| |
| |
| |
Addendum in literair verband
Geen schrijver, in het N.V.T. verzameld, twijfelt aan de noodzaak van een Vlaamse culturele autonomie. Dat die in onze ogen voornamelijk een middel is en allerminst een doel, kan het probleem niet langer ondergeschikt maken aan minderwaardige ersatz die al zovele jaren op haar de voorrang heeft gekregen. De tijd is nu voor een spoedige en ondubbelzinnige oplossing aangebroken, want overrijp als ze is, kan ze thans alleen nog totaal bederven. De gevaren die Leo Picard (in het huidig extranummer verder opgenomen) aanhaalt, zijn niet denkbeeldig maar zullen niet door nog meer talmen worden afgewend of verminderd. Veeleer mag worden verwacht dat de tijd, al vorderende, het probleem met steeds groeiende moeilijkheden zal beladen, zodat het uur slaat dat met kracht en doorzicht en in een loyale geest van onderlinge inschikkelijkheid moet worden ingegrepen. Laat ons verdragen dat het ergens nijpt, om te beletten dat het daar mocht bloeden.
De meest spectaculaire bezwaren die men tegen een onmiddellijke doorvoering van de autonomie (en ze zijn des te gevaarlijker daar ze incidenteel en storend werken) betreffen de splitsing van de culturele budgetten. De schijnbaar moeilijkste kunnen opgelost wanneer de scheidingslijn aan de werkelijkheid wordt
| |
| |
getoetst. Pour les Flamands la même chose heeft afgedaan. Pour les Wallons eveneens. Zo werd reeds aanvaard (wat een gelukkig symptoom is te noemen) dat de toelagen voor het gesproken toneel wel in twee gelijke helften zouden worden verdeeld, zonder dat men de gelden aan gelijke activiteiten zou besteden. De historische vorming van het toneel in Vlaanderen wist zich inderdaad op totaal andere normen dan in Wallonië te voltrekken. Meer andere gelijkaardige gevallen doen zich dan weer op andere plaatsen voor. Het meermaals aangehaald geval van de schilderkunst bijvoorbeeld. Het schrikt mij in het geheel niet af. Ik ben met de Waalse estheet Dasnoy aangesteld om de minister te adviseren bij de aankoop van werk van levende kunstenaars. Er zijn er (nog) altijd meer aan Vlaamse dan aan Waalse zijde. Adviseurs ‘met een geweten’ hebben daarmee geen moeite. Maar hoe splitst men het budget? Met splitst in globo alle aanverwante posten en ondervangt daardoor alle gevallen van ondergeschikte aard, die achteraf naar hun werkelijkheid worden gewaardeerd. Het is waarschijnlijk dat een kunst, belangrijker ten ene kant wordt gecompenseerd door een belangrijker ten andere. Dat intussen vele aspecten waarbij ons schrijverschap niet rechtstreeks is betrokken, dienen te worden ondervraagd, werd afdoende door het merkwaardig betoog van onze wapenbroeder Julien Kuypers toegelicht, en ik ben blij hem in het voorbijgaan de dankbare hulde van de gezamenlijke redactie te mogen brengen.
Het N.V.T. leeft en werkt in het licht van het Vrije Woord. Deze vrijheid is ons boegbeeld. Met een zo felle onverzettelijkheid bekleed werd zij ons veropenbaard naar aanleiding van een incident dat ons allen met één slag in opstandige verbondenheid dreef. Een onzer, Marnix Gijsen, moest door een
| |
| |
literaire jury met provinciale lauweren worden bekroond. Onderscheidingen van die aard zijn wel vleiend maar niet in staat een collectieve opwinding in onze rangen aan te steken. Toen naderhand echter bleek dat de administratieve instantie, die de prijs had uitgeschreven, weigerde hem uit te reiken om redenen van politieke of ethische aard, volkomen vreemd aan onbevangen letteren, ging plots het boegbeeld in het gelid overeind staan. Het zou daar door geen macht ooit aan het wankelen worden gebracht.
Dit gebeurde in onze vijfde jaargang (1951) en wij schreven:
Wij heiligen het Vrije Woord.
Het Vrije Woord binnen de perken van de menselijke waardigheid en het wederkerig huldebetoon.
Wij aanvaarden elke discussie maar weren elke dwang.
Wij eerbiedigen elke gezindheid, maar weigeren de aanmatiging van elke opgedrongen leer - van elke politieke leer, elke esthetische leer, elke zedenleer.
De waarheid zoeken wij in ons, - in het licht van ons geweten, in een harmonische betrachting van rechten en plichten, in onze liefde voor alle mensen, in onze moedige aanvaarding van het leven.
Een geboeide waarheid erkennen wij niet.
Daarom zijn alle geknevelden en ontaarden onze vijanden. Een vrij man is onze vriend.
Wij weten dat een echte en oprechte kunstenaar in deze opvatting deelt. Derhalve kan de waardering die schrijvers, ook van ongelijke of tegenstrijdige meningen, elkander mede uit zelfrespect verschuldigd zijn, niet door een aanranding van laag allooi verbroken worden.
Want onder de schrijvers die eigen schoonheid dienen, is een onberaamd verbond ontstaan, dat juist wegens zijn spontane wording vaster is dan elk berekend of geschreven verdrag.
| |
| |
Die edele Ark ligt buiten het bereik van farizeese handen. Uit adellijke hoek vreest N.V.T. noch aanslag noch verraad.
Voor wie, na tien jaren, inschikkelijk of lankmoedig genoeg is geworden om er thans de mening op na te houden dat een herhaling van zo plechtige woorden misschien voor overbodig en romantisch kan worden beschouwd, beweert steller dezes, zoon van een schoolmeester die een kleine eeuw geleden het schrijnend Arm Vlaanderen heeft geschreven, dat de gevaren die een vrij mens loopt, onder welke hemelen ook, altijd actueel zullen blijven. De vrijheid is een nood, een weldaad in alarmtoestand. Het langzaam afgruizelen van haar wallen is dodelijker dan een openlijke stormloop.
Omdat een schrijver uiteraard haar meest secure schildwacht is, moet hij, wanneer hij faalt, bloediger worden geschandvlekt dan een deserteur of een overloper. Hij is de doodgraver van welke cultuur ook. Dat zij nu autonoom wordt uitgeroepen, kan daar niets aan veranderen. Derhalve staan de schrijvers die in het N.V.T. zijn opgekomen, onwrikbaar gekant tegen enigerlei cultuur of culturele autonomie die de vrijheid van het woord niet in absolute zin weet te waarborgen.
Wij beseffen maar al te goed dat een macht (zij moge aanvankelijk nog zo onontbeerlijk zijn gebleken voor de sociale orde) van zo gauw de waakzaamheid harer onderhorigen gaat slinken, geneigd wordt bevonden in geweld te ontaarden en haar gezag misbruikt.
Wij vrezen in de eerste plaats de autoritaire uitspattingen van het vervaarlijk één-dags-monster, de politiek, die elke morgen uit zijn corrupties verrijst, zijn partizanen in dwangbuizen steekt, kleppen aan hun ogen vestigt, en hun tong voorziet van leuzen
| |
| |
die de reuk hebben van het vuur en de smaak van het bloed.
En in de tweede plaats vrezen wij de schijnmystiek van wie zijn naam niet noemt en die van God bezoedelt door hem aan te wenden voor de verknechting van een kudde bloodaards en zieltogenden, in vertwijfeling gedwongen door de verschrikkingen van de dood.
Wij vrezen alle machten, ook die welke wij hoopvol hebben aanvaard en daarom wisten te eerbiedigen, - zodra zij verraad op hun oorzaak plegen en uitmonden in despotisme en dictatuur.
Zulks belet niet dat een schrijver politieke of confessionele opdrachten mag aanvaarden, en meer andere nog bovendien. Maar zijn ‘geëngageerdheid’, hoe ze ook weze gericht, sluit elke slaafse onderdanigheid uit, en hij zal er nooit in toestemmen zijn mond, zijn pen, het slaken van het vrije woord te verbieden.
Wij, Vlamingen, zijn allen in meerdere of mindere mate geëngageerd in de democratische vrijmaking van Vlaanderen, en dat zullen we dienen te blijven, en met groeiende toewijding ook, tot de ontvoogding van ons volk in alle sectors, zo economische als culturele, op het Europees vlak is voltooid.
Wij zullen het buiten de politiek niet kunnen doen, het spreekt vanzelf.
Daarom hebben wij er ons mede te moeien telkens waar onze medezeggenschap wordt gezocht. Van die nood, waaraan geen schrijver zich mag onttrekken, getuigt genoeg het huidig extranummer, aan de culturele autonomie gewijd en op dat punt, zoals op vele andere, een ‘gezindheid’ kiezen, dunkt mij een burgerplicht te zijn. Alleen dient ook hier weer te worden gewaarschuwd voor de gevaren van het partizanenschap dat de coëxistentie der partijen zo dubbelhartig maakt en de verdraagzame disputen met
| |
| |
andersdenkenden aan doelloze afwijkingen blootstelt.
Gaarne verwijs ik op deze plaats naar een andere ‘inmenging’, even openbaarlijk gewaagd enkele maanden geleden, toen de vastlegging van de taalgrens in ons land op een nogal verward tumult dreigde stomp te lopen.
Ik ging toen Stijn Streuvels in Ingooigem opzoeken.
Hoe verschillend wij beiden ook van aard mogen zijn, van vorming, van leeftijd, en natuurlijk ook van belijdenis en esthetiek, ik had vertrouwen in het feit dat we (hoe lang nu geleden?) elkander voor het eerst hadden ontmoet op een onvergetelijke kruising van wegen, het thans historisch geworden Van Nu en Straks. Wat ons daar toen met Van Langendonck, Vermeylen, Hegenscheidt, De Bom, Toussaint en Van de Woestijne in 1900 samenbond, de literaire ernst, de collegiale loyauteit, de professionele gestrengheid - ik wist dat het ons in 1961 ten aanzien van een belangrijk volksprobleem niet zou vermogen te scheiden.
Wij keken elkander eens scherp in de ogen en tekenden saam, zonder verder beslag, de volgende publieke verklaring:
Met eerbiedige plechtigheid ten overstaan van wie in dit land met de verheven waardigheid is bekleed te heersen of te regeren, waarschuwen ondergetekenden voor het gevaar dat op de weg ligt die men dreigt in te slaan.
Onze beide volkeren zijn historisch aangewezen om in een Belgisch staatsverband een zelfde lotsbestemming te delen.
Opdat uiteraard onze nationale eenheid naar binnen zo kwetsbaar is, dienen wij ons gestrenge burgerplichten op te leggen.
Laat iedere Belg vrij uitgaan door het land en zich
| |
| |
vestigen waar hij wil. Hij verlieze echter nooit uit het oog dat hij een onschendbaar taalgebied is binnengetreden, waar hij hoe dan ook geen voorrechten voor eigen taal heeft te doen gelden.
Er mag onder geen voorwendsel worden getornd aan het heilig recht voor beide taalgemeenschappen om de volstrekte onaantastbaarheid op te eisen van beider geboortegrond.
Met deze alarmkreet hebben ondergetekenden hun geweten laten spreken.
Zij wensen voortaan te mogen berusten in de wijsheid van het wetgevend gezag.
Het is goed dat schrijvers, op bepaalde ogenblikken, aanvaarden de risico's van rechtstreekse tussenkomsten te lopen. En dat een Vlaams parlementslid ons met het nodige misprijzen wist te verwijten dat ‘schrijvers, zelfs met naam, zich niet hebben te wagen aan zaken die hun petje te boven gaan’, het heeft ons koel en onverschillig gelaten.
Een ‘geplaneerde’ culturele autonomie volstaat niet in onze ogen, en deze mening blijft rustig onder het peil van ons literair petje. Een culturele autonomie immers, die zich wil handhaven op de gegrondheid en de perenniteit van haar beginsels, mag zich niet beperken tot de (altijd dankbare) erkenning van de rechten die ze voorstaat, maar moet organisatorisch in staat zijn alle aanslagen erop te niet te doen.
Een schrijver, die toch meer dan wie ook van zijn taal en van zijn volk is, laat zich wel eens ‘engageren’ waar zijn geweten het hem gebiedt. Maar een zaak is nooit zo schoon, dat zij hem kan opeisen ten koste van een vrijheid die hem duurbaarder is dan zijn leven, de vrijheid van zijn woord. Hebben wij niet de zo vrome Gezelle boven de slaafse gehoorzaamheid de lange koppige stilzwijgendheid zien verkiezen? En won de grote Henriëtte op een vulgaire partijtucht de verlossende religieuze bekering niet?
| |
| |
Een schrijver kan geen passieve cultuurdrager zijn. Maar voor welke cultuur hoegenaamd ook, is hij van generlei waarde indien hij zich schuilhoudt onder de domper van een hogere mogendheid of achter het masker van opgedrongen parolen, indien hij de mens niet aanspreken mag van gelaat tot gelaat.
Het spreekt vanzelf dat culturele autonomie, hoe zij ook zal worden opgelost, de tegenstelling der twee landstalen zal verscherpen. Wij zullen dienen aandachtig toe te kijken, want men springt niet willekeurig met landstalen om. Het is kinderachtig te denken dat het ons vrijstaat de tweede landstaal aan onze willekeurige belangstelling te onttrekken en ze te vervangen door een andere, die we ons dan voorstellen te zijn bekleed met wijdere internationale uitstralingsvermogens (wij aarzelen immers niet de zogenaamde wereldtalen te rangschikken volgens waarden die doorgaans zeer subjectief worden bepaald). We vergeten daarbij dat een taal, zoals elk levend wezen, wortel schiet in de grond waar zij leeft. Wat er ook van zij, het moge onze Waalse broeders vrijstaan als tweede landstaal (zo daar een tweede dan van node mocht zijn) het Engels te kiezen boven het Nederlands en zij zullen het zeker in een federalistisch staatsverband doen. Wij, Vlamingen, mogen ons dergelijke doelloze fantasieën niet permitteren. Zullen zij trouwens steek houden?
Gaarne beklemtoon ik hier wat bij andere historische kunstonderzoekingen voor mij aan het licht is gekomen: namelijk dat de lotsbestemming van een volk vrij leesbaar in zijn grond staat geschreven. Het onooglijk strookje land dat Vlaanderen wordt genoemd, behoort tot het noordelijk delta-complex van West-Europa, waar Schelde, Maas en Rijn hun onderscheiden oorspronkelijkheid verbeuren in een
| |
| |
wijde mengeling van wateren, plechtig uitvloeiend ter zee.
Daaromtrent, vechtend tegen de stroom en terend op de vruchtbare polderbodems hebben zich arbeidzame nederzettingen gevestigd, die tot autochtone provinciën zijn uitgegroeid, waarvan de verscheidenheid zich aan de tucht van de wateren en de grond onderdanig heeft gemaakt. Aldus ontstonden de Lage Landen, de Nederlanden, de landen van de delta, het verschanst bruggehoofd, vanwaar naar het oosten de Germaanse cultuur, en in het zuiden de Latijnse cultuur, het geestelijk leven van Europa zou bevruchten.
Aan weerszijden van deze Europese gespletenheid is, door de eeuwen heen, de bekoring groot geweest om (met weinig belangeloze oogmerken!) de deltamondingen binnen te rukken. Aan de doodverachtende weerstand van de inwoners is totnogtoe te danken dat de onschendbaarheid van hun geboortegrond, zo moeizaam op de natuur gewonnen, gehandhaafd is mogen blijven. Doordat bovendien de aanvallen de vrijheidsgeest der bevolking telkens kwamen scherpen, werd de eigen volksaard gaandeweg gelouterd en gesterkt.
Nochtans (en wellicht uit hoofde van die acute vrijheidszin) was de interne gebondenheid lang niet zo gebiedend. Allengerhand kwamen drie voorname gesteldheden aan het licht, die de ontplooiing van een drievoudig genuanceerde cultuur zouden beïnvloeden. Op een geïntegreerd Rijngebied, dat te ver lag in het oosten, kon de delta geen aanspraak maken. Maar een Scheldebekken bepaalde de identiteit van Vlaanderen, het land der Vlamingen, en een Maasbekken bepaalde voornamelijk (want Limburg werd naar het Noorden aangetrokken) de identiteit van Wallonië, het land der Walen, terwijl de wijde samen- | |
| |
vloed van beide hogerop de identiteit van Holland bepaalde, het land der Hollanders.
Alle drie zijn authentieke deltavolkeren. En wat hen moge scheiden, het ware zelfs de taal, vermindert hun geografische samenhorigheid niet. Het eerste tragisch postulaat dat hun volksbestaan heeft gericht, is de nood van de deltawateren die fataal hun volksziel heeft getekend.
Men ontsnapt niet aan dergelijke imperatieven; ook al is men bereid levendige aandacht te lenen aan interferenties, die de invloed van de ene cultuurhaard op de andere uiterst gevoelig kunnen maken. Want tegelijk met de specifieke zelfstandigheid van de drie gemeenschappen, die aan de delta zijn geboren, zijn drie overeenstemmende cultuurhaarden ontstaan die natuurlijk onderling aan uitwisseling of ontlening van waarden onderhevig zijn gebleken.
De drie cultuurhaarden der Lage Landen, de Scaldische, de Mosaanse en de Hollandse, hebben zich, schoon in aanhoudende voeling, ongelijkwaardig ontwikkeld. Hierbij dient terloops betoond dat de taal wel het voornaamste doch niet de enige stempel is van een nationale cultuur. Men bedenke dat bijvoorbeeld Zwitserland drie nationale talen telt, die overeenstemmen met drie soortelijke culturen, de Duitse, de Franse en de Italiaanse, waarvan de magnetische bronaders buiten de grenzen zijn gelegen. Zij bezwijken niet aan de vreemde aantrekkingskracht, omdat de bindende wortels uit de gemeenschappelijke Zwitserse geboortegrond niet kunnen worden losgerukt. En het is aan die grondige gebondenheid dat de drievoudige Zwitserse cultuur haar eigen genialiteit heeft te danken.
Analoge oorzaken brengen gelijkaardige toestanden in de deltabekkens aan de dag. Walen spreken Waals (Frans) en Vlamingen spreken Vlaams (Nederlands). Beiden zijn zij historisch door sterk uitge- | |
| |
sproken culturen gevoed, de Germaanse en de Latijnse. Maar allebei zijn zij onder dezelfde hemelen, in hetzelfde licht, op dezelfde gronden geboren. Maas en Schelde zijn de veilige armen, die hen aan de deltaboezem wiegt. Door de eeuwen heen kan worden vastgesteld dat onderlinge wedijver en contacten de verschuiving van de cultuurhegemonie, van de ene cultuurhaard afwisselend naar de andere, zichtbaar in de hand werken. Dergelijke verschuiving heeft ondertussen nooit vervreemding of vereenzaming veroorzaakt. Integendeel trekt de haard die de geestelijke leiding heeft veroverd alle onderhorige waarden bevruchtend tot zich, en bevordert de vereenzelviging van alle krachten. (Denk aan beroemde gevallen als Vander Weyden, Mabuse en Patinir.)
Het is wel opmerkelijk dat de twee voornaamste verschuivingen der cultuurhegemonie in de Nederlanden (een middeleeuwse naar Vlaanderen, en een renaissancistische naar Holland) zich niet zonder bekwame medezeggenschap van het Maasland hebben uitgeleefd. Daarvan getuigt ten overvloede de zelfstandigheid van de Mosaanse kunst (schilderkunst, beeldhouwwerk, smederij, koperslagerij, enz.).
Hier dient van een belangrijk verschijnsel gewag gemaakt, dat in zekere mate een gevoelige of gevaarlijke afzondering van Wallonië heeft tegengewerkt: de historische constante van een verfranste adel en een verfranste leidende burgerij in Vlaanderen, constante die, in weerwil van zo goed als voltooide economische en geestelijke ontvoogding van de Vlaamse volksklasse, op meerdere plaatsen ligt na te smeulen.
Dit is een vloek die blijft wegen op de gezondmaking van het Vlaamse volk en ik vrees dat de culturele autonomie hem niet eigenmachtig zal kunnen afweren. Dan zal met andere middelen dienen te worden ingegrepen. En spoedig ook, want een klas- | |
| |
sendiscriminatie door de taal verhindert alle denkbare culturele expansie.
Wanneer ook die harde noot kan worden gekraakt zal de Vlaamse Beweging van verdere aanzienlijke ‘beweeggronden’ zijn beroofd en blijft nog slechts in een of andere sector voltooiings- en affineringswerk te verrichten. Wat wij dan nog met ons cultuurapparaat hebben aan te vangen, hoeft naar de volmaaktheid van het nationaal type te worden gericht en betreft de verovering van een hoogstaande, op wereldpeil afgestemde levensstijl. Onze uitzonderlijke deltapositie, op een uitzonderlijke cultuurkruising in Europa, laat ons toe in bemoedigende vooruitzichten te berusten zo wij volharden in de uitbating van al onze mogelijkheden.
Laat ik nu maar in dat opzicht mijn optimisme de vrije teugels geven. Zo nu de zuivering van onze verbasterde elite is bereikt en wij de ontzenuwende taalstrijd, die fataal met de opklaring van de toestand nog een tijd zal gemoeid zijn, achter de rug hebben, dienen wij ervoor te zorgen dat ook alle sporen ervan uit ons maatschappelijk leven voorgoed worden uitgewist.
De taalstrijd immers is nog geen cultuurstrijd, al kan hij er wel een gevoelige contributie toe zijn. Alleen dan tijdelijk. Want het is niet meer dan een tactische factor, die zijn opportuniteit niet mag overleven. Bovendien is met een taalstrijd een sentimentele inslag verbonden, die de nuchtere kijk op de cultuurstrijd in staat is te storen. Kortom, ik geloof dat het, ook uit nog andere oogpunten, geboden is zich te verlossen van een taalstrijd die zijn opdracht heeft vervuld.
Dat de Walen uit ingebeeld zelfverweer of uit vrees voor een illusoire besmetting, weigeren het Nederlands aan te leren, is een te verkeerde en te eigenwillige houding opdat wij ze ons als toonbeeld
| |
| |
zouden voorhouden. We horen hen wel beweren dat ze vermijden tijd te verspillen aan een spraak met een veel te geringe invloedssfeer. Het zal bij hen ook ten slotte doordringen dat een goed overwogen nationaal nut (eigenlijk is het een nood) het haalt op internationale utiliteiten, waarin voldoende wordt voorzien door het Frans dat hun moedertaal is.
Ik hoop dat wij het kordaat anders aanpakken. Wij hebben, buiten de nationale, redenen te over om krachtig vast te houden aan de Franse taal. De Franse taal en wat ermee op het gebied van de Franse gedachte, de Franse letteren, de Franse kunst werd gepresteerd, zij zijn een eeuwenoude voedingsbodem voor het Vlaamse cultuurleven. En dat haar gezag thans, veel of minder van haar internationale potentie moge hebben ingeboet, het speelt nog lang geen rol. Schelde en Maas zijn aan de Franse grond ontsprongen, en ik zeg dit zo maar niet voor de aardigheid van het symbool. Ik vertrouw in de onuitputtelijke weerbaarheid van mijn taal, en eerder dan nog bang te zijn voor enige geestelijke pollutie van het Frans, verwacht ik van culturele contacten verrijking van de eigen geniale ertsen.
Zo het waar is dat onze Noorderbroeders in de Duitse en Engelse voorraden wisten te putten om zich een gemakkelijkere weg te banen naar Europese hoogten, dan kan dat met Franse voorraden eveneens waar worden voor ons.
Dit is trouwens een traditie die van bij de aanvang onzer literaire bedrijvigheid werd aangesneden. Jakob van Maerlant (XIIIe eeuw) ging kwistig om met het Frans, terwijl hij de basis legde van de geschreven Vlaamse volkstaal. Marnix van St.-Aldegonde was een voornaam tweetalig schrijver. Albrecht Rodenbach had even goed als zijn neef Georges kunnen dichten in het Frans. En Guido Gezelle
| |
| |
zou zijn Franse belezenheid niet hebben willen prijsgeven.
Wanneer een dergelijke inwijding niet een zo pertinente diepgang bij zovele Vlamingen hadde bereikt, hoe zou Vlaanderen het aan boord hebben kunnen leggen om aan Wallonië zijn beste francofone schrijvers te schenken: Verhaeren, Maeterlinck, Van Lerberghe, Eeckhoudt, De Ghelderode, Crommelynck, Hellens, en zoveel anderen? Natuurlijk zullen wij, van zo gauw onze eigen Vlaamse elite is uitgebouwd, een zo weelderige vrijgevigheid automatisch inkrimpen.
Ik hoor u al opwerpen: zijn wij wel in staat om ons met enige kans op verhevenheid of uitstraling te behelpen met een zo begrensd werktuig als het Nederlands toch is?
Voorzeker kunnen wij dat, indien wij de middelen besloten zijn aan te wenden, die daartoe nodig zijn.
Vooreerst dienen wij in het Nieuw Verbond aan te treden met het gezag van een krachtig aangesloten numerieke waardigheid (bedenk dat wij eerlang de helft van Frankrijks bevolking kunnen benaderen). Vervolgens moet zulk getal worden bekleed met een culturele uitrusting die onze nationale eigenaard (verre van hem prijs te geven) Europese luister bijzet.
Vanuit het schrijversstandpunt mag men zich aan eng-nationalistische drijverijen niet gelegen laten. Zoals een Normandiër, een Bretoen, een Provençal zich Fransman voelt, zal een Vlaming, een Hollander zich het nodige geweld laten welgevallen om bij een grootnederlandse culturele gemeenschap te worden ingelijfd. Over alle autochtone stoornissen heen moet de éénheid van de Nederlandse taal worden nagestreefd en gevestigd. Meer- of minderheidscomplexen mogen op dat stuk geen rol spelen. Verschillen die niet worden bedwongen maar in eenheid verza- | |
| |
meld, zullen onze taal leniger en voller maken. Wie zou zulks beter aanvoelen en ervaren dan de schrijvers? Eén als de Nederlandse taal moet de Nederlandse letterkunde zijn, een eenheid die door gelijkgeschakelde scholing gewaarborgd wordt (à propos: waar blijft de eenheid van schrijfwijze en de eenheid van syntaxis in het Noord- en Zuidnederlands onderwijs?).
Mag ik op deze plaats met een vriendelijke monkeling doen opmerken dat de Vlamingen niet alleen ‘van bachten de kupe’ zijn en dat de Hollandse eigenaardigheid wel eens neiging heeft zich in eigendunk te vereenzamen. Van geen kant moet men afstand doen, aan beide echter dient men toegeeflijk te zijn. De taal is zo gewillig, en onze letteren zo mild en royaal.
In een zelfde gang van gedachte wijs ik thans op het enorme praktisch belang van een éénvormige Nederlandse uitspraak, teken van beschaving en distinctie. In het Zuiden wordt veel werk besteed aan de verspreiding van het zogenaamd Algemeen Beschaafd. Prof. W. Pee heeft een triomfantelijke kruistocht ingezet die bezig is zijn lauweren te plukken. In Vlaanderen mag thans, na 15 jaren propaganda, een enorme aanwinst worden geboekt. Zulks houdt natuurlijk verband met de sociale en economische standing van Vlaanderen. Alleen kan het de taal op zichzelf niet doen. Een beschaafde uitspraak siert de levensstijl van een volk, maar vormt hem niet.
Ook hier moet toenadering met het Noorden gezocht, dat er insgelijks baat kan aan beleven. Immers, ook in de beleefdste Hollandse kringen is slordigheid ingetreden. Wat nog voor onberispelijk op het toneel doorgaat waar de goede gezelschappen een klassieke uitspraak proberen te bewaren, wordt lang niet algemeen als model toegepast. Uitwisseling
| |
| |
van degelijke dramatische prestaties kan de toestand verhelpen, zo niet geheel herstellen. Holland mag niet vergeten dat het o.a. op dat gebied Vlaanderens maatstaf is.
Terloops kan worden opgemerkt dat de staatkundige eenheid van België niet bijster door een goed gesloten grootnederlandse culturele verbondenheid kan worden bedreigd, vermits een dergelijke verbondenheid de natuurlijke doorzetting is van de culturele autonomie in Vlaanderen. Het gevaar dunkt mij ernstiger te zijn aan de zijde van Wallonië waar de pregnantere magnetische aantrekkingskracht van Frankrijk de aloude deltatucht misschien kan doen bezwijken. Maar dit zijn vooralsnog ijdele spelingen van de geest.
Ik heb beproefd mij tot hier toe bij mijn opeenvolgende beschouwingen op het standpunt te houden van het Vlaams schrijverschap in het algemeen, en van het N.V.T. in het bijzonder. Thans rijst de belangrijkste vraag: hoe kan een grootnederlandse literatuur, met haar bescheiden (vanwege de bescheiden taal) uitstralingsmogelijkheden, zich tot op het Europees peil opwerken en standhouden?
Een Europese Statenbond zal spoedig in zijn schoot de utilitaire nood ervaren van een of andere taalhegemonie die in het geestelijk verkeer onder de verbonden volkeren kan voorzien. Hoeveel talen voor deze opdracht zullen in aanmerking komen, het is een vrij voorbarige vraag. Maar het lijdt geen twijfel dat onze Nederlandse taal geen schijn van kans daartoe heeft. Evenmin lijdt het twijfel dat wij die minderheid (die lang niet per definitie een minderwaardigheid is) met meer andere even weinig begenadigde staten zullen delen. Vermoedelijk zullen dan de geestelijke wegen aan de hand van vertalingen worden opengebroken. Ondertussen is het niet waar- | |
| |
schijnlijk en zeker niet wenselijk dat, behalve voor dagelijkse noden, een paar machtiger talen de kleinere zouden opvreten.
Hoe dan ook, er zal worden vertaald.
Maar in afwachting van het aantredend Europa moet er insgelijks worden vertaald met het oog op de buitenlandse verspreiding van onze letteren.
Ik weet wel dat men ermee bezig is en er wordt inderdaad veel goede wil besteed aan helaas karige resultaten. Er werd in het eigen land een Fonds der Letteren gesticht dat zijn toelagen ook aan vertalingen heeft gespendeerd.
Weinige daarvan wist men echter aan een uitgever te helpen, in staat te zorgen voor een degelijke buitenlandse spreiding. En er is nu bovendien een Grootnederlandse Stichting tot stand gekomen, door beide regeringen financieel gevoed en waarin voor advies bekwame letterkundigen zitting hebben genomen (nl. Van Vriesland, Minderaa, Walschap en Westerlinck).
Met beleefde voorzichtigheid meen ik van oordeel te mogen zijn dat geen van beide instanties, hoe goed bedoeld ook, de macht en het formaat bezit die voor een zo noodzakelijke, zo vitale taak worden vereist.
Laat me met de deur in huis vallen: het nodige geld is er niet.
Vooreerst, inderdaad, zou dienen gezorgd voor een schare bedreven vertalers. Voordat Holland was toegetreden tot het internationaal verdrag dat het auteursrecht zou beschermen, werd veel uit de vreemde vertaald boven de Moerdijk, waar men over uitstekende vertaalploegen (dank zij de levendige aanvraag) mocht beschikken. Dit is nu zo goed als voorbij. Het ware echter geen toverkunst weer nieuwe en even bekwame vertalers aan het werk te stellen, indien de zaak technisch werd aangepakt, met een
| |
| |
organisatorisch apparaat uitgerust, en gesteund door het geld dat ervoor nodig is (ik weet genoeg dat het in den beginne aanzienlijk zal zijn). Laten we het voorbeeld van Noorwegen indachtig blijven: een land van niet eens drie miljoen inwoners is er door een van hogerhand ingestelde en geleide vertalingsdienst in geslaagd een ingesloten literatuur wereldberoemd te maken (Ibsen, Björnson enz.).
Ik geloof dat, met het oog op de verovering van een nationaal prestige dat wij ook in andere sectoren kunnen gebruiken, wij verplicht zijn in te zien dat een goed geordende vertalingsdienst moet worden onttrokken aan de benevole en uiteraard tweederangszorgen van deskundigen die bovendien zelf overtuigd zijn dat hun bereide bevoegdheid niet is uitgerust met de adequate uitvoeringsmiddelen.
Een dergelijke dienst moet worden overgenomen door rechtstreekse staatsinstanties, zodat hierbij de regeringsverantwoordelijkheid aansprakelijk kan worden gemaakt. Immers, een zo dringende culturele aangelegenheid mag niet worden verongelijkt ten aanzien van zo talrijke wetenschappelijke fondsen en onderzoekingen die als vanzelfsprekend door de Staat worden geregeld (de bijstand van technische raadgevers is daarbij niet uitgesloten en mag zelfs als basis worden aanvaard).
Het kan in elk geval de moeite lonen zulks te overwegen.
En dan doet zich een goede oplossing, dunkt mij, voor als volgt.
Het is een feit dat heden ten dage de kansrijkste weg naar de uitgevers van het buitenland over Parijs loopt (het helpt niet ons werk te vertalen zo het niet wordt uitgegeven). Laat dit voor wie de decadentie van Frankrijk meent te zien aanbreken een voorlopige vaststelling zijn. Maar zij geldt nog steeds. Parijs heeft trouwens nog niet afgedaan als brand- | |
| |
punt dat het artistiek leven in Europa door zijn katalyserend vermogen waardeert en een wereldrang verzekert. Onze Vlaamse schilders en beeldhouwers dromen ervan op het Parijse podium hun kunstboodschap, Van Gogh achterna, te mogen verkondigen. Voor schrijvers is dit magnetische forum nog gevoeliger. Italiaanse, Spaanse, Engelse uitgevers van vertalingen worden door Franse referenties (teksten) overtuigd.
Het lijdt in mijn ogen geen twijfel dat Vlaanderen en Holland een centrum voor Nederlandse literaire spreiding in Parijs moeten aan het werk stellen, zodat in de eerste plaats de belangstelling van de gevestigde Parijse uitgevers in vertrouwde contacten wordt aangesproken en onderhouden. Dat de Stichting die geboren werd en er nog zo eenzaam uitziet, nu haar technisch uitvoeringsinstrument mocht bezitten, is een enige kans voor de Europese kwalificatie van de Nederlandse Letteren.
En moesten wij in deze praktische actie de zo nuttige medewerking van onze Noorderbroeders ontberen (misschien worden zij naar andere richtingen gelokt, en 't ware zoveel te voordeliger) dan nog zou ik aanraden het Parijse uitgeversbureau op eigen Belgisch houtje in te richten.
Ik heb daarbij een andere Belgische bezorgdheid op het oog, een nationale naast een internationale.
Belgiës tragiek bestaat hierin, dat onze geestelijke eendracht ontzenuwd wordt door de onwetendheid der Walen.
Voorzeker, de Walen dragen ons geen haat toe. De huidige uit Waalse hoek ontstoken federalistische drijverijen zijn allerminst door affectieve onverenigbaarheid ingegeven. Telkens als zij ons toevallig langs een of ander opzicht leren kennen, komen de oude gevoelens van historische aanverwantschap haast automatisch aan het licht.
| |
| |
Dat heeft het N.V.T. een paar jaar geleden mogen ervaren, toen het een literaire ontmoeting van Waalse en Vlaamse schrijvers in de abdij van Roklooster op touw had gezet. Let wel: er werd niet met programma's op principiële gronden geschermd. Er werd eenvoudig uitgenodigd om elkander eens te ontmoeten, zo maar, zonder meer.
Was het de belofte dat er geen redevoeringen zouden worden afgestoken? Was het de nieuwsgierigheid om nu eens te ondervinden wat wij zouden doen wanneer we juist niets zouden hebben te doen?
Hoe dan ook, wij waren voltallig aan beide kanten opgekomen. Ook zij die ver in het Zuiden waren gaan wonen (Hellens, Baie, Crommelynck e.a.) hadden zich voor een volstrekt nutteloze ontmoeting de reis getroost.
De waarheid is dat de Walen onwetend willen blijven. En sinds eeuwen. En bezig zijn er zich om te schamen ook.
Het is Vlaanderens plicht met taai geduld aan Wallonië de hand te blijven reiken. En ons kenbaar te maken, deugden incluis en gebreken.
Laten we dit ondernemen door vertalingen wanneer ook de Europese spreiding er niet mee is gemoeid.
Er zijn uitstekende Waalse en Vlaamse tijdschriften. Waarom zorgt de Staat er niet voor (ik bedel hem alleen zijn centen af) dat er een nationaal tijdschrift komt, op grote schaal gepropageerd, en waar de beste bijdragen uit die tijdschriften in vertaling zouden worden opgenomen?
En zouden dergelijke dagelijkse ‘ontmoetingen’ ons niet in staat stellen op cultureel gebied te herstellen wat kortzichtige politici bezig zijn elders te niet te doen?
HERMAN TEIRLINCK
|
|