| |
| |
| |
zoek de mens
Marginalien bij het schilderwerk van Aloyse
Aloyse I
Van deze Zwitserse kunstschilderes, in 1886 te Lausanne geboren, weet men alleen wat Dr. Alfred Bader erover meedeelt in een fraaie en rijkgeïllustreerde uitgave onder de titel van Petits Maîtres de la Folie (Guilde du Livre, Lausanne, 1961).
Aloyses vader was postmeester in haar geboortestad. Zij liep zonder hinder haar middelbare studiën door en verwierf het baccalaureaat, d.i. de laagste universitaire graad. Wel was zij wat men zou noemen een moeilijk meisje, met autoritaire humeuren. Zij werd werkzaam als gouvernante in een pensionaat, dat zij na amper een jaar verliet om zich in burgerfamilies met de opvoeding van kinderen onledig te houden. Dit hield zij ook slechts enkele maanden vol en keerde terug naar het ouderlijk huis. Zij legt zich nu toe op de studie van vreemde talen, wat zij ten slotte ook prijsgeeft om nog slechts belang te stellen in godsdienstige problemen. Dit sloeg spoedig over in religieuze vervoeringen. Een reis naar Potsdam en Berlijn moet zij wegens nerveuze storingen onderbreken. Men zendt haar terug naar huis, waar zij zich nu koortsig met mystische opstellen bezighoudt.
C'est après son retour dans sa famille en 1913 que l'on constate les premiers signes manifestes de troubles mentaux. Elle néglige de plus en plus sa personne. Elle se croit douée d'une force lui permettant d'améliorer les gens et de leur apporter le salut. Elle devient de jour en jour plus indifférente et plus renfermée; grossière et méchante à l'occasion. Des idées de persécution se font jour. S'isolant toujours davantage Aloyse affirme être fiancée à un pasteur.
Aldus Dr. Bader, die het paranoiaproces klinisch volgt tot men einde 1913 verplicht is de jonge vrouw in het Universitair Psychiatrisch Centrum op te sluiten. Zij verkeerde al vroeger in een volkomen asociale toestand die zich niet zelden spitste in buitengewone affectieve uitspattingen. Zij had even voor haar internering op rouwpapier een brief geschreven aan Keizer Wilhelm II, waarin o.a. te lezen stond:
‘Pourquoi donc en évoquant votre souvenir, est-ce que je vibre comme une cloche annonçant des épousailles d'anges? mourant lentement d'un amour ineffable, que me suggère votre regard splendide, rencontré par hasard à la revue de Potsdam en 1913... Vous étiez étincelant des pieds à la tête, divinisé par le rayonnement sublime de votre cher visage. Votre regard éblouissant laisse une empreinte noble et sacrée dans mon pauvre coeur... Oh! Mon Dieu! l'impulsion de cet enchantement m'agenouille dévotement derrière la porte où vous aviez
| |
| |
disparu. Oh douleur, oh désespoir! je ne parviens pas à saisir les fleurs délicates au pénétrants parfums que vous avez involontairement déposées dans chaque repli de mon coeur enmuré par la misère. Que ne puis-je retremper mon âme en feu dans les yeux... d'un homme inaccessible que j'aime éperdûment! Seul un miracle de l'amour divin peut raser les murs qui m'en séparent éternellement’.
Ik weet niet in hoeverre ik Dr. Bader (geneesheer te Ste Croix, die Aloyse blijkbaar is blijven verzorgen) kan bijtreden waar hij opmerkt: Dans ce reflet épistolaire d'un amour démesuré apparaît un curieux mélange de verbiage prétenlieux, de vers mièvres et d'expressions d'une poésie véritable. Aloyse ontleent (in mijn ogen althans) een discordante vloed van woorden aan een zich ontmantelend redelijk denken, dat zij reeds bezig is te overleven. Haar uitzichtloos verlangen is er des te schrijnender om.
Deze ontmanteling wordt nu doorgevoerd in een versneld tempo. In 1919 verliest zij zodanig contact met de haar omringende samenleving dat zij er volkomen gevoelloos en onberedeneerd bij wordt. Elle ne suit plus aucune conversation (aldus Bader), son regard reste figé. On constate l'ébauche d'un délire cosmique confus, à peu près inintelligible.
Dan, plots, en zonder dat daartoe enig teken in haar vroeger bestaan kon aanleiding geven, wordt Aloyse schilderes.
Het begint met kleine tekeningetjes die zij in haar onsamenhangende geschriften vermengt. Het zijn aanvankelijk minutieuze potloodkrabbels met geslachtelijke symboliek. Dan worden het strakke mansportretten van een zo pregnant realisme dat men het vreemde gevoel heeft ze te herkennen. Maar zij zijn van een wereld die de onze niet meer is. Alleen weet men (ik zeg niet gissen) dat Aloyse ze herkent, en dat wéten we juist omdat deze gestalten, door een ongeschoolde doch onverbiddelijke hand als op het papier gegrift, in hun frontale roerloosheid allesbehalve spoken zijn. Wezens zijn het van een feilloze gelijkenis, realiteiten geladen met een paroxistische, voor alle tijden gefixeerde zinnelijkheid. En waar zij mogen geleefd hebben, die wezens met bloeiende mond en gloeiende ogen, kan ons alleen benauwen en ontstellen. Wij zijn er niet eens nieuwsgierig naar, - wij zijn eerder bang.
Deze gevoelens, die ook mij bij de aanschouwing van deze zonderlinge portretten hebben beroerd, laten geen twijfel bestaan omtrent de intensiteit der spanningen waaraan Aloyse tijdens haar tumultueuze improvisaties onderworpen werd. Het is duidelijk dat hier een brug wordt geworpen van op de oevers van bedolven spelonken (waartoe door haar mentale afzondering Aloyse mysterieuze toegang heeft gekregen) naar onze eigen nog blinde en ontoegankelijke onderbewustheid.
Inmiddels verbetert haar gezondheid in het Psychiatrisch Centrum er niet op. In 1920 is men verplicht haar over te brengen naar de Clinique de la Rosière te Gimel (Kanton Vaud), een verblijf voor chronisch krankzinnigen, waar zij tot op de huidige dag vertoeft (einde 1961).
Aanvankelijk schijnen te Gimel haar kluisters zwaarder te wegen. Dr. Bader constateert een toestand van erotische opwinding, waaruit zij zich door agressieve obsceniteit probeert te bevrijden. Maar elders ligt althans het doelmatig middel om de boeien van haar vereenzaming te slaken. Zij stort in een genadeloze scheppingsdrift. Haar tekeningen zijn nu woeliger nog, schijnbaar in een strijd met een onoverwinbare chaos gewikkeld. Het lijkt een in heftige wanhoop ontstoken zoektocht
| |
| |
- waarnaar? naar licht? naar rust? naar leven? Bij een voor mij volkomen onleesbare, enigmatische wartekening, betiteld Mater Dolorosa, meent Dr. Bader een soort expressionisme tot uiting te zien komen, die tot bij Picasso (in diens negertijd) moet worden teruggebracht, of, voegt hij eraan toe, tot het werk van E.L. Kirchner.
Maar na enkele jaren komt een zo smartelijk oproer tot bedaren. Tenminste wordt een kentering naar een stillere, ordelijker beelding opgemerkt. (Dessins assez fins, moins expressifs mais très stylisés, aldus Bader.) En meteen schijnt de nood van de kleur te worden aangevoeld. Entre 1942 et 1946 (Aloyse is nu vijftig geworden) cette production toujours plus abondante, gagne en éclat, les couleurs deviennent très vives, le format s'agrandit, la feuille se couvre jusqu'aux derniers recoins et sur les deux faces.
Aloyse werkt met pastelstift en verwaarloost definitief het potlood. Maar na 1946 mag zij over oliepastel beschikken en vraagt zij grote vellen papier. Een onbedaarlijke geneigdheid tot monumentaliteit beproeft zij te bevredigen, maar zij is niet in staat ze ordelijk te regelen en in haar verzoeking te beheersen. Althans niet in de mate die wij ons (de niet-krankzinnigen) als gangbaar hebben voorgespiegeld ten behoeve van een normale ontvankelijkheid. Aloyse kent onze perken niet. Zij heeft de hare en bereikt eigen bevrijdende evenwichten met dimensionele waarden die onze academische normen beschamen. Maar dat ze zulke evenwichten bereikt kan niemand betwijfelen. Oorzaak daarvan zal wel zijn dat zij in ons de geheime kameren aandoet die wij sinds onze prille kindsheid voorgoed schijnen te hebben verlaten, terwijl Aloyse daartoe de verloren weg heeft teruggevonden. Ondertussen is het zeker dat onze kunst de hare niet is - of niet meer is? of nóg niet is?
Zekere ontredderingen bij haar winzucht naar de vrijheid zijn inderdaad volslagen dwaas, zoals wij het radicaal van vele kunstenaars plegen te zeggen die niet te Gimel zijn opgesloten. Aloyse, vertelt Dr. Bader, atteindra plus tard (na 1946) le maximum non pas en qualité, mais en quantité, avec un dessin de quatorze mètres de long, qu'elle obtiendra en cousant ensemble un grand nombre de feuilles de papier.
Het valt voortaan al meer en meer op dat Aloyse mettertijd heel wat sociabeler is gaan worden, al blijkt wat zij zegt, of schrijft, of schildert voor haar omgeving verward en onbegrijpelijk.
En Dr. Bader merkt op: elle réussit apparemment à matérialiser son délire dans une production picturale à l'échelle de son tempérament, depuis qu'elle peut librement extérioriser son affectivité sur le papier. Men slaagt erin haar te betrekken in een of ander huiswerk. Het zijn echter uitzonderlijke momenten en zij vervalt weer in haar gewone, nu zo goed als definitieve onverschillige afzondering.
Wat nu haar picturaal werk betreft, dat haar onophoudelijk in beslag neemt, een zich imponerende eenheid van lading en van techniek is alleszins onbetwistbaar. Het is wel jammer dat ik deze nota's niet illustreren mag met kleurenreprodukties. Zulke documentatie zou van aard zijn licht te werpen op een artistieke gedraging die, in weerwil van de afwezigheid van enige mentale controle, zienderogen aansluit bij de goed beheerste uitbeeldingen van beroemde schilders. Ik spreek niet van blote gelijkenissen, maar van analoge uitslagen spijts totaal uiteenlopende wegen. Dergelijke analogieën, als met bv. Matisse, Van Gogh, Picasso, doen wel eens verbijsterend aan. Vooral als men bedenkt dat Aloyse schilderes geworden is, toen zij elke sociale verbondenheid was
| |
| |
kwijtgeraakt en niet meer in staat was onderworpen te zijn aan enige verstandelijke orde of redelijke tucht. Deze vrouw is wel verantwoordelijk voor de lijntjes en de kleuren die ze legt, maar niet voor wat zij schept (want maken, dat lering onderstelt, is het niet). Vermoedelijk heeft zij op de middelbare school een pen of potlood gehanteerd, en al kan men onderstellen dat zij weet wat een tekening is, dan zal dat nooit méér kunnen zijn dan een getekende kopie van een of ander waarneembaar object, geen vormgeving uit het rijk der verbeelding. Hoe dan ook, zij heeft nooit enige aanleg betoond, enige liefhebberij, laat staan enige genialiteit voor een artistieke activiteit van dergelijke aard, vóór de volslagen aberratie van haar denkvermogen was ingetreden.
Niemand zal het wagen te beweren dat men krankzinnig moet zijn om kunstenaar te worden. Het verschijnsel moet andersom worden gezien. De waanzin, die alle ervaren of aangeleerde verworvenheden verstompt en verbijstert, verdrijft en kluistert de uit de veilige samenleving gebannen verworpeling, die nu naar onderbewuste afgronden wordt verwezen. Het is daar, in die overwelfde gebieden, dat hij toevallig verwante tekens wisselt met een of ander bevoorrechte, doch zogezegd normale artiest, die aan diepboring bezig was in zijn eigen onderbewuste ertsgronden. Geen van beiden heeft van zulke uitwisseling enig besef, maar beiden brengen getuigenis ervan aan het licht. Dit dubbele envoûtement, toevallig bij de ene als een voorrecht en bij de andere voor ecu wig als een vloek, legt de mysterieuze ontmoeting uit van Aloyse met Matisse of Picasso.
Zonder hun onderscheidenlijk bestaan onder welke vorm ook te bevroeden, leven zij als met de herinnering dat zij ergens (?) elkander hebben ontmoet. Kan er, op zulke enorme afstanden van het denken, sprake zijn van telepathie? In elk geval dragen beider arbeid sporen van geheime onderlinge reminiscenties, en dergelijke constatatie is onthutsend genoeg. Ik geef toe dat wat me op deze plaats onder de pen komt, zo goed als de duidelijke erkenning is van een gelijkwaardigheid, die de gezonde rede weigert te aanvaarden. Maar bedenk alleszins daarbij dat kunstwaarden zich op zeer ongelijke niveaus voordoen en dat betrouwbare criteria (behalve dan historische) volkomen onbestaande zijn.
Dr. Bader merkt het zeer curieuze feit op dat Aloyse, naarmate haar schizofrenie vordert, een aanvankelijk gevoelig genuanceerd palet verwisselt met een feller, hoog van toon, waar het rood triomfeert. Dit is blijkbaar een teken van veroverd evenwicht, van zekerheid, van rust. Dit is ja de prijs, die haar radicale afzwering van de wereld beloont. In haar eigen gebied, waar ook geen tweede bewoner wordt geduld, heeft zij een almachtige soevereiniteit gewonnen, en zij jubelt die uit.
Het reeds hoger betreurd gebrek aan fotografisch materiaal laat mij niet toe te wijzen op picturale stijltekens die tot de oorspronkelijke eigenheden van Aloyses kunst behoren. Zo, bijvoorbeeld, bedekt of befloerst zij de ogen van haar personages (zij schildert geen landschappen noch stillevens naar mijn weten) zodat zij u bekijken zonder blik. Zij wendt daartoe een blauwe schmink aan die de ogen als achter een masker verbergt. Niet zelden wordt de schmink een echte bril. Het is niet denkbaar dat hier een bewuste depersonalisatie wordt nagestreefd, maar de indruk is van een mysterieuze onverkwikkelijkheid. Deze gesluierde erotiek, door haar systematische aanwending, wekt een
| |
| |
onbetwistbare malaise. Dr. Bader beweert, dat dergelijke voorzorgen bij meer patiënten worden aangetroffen. Het houdt immers verband met de schaamvolen die de kuisheid van onze vrouwen plegen te sieren.
Het zuiver ambachtelijk schilderen, de schilderschool kent Aloyse niet. Zij kent alleen hààr ambacht, dat ongekunsteld is en primitief. Derhalve is elke voorbereidende kunstoefening haar vreemd. Voor haar is kunst een daad, een rechtstreekse daad, die haar verantwoording put uit geboden uit diepten opgegraven en die haar zonder toezicht dwingen tot gehoorzaamheid. Zij zet zich dan met passie aan het werk tot het zweet haar over het aangezicht bolt. Zij wist zich met wat zij onder de handen krijgt en houdt vol, en vecht met wat er moet geboren worden. Komen langs andere wegen de meesterlijke schetsen van Rubens aan de dag?
Aloyse staakt haar geniaal labeur niet vóór zij totaal uitgeput is. Aussitôt l'oeuvre accomplie elle paraît détendue, comme libérée, et sa première préoccupation est d'aller se laver minutieusement, aldus Dr. Bader die eraan toevoegt dat, in tegenstelling met andere schizofrene tekenaars geherbergd in zijn sanatorium, Aloyse haar thema's uitsluitend haalt uit haar creatief delirium en nooit zoekt in de haar omgevende werkelijkheid. Maar zij kan immers niet zoeken. Zij kan alleen vinden.
Let op voor een misverstand: esthetische overwegingen komen in deze nota niet zozeer te pas, wel het abnormaal verschijnsel van een uit paranoia losgebroken beeldingsdrift.
| |
Aloyse II
De door Dr. Bader verzamelde gegevens en documenten zijn in Les Petits Maîtres de la Folie voorafgegaan door aansluitende betogen van Prof. Georg Schmidt, directeur van het Kunstmuseum te Bazel, en Prof. Hans Steck, die de leerstoel voor psychiatrie bekleedt aan de Universiteit van Lausanne.
Prof. Schmidt houdt er een theorie op na die verdient te worden medegedeeld. Bovendien helpt zij klaar te zien in het geval van Aloyse.
Hij constateert dat de klassieke esthetiek in de loop van de XXe eeuw de volstrekte hegemonie van haar kunstnormen gaandeweg heeft moeten prijsgeven. Men werd ertoe gedwongen de validiteit te erkennen van de pre-klassieke kunst. Deze kunst (aldus Schmidt) omvat de gehele produktie die na de ondergang van de antieke wereld tot bij haar herleving is ontstaan, vervolgens de pre-klassieke Griekse en de Etruskische kunst, de kunst der oude Aziatische beschaving, de pre-colombiaanse kunst in Amerika, de kunst der zogenaamde primitieve volkeren, en ten slotte de pre-historische kunst. Maar het anticlassicisme doet er goed aan zich niet zo absoluut te gedragen als het classicisme dat wel heeft gedaan. Wij dienen daarom de veelvuldigheid der esthetische normen te huldigen. Zodoende zien wij de totale historische kunstevolutie vanaf de pre-historie tot heden zich ontwikkelen in een opeenvolging van kunstmodaliteiten die de tucht van eigen wetten ondergaan.
Dit vrijere perspectief op ruimtelijke en tijdelijke horizonten heeft spontaan drie buurgebieden aan het licht gebracht die wij voor de eerste maal in onze kunstbeschouwingen hebben moeten betrekken, te weten: de populaire kunst van onze naïeve schilders (XIXe en XXe eeuw), de kindertekeningen en de produktie van de geesteszieken. Tegenover de klassieke kunst kon de kindertekening slechts gelden als een
| |
| |
preliminaire inwijding, die men zo gauw mogelijk diende door te maken, terwijl de volkskunst bleef teren op haar aanvankelijke experimenten, en de kunst der geesteszieken als pathologische deformatie werd afgewezen.
Deze drie gebieden van artistieke schepping zijn als pre-naturalistische stadia te aanvaarden.
Persoonlijk zie ik geen grondige aanverwantschap tussen deze stadia. Ik zie wel enig verband tussen primitief of naïef en kinderlijk. Geen enkel echter tussen deze beide en de schizofreen. Maar ik kan niet ontkennen dat alle drie figuur slaan van pre-naturalisten. Het ware daarentegen verkeerd te denken dat zij een evolutie naar het naturalisme doormaken en esthetisch bezig zijn een volmakingsproces aan te snijden. Dit springt bij het kind voornamelijk in het oog. L'enfant parcourt en dessinant, du stade du gribouillage préfiguratif à celui de la puberté, toutes les étapes du naturalisme (Schmidt). Het kind zal dus geleidelijk met de spatiale aanvoeling de perspectief veroveren en, parallel met de eigen lichamelijke ervaring, de anatomie. Uiterst belangrijk is echter te waarschuwen dat dit niets te maken heeft met een technische inwijding die mocht leiden van het nog-geen-kunstenaar naar het kunstenaarworden. Inderdaad gaat het andersom in de meeste gevallen. Het aangeworvene is dode stof en stikt de geniale kiemen. En het kind, al levende, leert af of verleert wat, voor een eventuele artistieke opdracht, aan ingeboren aanleg onontbeerlijk is.
Bij de z.g. naïeve schilders heeft zich de verbeelding in een tussenstand gefixeerd, aansluitend bij de nog niet volkomen uitgeholde argeloosheid van het kind. Schmidt schrijft: l'art des peintres naïfs se termine avant la maîtrise totale de l'élément anatomique. En hij gelooft niet dat, bij het kind evenals bij de naïeve schilder, deze tekortkomingen bewust als een artistiek middel worden aangewend. Zoals beiden eigenlijk beschermd worden door hun ongeschoold en ontoereikend naturalisme, treden zij aan als met de twee elementairste en bijzonderste deugden bekleed van de authentieke kunstenaar: decoratieve zin en expressiviteit der vormgeving.
Wat nu de mentale zieke betreft, die in zijn creatieve koortsen verlossing uit zijn kwellingen zoekt, het is aan de geestelijke stoornissen die hem beletten meester van de werkelijkheid te worden, dat hij de onbelemmerde uitoefening ontleent van zijn natuurlijke gaven voor vormgeving en sier.
Naar mijn oordeel onderscheidt Prof. Schmidt niet of verwaarloost hij naar de weg te wijzen die deze aanleg neemt om over te gaan tot de kunstdaad. Schizofrenen hebben op hun eigen wezen een kijk die aan hun ik ontsnapt. Waar wij, gezonde mensen, blind zijn voor gebieden als de slaap, de droom, het onderbewuste, schijnt iemand als Aloyse daar met open ogen een wondere wandeling te mogen doen. Zij beheerst de hallucinaties geenszins, maar het belet haar niet er beelden in overvloed te winnen. En een vreemde uitlating van haar is niet zo gek als men meent te moeten verwachten: Je copie ce que j'entends. En regardant dans la grande lunette à visions, je pensais que cela plaquerait de grands tableaux. Dat een gevoelig mensenkind (hij weze pre-puber, naïef of krankzinnig) ziet wat niet te zien is of hoort wat men moet zien, openbaart ons de tweeschijn en diftongen van een no man's land dat misschien het Eden is geweest waar de eerste mens het eerste licht heeft horen zingen. Deze voorstelling van zaken is in zijn ogen lang niet chaotisch. Veeleer onthult zij associaties die alleen bevreemdend aandoen
| |
| |
omdat zij niet passen in de oude sleur van het gezond verstand. Immers, rede en gevoeling (zoals Van Deyssel de functie van gevoelen pleegt te noemen) zijn totaal vreemd aan elkaar en het ene is buiten macht het andere te controleren. En treft u, in dit opzicht, de analogie niet met het soort van associaties die door onze meest begaafde experimentele dichters (er hoeven er niet eens zoveel te zijn) worden opgeroepen?
Ik ben er mij wel bewust van dat hier alvast naar een secure (maar let op, zo broze!) Ariadne-draad wordt gegrepen, die ons toelaat vooralsnog onbekende, ongeraden, ongevoelde banen te breken door het labyrint van de jongste hedendaagse poëzie. Alleen reeds om gissingen van die aard te mogen wagen, acht ik de ontledingen en beschouwingen lonend, waartoe het werk van de zinneloze Aloyse aanleiding geeft.
| |
Aloyse III
Prof. Steek benadert het vraagstuk vanuit een andere hoek. De kunst der schizofrenen en de kunst der primitieven van het paleolithisch tijdvak zijn, meent hij, aanverwant of zoeken contact in de dreigende levensonveiligheid die beiden met angst beklemt. Geleerde overwegingen op dat punt zouden (met het oog op ons eigen bescheiden bestek) zo goed als overbodig zijn. Trouwens, ik bezit daartoe de nodige bevoegdheid niet. Steck verwijst ons naar een passus van de imponerende etnoloog Lévy-Bruhl, en wellicht kan zulks volstaan.
Dans les représentations collectives de la mentalité primitive (aldus Lévy-Bruhl), les objets, les êtres, les phénomènes peuvent, d'une façon incompréhensible pour nous, être à la fois eux-mêmes et autre chose qu'eux-mêmes. D'une façon non moins compréhensible, ils émettent et ils reçoivent des forces, des vertus, des qualités, des actions mystiques, qui se font sentir hors d'eux, sans cesser d'être où elles sont.
Van zulke syncrete voorstellingen draagt het werk van Aloyse merkwaardige sporen. De meest anachronistische schakelingen slagen erin te vervloeien tot een vaak opzienbarende verbondenheid en eenheid in de compositie. Aldus kunnen in haar werk tot onderlinge vereenzelvigingen Luther en Sinte-Cecilia groeien, en de schilder Boucher met Maria Stuart.
Deze toevlucht tot magische endosmose (laat ik het zo heten, hoe verkeerd ook) deelt zij inderdaad met de primitieve volkeren. Beide zoeken in de schuiling van tover, fetisjisme en depersonalisatie de bevrijding uit hun schuldigheid en angst. De paleolithische mens meende de dieren te bezweren door ze op de rotswanden van zijn spelonken af te beelden. Dat zullen alleen uitzonderlijk begaafden hebben kunnen doen, want wat ervan is overgebleven is ontstellend en bewonderenswaardig. Zo ook zijn uitzonderlijk begaafde schizofrenen in staat geweest uit hun bange vereenzaming los te breken in beeldend kunstwerk dat ook de meest normale, de meest kritische mens vermag te ontroeren. Het woord van Ortega y Gasset dat kunst magie en transformatie is, wordt even duidelijk bewaarheid en verantwoord door de schilderingen van Aloyse als van Bosch en Bruegel, Van Gogh en Ensor, Rousseau en Tytgat. Bij allen is de creatieve nood sterk genoeg geweest om hun paniek in magische omvormingen op te lossen.
Tot slot moge ik het oordeel aanhalen waarmede Jean Cocteau Les Petits Maîtres de la Folie inleidt. Het ware realisme heeft zijn betekenis, zijn zin al lang verloren, zo beweert hij (naar mijn mening terecht).
| |
| |
Het ware realisme (aldus Cocteau) consiste à copier fidèlement les objets d'un monde propre à l'artiste, et sans le moindre rapport avec ce qu'on est convenu de prendre pour la réalité.
De tegenstelling realisme en réalité ligt geheel in de paradoxale lijn van verwoording, waardoor Cocteau, de menigvuldige, de veelzijdige, de veranderlijke virtuoos, die zich aan alle kunstsoorten vergrijpt zonder zich ooit aan een te verbranden, niet ophoudt ons te verrassen en te boeien.
Onderhavig eerherstel van het realisme, waardoor het aan zijn oorspronkelijke authenticiteit wordt teruggeschonken, is de moeite waard dat men het overweegt, nu de stormloop van de abstracte kunst een ontredderde figuratieve totaal dreigt uit te roeien. En hij vervolgt:
Il en résulte que l'artiste doit être un schizophrène au petit pied. Pareil à l'enfant et au fou, il ne peut prétendre qu'au génie.
Want op het talent (dat eigenlijk een genezing is van de waanzin) kan alleen de verwerpelijke mediocriteit worden gevestigd, die, eer wij 't in de gaten kregen, bezit genomen heeft van onze meeste musea, het Louvre niet uitgezonderd. En van dergelijke usurpatie aarzelt hij niet de oorzaak aan te geven:
Le génie effraye encore, puisqu'il est désobéissance et représente la plus haute forme de l'esprit de contradiction... Les dessins et peintures de malades mentaux prouvent une fois de plus que les artistes qui semblent les plus équilibrés, un Rembrandt, un Goethe, obéissent au mystérieux schizophrène qui les habite, qui hante leurs ténèbres intimes, et dont ils ne peuvent être, après tout, que la main-d'oeuvre. Chez un Van Gogh, chez un Isidore Ducasse, notre schizophrène montre le bout de l'oreille. Mais ne vous y trompez pas, - il est chez les uns comme chez les autres, - sinon l'artiste n'apporte rien de fort.
Met één woord: de problematiek die het werk van Aloyse opwerpt, is lang niet zo ingewikkeld en zo afgezonderd als zij er op het eerste moment uitziet. En indien wij Gods wegen naar een menselijke tragiek niet onmiddellijk ontwarren, dan is zulks waarschijnlijk te wijten aan de overhaaste gulzigheid waarmede we in de Edenische appel hebben gebeten.
H.T.
|
|