| |
| |
| |
Jan Ceuleers doorbreekt de stiltemuur
Er is een tijd geweest, dat het in Vlaanderen niet zo heel moeilijk moest zijn om het door velen zo sterk begeerde recht te verwerven, het woord ‘letterkundige’ op uw visitekaartje te drukken. Eén schraal verzenbundeltje, een paar opstellen links of rechts, een novelletje van niemendal en klaar was Kees. Zelfs op de huidige dag volstaat het, één of andere ‘literaire’ bijeenkomst bij te wonen, om de laatste figuranten uit die gelukzalige tijd op het lijf te lopen, terwijl men zich vruchteloos en een beetje kregel afvraagt: wat mag die brave borst in 's hemelsnaam wel ooit geschreven hebben?
Een hele poos reeds is er op dit gebied nochtans een kentering ingetreden. Jongeren van jaren en jongeren van hart hebben het vage begrip van de ‘letterkundige’ vervangen door het meer concrete beeld van de ‘schrijver’, die inderdaad... boeken, desgevallend vele boeken schrijft.
En toch stuiten we nog steeds op de paradoxale en misschien voor onze culturele onmondigheid wel kenschetsende toestand, dat anderzijds mensen, wier schrijverschap op overtuigende wijze door hun werk gedemonstreerd werd, vooralsnog niet de meer of minder enthousiaste erkenning vonden, doch erkenning in elk geval, waarop zij op grond van voormeld werk ten volle recht blijken te hebben.
Eén onder dezen is de Antwerpenaar Jan Ceuleers die, zo ik mij niet vergis, meer dan twintig jaar geleden als novellist debuteerde in het fraaie Vlaams-Nederlands tijdschrift ‘Werk’, ook in andere periodieke publicaties, de onze inbegrepen, aan het woord kwam en voor enige jaren zijn in de een wereldje op zichzelf vormende Antwerpse onderwijsmiddens spelende, niet voldoende opgemerkte
| |
| |
roman ‘Juffrouw Cabbus’ liet verschijnen. Momenteel heb ik het gevoel, dat men Jan Ceuleers na het verschijnen van zijn roman ‘De zoveelste Illusie’ (gepubliceerd door ‘De Witte Brigade-Fidelio’ te Antwerpen) bezwaarlijk nog over het hoofd zal kunnen zien, en het zou me bovendien sterk verbazen, indien hij zich met een volgend werk van gelijke hoedanigheid nog tot een ietwat geïmproviseerde uitgever zou moeten wenden. Maar enfin, dat is een àndere geschiedenis, en men roepe geen mosselen, voor ze aan wal zijn.
Met het door het N.V.T. gelauwerde ‘Action Station-Go!’ van Libera Carlier en ‘De zure Druiven’ van Gaston Duribreux bekleedt Ceuleers' ‘De zoveelste Illusie’ een inderdaad aparte plaats in onze Vlaamse letteren. Het is nl. een roman, geïnspireerd door het verzet tegen te Duitse bezetter en de nazistische praktijken; hij werd dan ook volkomen terecht met de ‘Nationale literaire Prijs van de Weerstand’ bekroond. De oorlog en het verzet zijn voor Jan Ceuleers inmiddels geen accidentele gebeurtenissen in een ruimer uitgesponnen tijdsfreco, doch vormen wel terdege het unieke, maar tevens zo onuitputtelijk rijke en tragische onderwerp van deze niettemin onder menig opzicht breed opgevatte roman. Als ik zeg ‘breed opgevat’, beduidt zulks meteen, dat het de auteur niet om een enkelvoudige doelstelling ging, doch dat onmiskenbaar verschillende, zowel emotionele als intellectuele aandriften hem tot schrijven schijnen bewogen te hebben.
Voor mijn gevoel is ‘De zoveelste Illusie’, de ontgoocheld klinkende titel ten spijt, een van alle blablatisme verstoken verheerlijking van het verzet tegen de overweldiger. Systematisch - een tikkeltje te planmatig? - laat Ceuleers personages van verschillende politieke en wijsgerige gezindheden parallel met elkaar optreden, die het allen als vanzelfsprekend beschouwen, dat de wapenstilstand van 1940 en de toenmalige koninklijke proclamatie geen einde maakte aan de strijd tegen de vijand. Er is Lambert Blancquaert, onderwijzer en reserve-luitenant met liberale opvoeding in een nogal kleinburgerlijk milieu, die de spil wordt van een grote verzetsorganisatie en het er als bij wonder levend afbrengt, wanneer hij door de Gestapo wordt aangehouden en in één van de meest gruwelijke concentratiekampen belandt. Er is de dompelaar Adelfons Peeters, aangesloten bij de communistische partij, die reeds vroeg in de handen van de nazi's valt en onthoofd wordt. Er is de idealistische
| |
| |
katholieke advocaat Roger Allewein, die van jongsaf van een rechtvaardiger, zindelijker wereld heeft gedroomd en die van het verzet o.m. verwacht, dat het de eensgezindheid onder de mensen van goede wil zal smeden, een eensgezindheid, die ons land op korte tijd in de gelegenheid zal stellen de ravages van de tweede wereldbrand te overwinnen. Verder noemen wij als vertegenwoordiger van de vlottende massa zonder politieke belangstelling, doch instinctief naar rechtvaardigheid hunkerend, de zwaargewichtbokser Petit Charles, een simpele jongen, die zich door zijn beulen in het concentratiekamp murw laat ranselen, zonder dat de naam van één zijner vrienden over zijn lippen komt. Terloops gezegd: deze Petit Charles is misschien wel de meest ontroerende en beslist de best geslaagde figuur uit deze navrante roman, wat deels ook wel zal te wijten zijn aan de volstrekte originaliteit (afgezien van Zielens' Joe Black in ‘Terug tot de Bron’) van een dergelijk type in onze romanliteratuur. Tot slot noemen wij dan nog de jonge socialistische onderwijzer Rik Desmet, die de weerstand als de logische voortzetting beschouwt van de strijd, welke hij sedert zijn jongelingsjaren als klassebewuste proletariër voor zijn ideaal heeft gevoerd. Het komt mij voor, - helemaal zonder belang is het beslist niet -, dat deze Rik Desmet, die tussen twee wereldoorlogen volwassen werd, tot op zekere hoogte het alter-ego van de schrijver zelf is, wordt hij dan ook als de anderen in de derde persoon enkelvoud ten tonele gevoerd. Men voelt echter vrij spoedig, dunkt mij, dat hij de woordvoerder is van de schrijver en dat zijn trieste ontgoochelingen ook die van de onmiskenbare idealist Jan Ceuleers zelf zijn.
Want hoe men het ook bekijke, - de titel zelf is overigens revelatief genoeg op zichzelf -, ‘De zoveelste Illusie’ is de verheerlijking van de weerstand, doch de roman van een ontgoocheling bijaldien, - hier leidt geen weg omheen. Vooral Rik Desmet ziet té veel dromen in rook opgaan na de beangstigende, doch niettemin vervoerende jaren van het verzet, opdat we al zijn desillusies hier zouden opsommen. Resumerend kunnen we nochtans zeggen, dat hij en sommigen onder zijn vrienden gehoopt hadden, - wie hoopte het niet in die tijd? -, dat alles ‘anders’ zou worden, éénmaal de vrede weergekeerd. Maar gauw zal hij ervaren, dat hiervan nauwelijks sprake is, ja, dat de weerstanders in veler ogen eigenlijk vervelende spelbrekers zijn, waarmee men liefst zo weinig mogelijk rekening houdt, ter- | |
| |
wijl de voorzichtigen, de attentisten, zo spoedig mogelijk weer comfortabel hun plaats van vier jaar tevoren gaan innemen. Hierin heeft Ceuleers, alias Rik Desmet, zich blijkbaar terdege geërgerd en het was zijn volste recht. Voor mijn gevoel kan men het hem bezwaarlijk ten kwade duiden, dat naast een paar van zijn een sympathieke rol spelende hoofdpersonages, - Lambert Blancquaert zal men dadelijk identificeren als een te Antwerpen alomgekend leider uit de verzetsbeweging, voor wie het lichtjes gecaricaturiseerde portret van zijn vader geen oorzaak bleek om het werk niet van een woord vooraf te voorzien -, Jan Ceuleers zich verder tot het scheppen van enige bijkomstige dramatis personae heeft bediend van een paar niet volledig denkbeeldige profielen, van een burgemeester tot een collaborerend bokser. Het was hem er, dunkt mij, hoegenaamd niet om te doen een sleutelroman naar het procédé van Peyrefitte te schrijven, wat trouwens nog niet zo gek ware geweest... Men kan zijn uitgangspunten als insider weliswaar van een visitekaartje voorzien, doch zulks beperkt zich dan ook tot die uitgangspunten op
zichzelf, zonder dat er van echte, boosaardig opgezette, fotografisch getrouwe portretten sprake zou zijn. Zelfs indien ik mij hierin vergis, heeft de zaak nog geen belang, tenzij het de moeite loont er terloops en wellicht volkomen overbodig de aandacht op te vestigen, dat ieder romanschrijver zich op een bepaald moment wel zal bedienen van figuren, die hij in zijn onmiddellijke omgeving kent. Weliswaar hoorde ik in dit verband vrij nadrukkelijk de wens uiten, dat Ceuleers zich in meerdere mate van ‘het geval’ zou hebben gedistantieerd, doch wie niet met een zekere gretigheid in deze ‘Zoveelste Illusie’ naar de weerspiegeling van bepaalde locaal-Antwerpse, doch voor de buitenstaander hoegenaamd aldus niet herkenbare omstandigheden gaat zoeken, zal waarschijnlijk niets ééns door dit vermeend gebrek aan perspectief, doch veeleer door een opvallende natuurlijkheid getroffen worden. Men vergete trouwens niet, dat Ceuleers het door hem beschrevene meestal zélf beleefd heeft, in al zijn smartelijke en wrang-humoristische aspecten, zulks b.v. in tegenstelling met Libera Carlier die, zo wij ons niet vergissen, in ‘Action Station-Go!’ hoofdzakelijk de belevenissen van een vriend te boek placht te stellen, wat uiteraard tot een volkomen ànder optisch standpunt aanleiding geeft en de afstand van de schrijver tot het onderwerp van in de aanvang tot een organisch feit maakt.
| |
| |
Inmiddels zal Jan Ceuleers de laatste zijn om ons het recht te betwisten, de zeer bijzondere inhoud van zijn sterk ethisch gedimensionneerd boek ten spijt, zijn roman in deze kroniek als een in de eerste plaats literair fenomeen te bekijken. Welnu, ook uit dàt standpunt beschouwd verliest ‘De zoveelste Illusie’ hoegenaamd niets van zijn waarde. Compositorisch hebben wij met een eigenaardig en in zijn genre geslaagd werkstuk te doen. De architectuur van het boek zouden wij, zonder ons al te zeer in theoretische beschouwingen te verdiepen, als unanimistisch kunnen bestempelen. Het gaat niet alleen om de innerlijke groei van de vijf hoofdpersonages en hun minder op de voorgrond tredende evennaasten apart, als wel om hun comportement als groep en hun gedrag als mentaliteit in volkomen uitzonderlijke omstandigheden. Zo komt het dan ook, dat het compositorisch volkomen verantwoord is, dat de figuur van de meelijwekkende Adelfons Peeters b.v. niet van het bestaan van Blancquaert, Desmet en Petit Charles afweet, - en vice-versa -, en slechts met advocaat Allewein in contact komt, wanneer hij in diens gastvrij huis als onderduiker een tijdelijk onderdak vindt. Voor het overige zitten de verschillende intriges voortreffelijk, om zo te zeggen met zwaluwstaarten in elkaar verankerd, zodat het slechts schijn is, dat de hoofdpersonages van deze roman een volkomen apart bestaan zouden leiden.
‘De zoveelste Illusie’ is een vlot en habiel geschreven boek, waarin uiteraard de feiten op de psychologische uitrafeling domineren, wat een opvallend dynamisme in de hand werkt en onmiskenbaar op een zekere verwantschap met Gerard Walschap wijst. Wat hoegenaamd geen verwondering kan baren waar het om een auteur gaat, wiens literaire vorming wel gedomineerd zal zijn geworden door het naar voren treden van het Walschapiaanse fenomeen in onze letteren. Voor het overige hebben wij het gevoel, dat een schrijver als Jan Ceuleers alle nodige pijlen op zijn boog heeft om een ruim publiek te bereiken: directheid, eenvoud, rechtlijnigheid van gevoel, alsmede een reële, nooit getarabiscoteerde kijk op het menselijk gebeuren en de menselijke conditie. In de aanvang van deze oppervlakkige beschouwingen betreurden wij het feit, dat hij tot dusver, samen b.v. met zijn stadsgenoot René Berghen, niet beter door het lezerspubliek gekend is en geen ruimere belangstelling bij de critiek mocht vinden. Anderzijds hangt zulks gedeeltelijk van hem zelf af. Van heden af hebben wij dan
| |
| |
ook het recht de wens te uiten, dat hij veel méér zou schrijven dan hij het tot dusver op een alleszins attachante manier heeft gedaan.
H.L.
|
|