn van BergsonIn zijn inleiding komt hij ervoor uit dat hij vertrekt vanuit twee postulaten: ‘le primat accordé au psychique et à la pensée dans l'étoffe de l'univers’ en ‘la valeur biologique attribuée au fait social autour de nous’. Deze twee postulaten, zegt hij, ‘s'ajoutent l'un à l'autre pour supporter et commander tous les développements’.
Teilhardisten die beseffen hoe zwak de pater hier staat nemen hem vooraf in bescherming en zeggen dat psychisch niet moet opgevat worden als geestelijk. Dit is natuurlijk een uitvlucht. Met psychisch bedoelt Chardin ofwel stoffelijk ofwel geestelijk. Een tussenstadium, dat noch stoffelijk noch geestelijk zou zijn en psychisch genoemd worden, be- | |
[pagina 183]
| |
staat niet. Bedoelt hij stof, zij het dan tot het psychische ‘veredeld’, wat geen belang heeft, dan is het geen postulaat. Het primaat van de stof is wetenschappelijk bewezen, de wetenschap kent niets anders dan stof. Bedoelt de pater echter geestelijk, dan past daar de kritiek op die wij hier laten volgen en die vanzelfsprekend ook slaat op ‘la pensée dans l'étoffe de l'univers’, waarmee toch onbetwistbaar het geestelijke is bedoeld, daar in de katholieke wijsbegeerte de onstoffelijkheid van de gedachte een der drie bewijzen uitmaakt van de onstoffelijkheid der ziel.
Chardins twee postulaten, die wel te verstaan niet van hem zijn, maar van Bergson, zijn juist de onbewezen en foutieve standpunten die de wijsbegeerte van de schitterende auteur van ‘L'évolution créatrice’ reeds doen afbrokkelen aleer zijn graf goed dicht is. Voor de tweede wereldoorlog heeft Gaston Colle nog gewaarschuwd dat de katholieken bij Bergson op een verkeerd paard wedden, als de lezers deze verkeerde beeldspraak voor lief willen nemen, en de wijsgerige evolutie geeft hem gelijk. Dat de stof oorspronkelijk van nature psychisch is en het bewustzijn moet tot stand brengen, is de voornaamste gratis affirmatio van Bergson. Het is een affirmatie die noch waar noch onwaar is, waarmee wij bedoelen dat ze noch bewezen noch weerlegd kan worden en dus tot geen enkele gedachtenconstructie van waarde kan dienen als postulaat omdat zij al wat erop rusten zal in het ijle zal laten hangen.
Het tweede postulaat, de biologische aard van de maatschappij, is strijdig met alle resultaten van de sociologie. | |
3. Een spiritualistische contrareformatieWij moeten bij de zaak blijven die ons bezighoudt, maar een vluchtige algemene opmerking moeten wij toch maken om onze kritiek in haar wijsgerig kader te zetten.
Het positivisme van de tweede helft der negentiende eeuw, dat geen vermoeden had van de samengesteldheid der stof en de hoge verwachtingen toen op de wetenschap gesteld, niet ten onrechte trouwens, want zij is bezig al haar beloften met termijnen vervroeging in te lossen, hebben een spiritualistische contrareformatie uitgelokt, waarvan Henri Bergson de grote exponent werd en waarin de spiritualisten zeer onverwacht de hulp kregen van het complete korps der filosofen. Van Jacques Maritain verwondert het natuurlijk niet dat hij ‘la philosophie la plus haute des connaissances humaines’ noemt. ‘Les autres sciences humaines lui sont | |
[pagina 184]
| |
soumises en ce sens qu'elle les juge, qu'elle les dirige et qu'elle défend leurs principes. Elle-même est libre à leur égard et ne dépend d'elles que comme d'instruments dont elle se sert’. Alle wijsgeren echter, geschrokken van het vooruitzicht dat de menselijke kennis exclusief wetenschappelijk wordt, vielen hem bij en namen de wetenschap geregeld onder vuur.
Van Bergson tot Merleau-Ponty namen de aërobaten, of koorddansers, zoals we de wijsgeren op dit slechte pad met Aristofanes wel mogen noemen, doorlopend de denigralie op zich van de ‘science de l'inerte, de la matière, du solide inorganisé’, woorden van Bergson, die zich kenmerkt, de science, niet Bergson, ‘par une incompréhension naturelle de la vie’. Niets minder. Volgens Merleau-Ponty ‘elle manipule les choses et renonce à les habiter, s'en donne des modèles internes et ne se confronte que de loin en loin avec le monde actuel... Elle se livre à toutes sortes de tentatives vagabondes... et n'a jamais été sensible comme aujourd'hui aux modes intellectuelles’.
Ik neem mij voor, in de geest van deze studie en ter aanvulling ervan, een beredeneerde bloemlezing samen te stellen van tegen de wetenschap gerichte depreciaties, waarmee deze filosofen hun behoefte aan waarheden die zij niet kunnen bewijzen, hoogmoedig verdedigen, tegen de geduldige en kritische speurders naar waarheden die bewezen zijn. Men zal dan overtuigde Marxisten, rationalisten, Sartre bijvoorbeeld, om slechts hem te noemen, onbewust, indien men dit van een filosoof zeggen kan, het spel zien spelen van intellectuele reactionairen, voor wie het leven evident de zin en het doel heeft die zij er mordicus willen aan geven, om de goede reden dat het anders de zin en het doel niet hebben zou die zij eraan geven willen. Ons verstand eist, zeggen zij, dat het leven een zin zou hebben. Welnu, als het leven de zin niet heeft welke ons verstand eraan geeft, heeft het voor ons verstand geen zin en dat is onmogelijk. Het is totaal overbodig die logici in het oor te fluisteren dat er nog andere mogelijkheden zijn en wel drie, primo dat het leven misschien helemaal geen zin heeft, secundo dat het misschien een zin heeft die wij met ons verstand niet kunnen vatten, tertio dat het misschien een zin heeft die wij wel kunnen vatten maar niet ontdekken doordat we ons fanatiseren op de zin die we er zelf eeuwen geleden aan gegeven hebben. Niets helpt, zij hebben daar geen oren naar.
Indien het niet zo kinderlijk en nobel was, indien het niet | |
[pagina 185]
| |
zo ontroerend getuigde van de behoefte en gehechtheid van de mens aan zijn animistische, morfologische oerdromen, zou men hartelijk mogen lachen om de komische simpliciteit waardoor het spiritualisme in de twintigste eeuw heropleefde. De wetenschap die vóór honderd jaar in het menselijk lichaam nog een machine zag, een beetje fijner dan een motor, ontdekte in onze eeuw dat het atoom, of niet meer deelbare zoals het letterlijk vertaald luidt, zo onzeggelijk klein was en massa zodanig gelijk aan energie, die men zich voorstelt zonder volume, en de zogezegd dode stof zo machtig doortrild van al de kosmische krachten, dat de verstokte spiritualisten zijn gaan hopen op de wetenschappelijke revelatie dat de stof eigenlijk uit geest bestaat. Het komt neer op een kilo koffiebonen zo fijn te malen dat men de korreltjes niet meer kan zien en mag zeggen dat een kilo koffie bestaat uit een kilo geest. Zinvoller, vernuftiger is het werkelijk niet, al heeft een meester als Bergson het uitgebroed. Ik zal in mijn bloemlezing denker na denker citeren die met plechtigheid verklaart dat de wetenschap de stof zo fijn aan 't ontleden is dat zij een dezer dagen op de geest zal uitkomen. Er zijn er die beweren dat de wetenschap er reeds op uitgekomen is, maar het nog niet beseft, of niet bekennen wil uit materialistische verstoktheid.
Laten wij echter ernstig blijven. Terug tot Chardin. | |
4. WensdromenDe stof ontstoffelijken, ze een onstoffelijke ziel doen voortbrengen, die ziel doen streven naar een collectieve versmelting in een apotheotische toekomst, dat zijn, gezwegen van drie of vier christelijke rompideeën waarop hij ze met spelden vastspeet en die ook nimmer werden bewezen, drie wensdromen welke Teilhard de Chardin uitwerkt met argumenten van uiteenlopende biologische, chemische en andere aard, waartoe zijn bevoegdheid en de huidige stand der menselijke kennis even ontoereikend zijn als de bekende schelp waarmee het miraculeuze kind, dat aan Augustinus op het strand verscheen, de zee wilde leegscheppen. Hij spant daarvoor de wagen vóór de paarden, de conclusies vóór de premissen, dat wil zeggen dat hij geen argumenten vindt die tot een conclusie leiden, maar een conclusie vooropzet waarvoor hij argumenten uitvindt, ter hulp roept en dienstbaar maakt. Hij laat niet vóór alles de feiten spreken noch de klemmendste argumenten, hij kiest zijn argumenten volgens hun bruikbaarheid aan de hem dierbare idee dat het heelal | |
[pagina 186]
| |
een doel heeft, dat dit doel de mens is en dat die mens langs de weg der evolutie naar God gaat. Als er één idee is die zich niet vanzelf losmaakt uit de bevindingen van het evolutionisme, ja als er een idee vreemd aan is, dan is het wel deze.
Ik wil nog daarlaten of de pater de wording en ontwikkeling van onze aarde tot hiertoe exact beschrijft, daarlaten of de ziel als doel van de schepping niet reeds te onooglijk gering is in het zeer infieme kadertje van ons zonnestelseltje, daarlaten dus of de onvoorstelbare materieconcentraties die heten zon, maan, Mercurius, Venus, Mars, Jupiter en zijn elf manen, Saturnus met ring en tien satellieten, Uranus, Neptunus en Pluto, kunnen geschapen zijn om later de zielen van de mensen in een punt Omega met Christus te verenigen. Ik wil slechts de bescheiden vraag stellen hoe een man van wetenschap in ernst kan uitspreken dat het in het heelal zoals wij het tegenwoordig kennen om zulk een punt omega zou kunnen te doen zijn. Wij zijn in dat punt omega nu nog altijd niet. Daaruit volgt dat de tien miljard jaren welke het heelal achter de rug heeft slechts een voorbereiding waren tot dat punt. En wanneer wij in het punt zullen zijn, houdt het dan op en stapt alleman uit? Als wij iets weten over het firmament is het toch wel dat zijn ontelbare lichamen sedert ontelbare lichtjaren zonder ophouden ontstaan en vergaan en dit nog ontelbare lichtjaren lang zullen doen in een kringloop zonder begin of einde voor ons huidig telvermogen. Want als we kunnen denken aan een ontstaan van het heelal, dat het heelal vergaan zou, eenmaal niet meer bestaan, is helemaal uitgesloten. Hoe kan men in deze eeuwige wenteling een punt aanwijzen dat het doel zou zijn van al wat eraan is voorafgegaan? Wanneer het op onze aarde bereikt zal zijn kan de dwerreling van het heelal niet stilstaan. Wel zal de aarde eenmaal onbewoonbaar worden. Van dan af zal het heelal dus geen doel meer hebben. Na tien miljard jaren bestaan te hebben in het vooruitzicht van zijn doel, zal het tien, twintig, honderd miljard jaren bestaan met zijn doel achter zich. Zodra men het heelal immers een ander doel geeft dan zijn doelloze wenteling, wijst men een punt aan waarop het nog eeuwig zal voortbestaan zonder doel. Maar laten wij nog aannemen dat zulk een doel zou kunnen gevonden worden, hoe kan men daarvoor het bewuste leven aanwijzen, een verschijnsel dat op niet een per honderdduizend hemellichamen voorkomt? Hoe kan men aanduiden waar een cirkel begint en waar hij eindigt? Hoe kan men volhouden dat een uurwerk voor doel heeft de laatste seconde vóór twaalf uur aan te wijzen? | |
[pagina 187]
| |
Hoe kan men de mens der twintigste eeuw een doel aanwijzen dat misschien ten allervroegste over honderdduizend jaar kan worden bereikt, een doel dat de mensheid een bestemming geeft, maar de mens niet, althans nu niet. Tegelijk met mij leven op aarde vier miljard anderen, die de overgang naar punt omega kunnen verzekeren. De invallers die de nationale ploeg vergezellen naar het wereldkampioenschap, de soldaten van het reserveleger kunnen er nodig zijn, maar zoveel rampen kunnen niet over de wereld komen dat ik onmisbaar word op de weg naar punt omega. Ik ben overbodig. En men kan dat niet wegwerken met de uitvlucht dat punt omega slechts een deel is van een ondoorgrondelijk scheppingsdoel waarin ook de bestemming van elk individu een plaats vindt. Als een intelligentie de mensheid ergens een punt omega tot doel heeft gesteld, heeft alles een doel, de zon, de maan, de individuele mens en de individuele boom, maar dat verandert de zaak niet. Een willekeurige aap van het soort waaruit de mens is voortgekomen had er ondanks zijn persoonlijke bestemming niets aan dat zijn stam bestemd was om mens te worden. Zo gaat ook mij het punt omega van het jaar vijftigduizend niet aan.
Het is geen zier overdreven dat de wetenschappelijke waarde van, ik zeg niet het werk, maar hetgeen men de boodschap van Teilhard de Chardin zou kunnen noemen, nul zero nul is, ja dat het een aanfluiting is van de wetenschappelijke geest. Behoorlijk geconstateerde feiten worden niet twijfelachtig doordat hij ze integreert in zijn gedachtengang. Niemand ontkent wat hij uit het wetenschappelijk arsenaal opdiept tot staving van het feit der evolutie dat door niemand meer wordt betwist. Het Teilhardisme zelf echter in zijn geheel is niets meer dan een stilistisch overladen apocalyps. | |
5. Postulare quod demonstrandum estWanneer de pater postuleert dat de stof psychisch is, om daarna te kunnen constateren dat ze zich ‘hominiseert’ en deswege te kunnen hopen dat zij al de mensenzielen zal samensmelten tot een enkele mensheidsziel, dan haalt hij doodgewoon een goocheltruc uit en postuleert wat hij moet bewijzen. Gelijk de goochelaar de aandacht der zaal afleidt van de vingervlugheid die zij niet mag zien, zo zegt Chardin dat hij zal bewijzen dat de stof om het geestelijke is geschapen als ge eerst zonder bewijs wilt aannemen dat ze geestelijk is. Maar aannemen dat ze geestelijk is, dat is juist wat | |
[pagina 188]
| |
men zonder bewijs niet mag doen en als ze dat is moet men niet eens meer bewijzen dat ze daarvoor is geschapen, want dan spreekt dat als 't ware vanzelf. De argeloze lezer nu neemt zonder meer aan dat de stof geestelijk is, want het is slechts een postulaat en een postulaat moet nooit bewezen worden. Hij volgt geboeid de schitterend bespraakte pater en wanneer deze de pauwestaart van zijn beroemd punt omega heeft opengezet denkt hij er in zijn opgetogenheid niet meer aan dat het niets dan schone woorden zijn zolang het postulaat niet bewezen is. Dat is het postulaat helaas niet en het mooiste is dat het de pater niet kan verweten worden, daar hij van in het begin heeft verklaard dat hij het niet bewijzen zou. En waarom zou hij dat verklaard hebben tenzij omdat hij goed wist dat hij het niet bewijzen kon. Had hij het kunnen bewijzen, waarom zou hij zich die kleine moeite niet hebben gegeven. Precies op dezelfde wijze kan ik in een handomdraai bewijzen dat we eeuwig zullen voortleven hiernamaals, als ge maar het postulaat aanneemt dat we een ziel hebben. Immers een ziel, onstoffelijk zijnde, kan niet sterven wanneer ons lichaam doodgaat en staat dit eenmaal vast, dan kan ik heel wat conjectureren omtrent de aard en de condities van dat voortbestaan. Maar ge moet eerst mijn postulaat slikken.
Een postulatum is een stelling die onontbeerlijk is tot het uitwerken van een betoog en ofwel zonder meer kan aangenomen worden, zoals een axioma dat geen bewijs nodig heeft, ofwel door het betoog achteraf wordt waar gemaakt. Een axioma-postulaat is bijvoorbeeld dat het blanke ras de voorpost vormt van de beschaving. Ik kan noch moet dat bewijzen, omdat niemand het in twijfel trekt, ik mag er zonder meer van uitgaan in een logisch betoog. Het tweede soort van postulaat gebruik ik bijvoorbeeld ter ontcijfering van een tekst in geheimschrift. Ik postuleer dat elk geheimschrift ontcijferbaar is en ik postuleer dat in deze tekst elke tweede letter van elk tweede woord telt. Ik bekom aldus een mededeling waar het ongetwijfeld om te doen is. Ik probeer nog andere sleutels, maar vind niets anders meer. Mijn twee postulaten zijn nu niet meer wat ze waren toen ik begon. Dat elk geheimschrift ontcijferbaar is werd met een voorbeeld meer waar gemaakt en dat in mijn tekst elke tweede letter van elk tweede woord telt, dat staat vast.
Een postulaat moet door de constructie die er bovenop getimmerd wordt in veraciteit veranderen. Dat vergeet Chardins broeder in telefinalisme, de bioloog Lecomte du Nouy, wanneer hij zich baseert op een postulaat en dit excuseert | |
[pagina 189]
| |
met Euclides, die dat ook doet voor zijn meetkunde, en met Einstein die er twaalf nodig heeft. Hij vergeet dat Euclides en Einstein niet postuleren wat ze moeten bewijzen en de telefinalisten wel. Hij vergeet dat de meetkunde van Euclides en de relativiteitsleer van Einstein hun postulaten wel niet waar maar toch gegronder maken en dat dit met het telefinalisme geenszins het geval is. | |
6. Kritiek van het telefinalistisch postulaatWij zullen nu aantonen dat het telefinalistisch postulaat ten eerste overbodig is, ten tweede onwaardig van het wezen dat men ermee eren wil, ten derde onmogelijk. | |
A. OverbodigIk ga uit van het postulaat dat er geen blad verwaait, geen steen valt zonder de voorkennis, de wil en de medewerking van God. Dus is alles wat in deze kamer staat, hangt en ligt, zoals het staat, hangt en ligt, door God die eraan meegewerkt heeft, zo gewild. Drie eeuwen geleden liet hij een of meer notelaars groeien waarvan deze commode is gemaakt en hij liet die commode met ongelooflijke behendigheid langs successieve bezitters bij mij terechtkomen. Mijn vrouw heeft nu toevallig de tweede bovenste lade laten openstaan. Ik zie er kousen, hemden, zakdoeken in liggen. Drie eeuwen geleden heeft God notelaars laten planten om mij op dit ogenblik aan hem te doen denken en mij de vraag te doen stellen waarom hij mij de kousen, hemden en zakdoeken heeft willen tonen in de open lade. Voor mijn gordijnen heeft God in Zuid-Amerika te mijner intentie katoen laten verbouwen, na deze plant daar voor mij uit Egypte te hebben laten invoeren. Voor mijn nylonhemden liet hij de Dupont de Nemours-fabrieken oprichten. Voor mijn tapijten liet hij Mongoolse schapen kweken. Mijn vulpen is een geschenk van een mijner zonen. God liet mijn grootouders, mijn ouders, mij, mijn vrouw en die zoon geboren worden, om niet te spreken van de vele andere medewerkers in de vulpenfabriek en de vulpenwinkel, om mij deze vulpen te laten aanbieden en er mij deze regelen te laten mee schrijven. Mijn zoon had een pijp zien liggen die hij mij liever had aangeboden, maar toen hij er 's anderendaags op aftrok was ze precies een uur tevoren verkocht. Er is een dik boek nodig om te beschrijven wat al hoofdbrekens het de Voorzienigheid heeft gekost om te beletten dat ik een pijp zou krijgen, een das of een bureellamp, waaraan mijn zoon heeft gedacht. Er zijn meer boeken nodig dan Teilhard heeft | |
[pagina 190]
| |
geschreven om te verklaren wat al goddelijk overleg het heeft gekost er deze kamer op dit ogenblik zo te doen uitzien. Maar wanneer dat verhaal langer, bonter en verbazender dan dat van Chardins ‘hominisatie’ zou uitgesponnen zijn, zou het nog altijd evenzeer als bij het begin de vraag zijn of God er wel mee gemoeid is. Immers zonder God wordt alles afdoend verklaard door zijn onmiddellijke aanleidingen en oorzaken. Zelfs beter. Waarom, waar, wanneer en voor hoeveel mijn zoon ten slotte een vulpen kocht, wordt volkomen bevredigend verklaard, maar de raadsels beginnen wanneer ik mij afvraag wat God tegen een pijp had. Ik noem dus het finalistisch postulaat overbodig omdat het ontsnapt aan elke verificatiemogelijkheid en meer vertroebelt dan opheldert. | |
B. OnwaardigHet is gauw geschreven, het staat heel mooi en het toont een zachte, lieve vader, die zijn mensjes door miljoenen jaren heen met een onzichtbaar pijpekuisertje naar de hominisatie en over een soort deïficatie heen het eeuwig geluk van de hemel binnenleidt. Maar waarin bestaat die leiding? Als God de mens bestuurt, moet hij ook de dieren, de planten, de levenloze voorwerpen en de meteorologie controleren, want het ene dier verscheurt de mens en het andere geeft zijn leven voor hem, de ene paddestoel voedt, de andere vergiftigt hem, door en met dieren en planten, leeuw en bacterie, graan en radijsje, leeft en sterft hij. Zonnehitte buigt een spoorriggel om, doet een trein ontsporen en maakt honderden slachtoffers. Maagziekte maakt de mens querulant, speen asociaal en misantropisch, jenever moorddadig. Is het niet godslasterlijk, onder voorwendsel dat God een schone processie naar punt omega organiseert, te impliceren dat hij welbewust, tot in de onachterhaalbaarste, onsmakelijkste en dikwijls revoltantste details het leven bestuurt dat wij elke dag waarnemen, een onafzienbare reeks van misdaden, ongevallen, misverstanden, dwalingen, lijden, steeds maar lijden, ‘a tale told by an idiot, full of sound and fury, signifying nothing?’. | |
C. OnmogelijkDe wijsbegeerte is het erover eens dat het verstand op zijn limieten stuit in de begrippen ruimte, tijd en oorzaak. Een heelal dat oneindig uitgestrekt of een dat begrensd is, een tijd die eeuwig bestaan heeft of een die is begonnen, een veroorzaakt heelal of een heelal zonder oorzaak kunnen | |
[pagina 191]
| |
wij ons niet redelijk voorstellen. Sinds zijn hominisatie heeft de mens in gedachten omgegaan met een oneindig wezen dat alles kan, alles weet en overal is, maar het gaat zijn begrip te boven, hij weet niet wat het is en wat hij het in het oneindige toeschrijft, is onmogelijk.
Laten we even nadenken over zijn oneindige rechtvaardigheid. Hoe zal het de miljarden onrechtvaardigheden rechtzetten waardoor het leven geworden is wat het is? Miljoenen werden onrechtvaardig van het leven beroofd, miljoenen bleven door een onrecht in leven, miljoenen leven door een onrecht in een armoe die hen tot misdadigers maakt, miljoenen leven door een onrecht in een rijkdom die hun deugd beschermt. De gevolgen van zulke verontrechtingen lopen over generaties en eeuwen. Miljoenen kwamen door een verkrachting, dus door onrecht, ter wereld. De kinderen die zij zelf hadden, de mensen die zij zelf doodden, leefden en stierven door een onrecht. Het vergt niet veel tijd en ook niet veel redeneervermogen om in te zien dat het hiernamaals herstellen van aards onrecht, een even gebrekkige rechtvaardigheid is als het schrijven van een check op de bank voor een jonge weduwe wier enig kind men overreden heeft, dat menig onrecht slechts kan goedgemaakt worden door anderen te verontrusten, in één woord dat de oneindige rechtvaardigheid een fata morgana is, zoals al de andere oneindigheden die wij voortdurend in de mond nemen, de oneindige liefde, de oneindige barmhartigheid, de oneindige wijsheid, het oneindig geluk. | |
7. De ware Teilhard de ChardinOndanks dit alles heeft de boodschap van de Chardin een haast niet te overschatten belang en dat wordt niet verminderd door het feit dat ze alleen tot de christenheid is gericht en alleen voor haar betekenis heeft. Het is voor de ganse wereld van enorm belang dat de christenheid zichzelf defanatisere en de twist tussen geloof en wereld helpe beslechten. Chardin nodigt zijn kerk uit, sommeert ze het feit der evolutie te erkennen en haar bijbels wereldbeeld te laten varen. Ontelbare christenen wien het van langsom meer ondraaglijk wordt anders te moeten geloven dan zij weten en denken, ontelbare humanisten, geprikkeld door het christelijk afstrijden van de bekende waarheid, hebben die boodschap vernomen met een zucht van verlichting.
Maar ook hier weer geen vaagheid. Indien Teilhard de Chardin werkelijk in God en Christus geloofde, wat wij | |
[pagina 192]
| |
weten kunnen noch moeten, hij beleed in elk geval niet meer de twaalf artikelen des geloofs die men belijden moet om katholiek te zijn. Wat zijn competente confraters de Lubac en Daniélou ook mogen schrijven, Chardin manifesteert dit overduidelijk door de artikelen die hij uitsluit niet te vernoemen in een betoog, waarin zij op hun plaats waren en waarin hun vermelding het gevaar kon afweren van een kerkelijke veroordeling, waaraan hij zich heeft verwacht of waarop hij in elk geval bedacht was. Het blijkt verder uit de intrinsieke onverenigbaarheid van zijn thesis met de geloofspunten die hij negeert, ik noem slechts de erfzonde zonder dewelke de verlossing overbodig wordt. Het blijkt dus uit wat hij schrijft en uit wat hij overslaat. Zijn evolutionistische visie is op de christelijke vastgehecht met losse driegdraad. Zij doordringt ze niet, ze verdraagt ze moeizaam en node. Ze zijn incompatibel maar hij doet weinig of niets om ze op elkaar af te stemmen. Het springt ten ogen uit dat hij een evolutionist is die christen wil blijven op voorwaarde dat hij een evolutionist blijven mag. Het enige hartverheffende in zijn figuur is dan ook de conditionele piëteit waardoor hij het geloof van zijn kinderjaren tracht te harmoniseren met de negatie ervan. Overigens is hij hard en nijdig. Hoeveel achting, onderdanigheid, vertrouwen en liefde hij de overheden van zijn orde en van zijn kerk toedroeg, bewijzen de schikkingen welke hij trof om zijn werk buiten hun jurisdictie te doen verschijnen wanneer hij zelf voor hen buiten schot zou zijn. Copernicus, Kant, Descartes, Spinoza, Bacon zijn op een kritiek moment niet zo heldhaftig geweest als men van zulke helden van de geest zou hebben verwacht, maar hun vrees was ten slotte toch te naaste bij gewettigd. Chardin liep minder groot gevaar en geeft blijk van koeler misprijzen. Indien hij zijn orde en kerk een dienst heeft willen bewijzen, hetgeen niet zeker is, want hij kan ze ook een hak hebben willen zetten, dan heeft hij zeker goed geweten dat ze op zijn diensten niet gesteld waren en was hij even weinig op hen gesteld. Wat men hier en daar meedeelt over zijn vroom en intens geestelijk leven maakt dat niet onmogelijk. Hij wist goed, hoe zou hij dat als jezuïet niet geweten hebben, welke zware slag hij hun toebracht en hij heeft die slag nauwkeurig zo berekend dat hij hen op het hardst raakte en zelf geen ongemak ondervond. | |
8. Rome en ChardinRome maakte korte metten met de modernisten omdat | |
[pagina 193]
| |
zij zich verstoutten tot tekstkritische marginalia op de Schrift en het liet een halve eeuw later zo goed als ongemoeid Teilhard de Chardin die het complete boek met een armzwaai van tafel veegt. De formulering die wij van het feit geven is niet genoeg genuanceerd, maar het feit is er, de zonden van Chardin zijn oneindig veel groter dan die van Loisy. De ontelbare theologanten die de jezuïet in elk hoofdstuk op de kneukels konden tikken, reageerden niet, competente discipelen zetten zijn werk voort en maakten een vlag van zijn naam. Onze verdienstelijke kapucijn Nestor Wildiers werd voorzitter van het comité van uitgave van zijn nagelaten geschriften en maakte zijn levenstaak van de verspreiding van zijn gedachten. De Franse jezuïet de Lubac, bekend theoloog, de Nederlandse professor Smulders wijdden een boek aan hem. Claude Guenot gaf rijk gecommentarieerde en met foto's verluchte teksten van hem uit. Het boek van de Lubac draagt het imprimatur van kardinaal Gerlier van Lyon. Het poneert dat het religieuze de kern is van het werk van Chardin, dat men er geen ernstig bezwaar tegen inbrengen kan, dat er wel hier en daar een ongelukkige formulering in voorkomt die elders dan weer wordt verduidelijkt, maar dat de theologische opvattingen stevig wortelen in de meest authentieke geloofstraditie en dat het juist zijn verdienste is vele vergeten elementen uit die traditie weer naar voren te brengen. Het nieuwe echter dat Chardin brengt is volgens Lubac niet dogmatisch maar een kosmologische achtergrond voor het dogma, een hedendaags wetenschappelijk wereldbeeld, een nieuwe wijze om het christendom te situeren in de wereld. Onze Vlaamse jezuïetenpater Leys noemde zijn Franse ordebroeder voor de micro ‘de zeer katholieke Teilhard’. Kijk eens aan. De andere confrater van de zeer katholieke Teilhard, de eerw. Daniélou, vindt dat het de zo omstreden denker helemaal niet aan metafysica ontbrak, zoals dikwijls wordt betreurd. Wel geeft Chardin de christelijke godgeleerdheid weer in verontrustende termen, maar hij neemt ze toch compleet en intact op in een aanvaardbare theologie en roept de traditionele Christus, hoofd der mensheid, tot heer uit van het heelal. Over het feit dat hij niet over de Verlossing spreekt, niet over de Drievuldigheid en zeer vaag over de moraal, glijden de meeste Teilhardisten heen als over kleine omissies van een groot man, ook Daniélou. Zijn mystieke toekomstverwachting rehabiliteert hem in de ogen van vele vromen en zijn promotors spelen dan ook op die snaar con fuoco, alhoewel Christus zelf volgens het evangelie | |
[pagina 194]
| |
geen flauw vermoeden heeft gehad van zulke toekomst en zich over de jongste dag formeel heeft uitgelaten als een jood van zijn tijd, zeer onteilhardistisch verklarend dat de aarde zal vergaan door het vuur en dat hij dan zal verschijnen op de wolken als een strenge rechter die de zondige bokken zal scheiden van de onschuldige schaapjes. Geen woord over mystieke eenwording van de mensheid en hij heeft er zelfs het bevreemdend detail aan toegevoegd dat het in zijn macht lag de apostel Johannes te laten leven tot het zover zal zijn, hetgeen de exegeten wel een ogenblik heeft doen schrikken, maar, van geen kleintje meer vervaard als deze geleerden zijn, hun de verklaring heeft ingegeven dat Johannes toen nog jong was, dat de aarde volgens joodse schatting toen nog hoogstens vijfenzeventig jaar kon bestaan en dat ook Christus, helemaal kind van zijn tijd, niet beter wist.
Tegenover de bijval van Chardin en het dynamisme van zijn verdedigers heeft Rome, door vroegere overhaastheden misschien toch wel wat geleerd, tot nu toe slechts tweemaal met de beulsbijl gedreigd. De eerste maal verordineerden op 6 december 1957 ‘les Eminentissimes et Révérendissimes Pères de la Suprême Sacrée Congrégation du Saint Office’ de boeken van Teilhard de Chardin uit de bibliotheken van Seminaries en religieuze instellingen te verwijderen en verboden ze te vertalen of in katholieke boekhandels te verkopen. In juni 1962 heeft hetzelfde opperste gerechtshof, rechtstreeks overblijfsel van de inquisitie, een tweede maal gewaarschuwd voor de gevaarlijkheid van Chardin. Alle bisschoppen, generaaloversten en universiteitsrectoren moeten de gelovigen voorhouden dat zijn theorie filosofische dubbelzinnigheden bevat en dwalingen gevaarlijk voor de katholieke doctrine. De ‘Osservatore Romano’ lichtte dit toe in een niet ondertekend artikel, dat volgens de diplomatieke ontleders, niet onwelwillend was gesteld. Desalniettemin kan men erin leren dat Teilhard een intens geestelijk leven kan hebben geleid en door goede bedoelingen bezield zijn geweest, maar dat de toepassing van zijn ‘scheppende eenheid’ zowel op de evolutieleer als op de bovennatuurlijke orde dubbelzinnig is. Indien men hem op de letter zou nemen waar hij Christus een derde, namelijk kosmische natuur toedicht, zegt de ‘Osservatore’, zou hij in de volle zin een ketterij hebben verkondigd. Hij geeft aan het bovennatuurlijke een natuurlijk karakter en stelt de wereld na God op een te hoog vlak. Tot daar Rome.
De linksen die Chardin met vreugde als een verzoenings- | |
[pagina 195]
| |
figuur hebben begroet mogen zich in het geding der conservatieve kerk tegen de progressieve niet mengen. Zij zijn er gerust in dat Rome het pleit tegen de biologische evolutie zal verliezen zoals het het verloor tegen de kosmische dynamiek vertegenwoordigd door Galilei wiens geval en standpunt wij in een volgend hoofdstuk zullen uiteenzetten. Het enige dat hun nieuwsgierigheid opwekt is te weten of Rome zich wederom voor de geschiedenis zal belachelijk maken met een herhaling van de tragikomedie van Galilei op Chardin.
Intussen moeten de Teilhardisten zich maar met goede moed herinneren dat niet lang na de veroordeling van Galilei, het standpunt waarvoor deze de kerkelijke bak invloog, voor de kardinalen van het H. Officie vanzelf sprak en dat juist eenennegentig jaar na de verschijning van Darwins ‘Origin of species’ de encycliek ‘Humani generis’ de katholieke geleerden de permissie gaf het ontstaan van kosmos, leven, plantsoorten, diersoorten en menselijk lichaam door evolutie te verklaren, mits te belijden dat de menselijke ziel door God werd geschapen en dat het mensdom niet polygenetisch, d.i. uit meerdere stammen, is ontstaan, maar wel monogenetisch, uit één enkele stam.
Terloops en cum permissu superiorum gezegd, waarom de encycliek dat voorbehoud maakt, hoe zij geleerden bij gezag van de theologie durft opleggen hypothesen als het polygenetisme, dat nog altijd kan bewezen worden, af te wijzen, ik weet het niet. De kerk duldt de evolutieleer omdat de schepping van kiemen waaruit de soorten zich ontwikkelden, een even almachtige Schepper reveleert als een creatie stuk voor stuk. In die orde van gedachten reveleert een kiem waaruit een mens ontstond in wie zich een ziel ontwikkelde die het tot het peil van Bach, Shakespeare en Einstein kon brengen toch een Schepper minstens zo machtig als een die de mens slechts in twee keren klaar kreeg. Maar dit nog tot daar. | |
9. De taak van de TeilhardistenVan meer belang is wat de progressieve kerk hier moet voor ogen houden. De oude pruiken van Rome, zoals ik ze door priesters heb horen noemen, leggen zich neer, zo mogelijk een eeuw te laat, naargelang iets wetenschappelijk vaster komt te staan of sneller communis opinio wordt. Maar zij leggen zich neer. En zij leggen zich slechts neer onder druk van buiten af, van de wetenschap of van de massa. Dat betekent met andere woorden dat de kerk een demo- | |
[pagina 196]
| |
cratie is. Dat klinkt onwennig en heterodox, maar de kerk zelf legt de nadruk op haar democratisch karakter, telkens wanneer zij, van dogmatische gewetensdwang beschuldigd, repliceert dat haar dogma's slechts de overtuiging van de gelovigen formuleren en bekrachtigen omdat dezen het vragen.
In het voorjaar van 1962 liet kardinaal Frings, aartsbisschop van Keulen, voorzitter der Conferentie van het Duits episcopaat, in al zijn kerken een herderlijke brief voorlezen, waarin hij leert dat de kerk gebouwd is op twee beginselen, primo dat het gezag van Christus over de kerk langs de apostelen in handen van de bisschoppen is gelegd, secundo dat alle gelovigen en priesters te zamen één enkele kerk vormen, één enkel volk Gods. Dat tweede beginsel is te veel in de vergeethoek geraakt, zegt de kardinaal, de leek moet raad geven en kritiek uitoefenen en ik citeer de kardinaal letterlijk: ‘Er bestaat een recht op kritiek in de kerk en zoals gij weet wordt het dikwijls uitgeoefend. De kerk is geen totalitair stelsel waarin alleen gelijk heeft wie boven op de ladder staat’.
De Teilhardisten moeten zich dus niet laten ontmoedigen door het H. Officie en de ‘Osservatore Romano’, doch met de voorzichtigheid van de duif, de sluwheid van de slang en de moed van de leeuw hun inspanningen verdubbelen. Tenminste indien hun kerk hun lief is. Want niet Galilei, maar het H. Officie dat hem vervolgde heeft de kerk ondermijnd. Niet door het H. Officie maar door Teilhard zal de kerk het langst leven. En ons volgende hoofdstuk zal aantonen dat de leerstellige grond voor veel meer dan het Teilhardisme aanwezig is.
Een eerwaarde radioconferencier deelde mede dat een geestelijke in een kring van andersdenkenden verklaarde: ‘Het is goed dat u het weet: tonen wij ons verdraagzaam, dan is het uit puur opportunisme’. Die geestelijke was oprecht, hij sprak waarheid. Als onze katholieke romanschrijvers zich tegenwoordig de morele en doctrinaire vrijheden mogen veroorloven die zij nu eenmaal nodig hebben om 's levens werkelijkheid weer te geven, is het doodgewoon doordat onze clerus ondervond dat hij zijn auteurs anders kwijtraakt. In Spanje en Portugal zijn de cultuurproosten nog zo toegevend niet. De gelovigen kunnen en moeten Rome dwingen tot zelfvernieuwing.
Gerard Walschap |