Een frappanter maar ingewikkelder bewijs van Gijsens bewondering voor Schiller meen ik ergens anders in het Klaaglied te hebben gevonden. De ik-figuur vertelt dat hij het tweede deel van Goethe's Faust mismoedig had dichtgeslagen omdat hij het onverstaanbaar achtte. Vele pagina's later deelt hij over zichzelf mede dat zijn wezen iets bevatte van wat Schiller das ewig weibliche heeft genoemd.
Kijk, dat is toch consequent. Omdat het tweede deel van Goethe's Faust onverstaanbaar is, neemt men er het beroemdste citaat uit en wijst het toe aan de vereerde Schiller.
Marnix Gijsen wordt een moralist geacht, Schiller wordt een moralist geacht. De warme scepsis van de moderne Vlaming, de hoogvliegende idealen van de Duitser. De eenvoud van de eerste, de retoriek van de tweede. De ironische gebondenheid aan jeugd en geboortegrond bij de hedendaagse cosmopoliet, de riskante combinatie van vrijheidsliefde en vaderlandsliefde bij de provinciale Europeaan van vroeger. Er is geen twijfel aan dat de verschillen groter zijn dan de overeenkomsten ooit zouden kunnen blijken te zijn.
Zijn er wel overeenkomsten? Is het moralisme dat men Marnix Gijsen toedicht niet iets wezenlijk anders dan Schillers moralisme? Het ziet er op het eerste gezicht naar uit.
Maar ik waag te beweren dat op de keper beschouwd een boek als ‘De man van overmorgen’ en een drama als ‘Don Carlos’ grote verwantschap hebben en dat Marnix Gijsen en Friedrich Schiller althans voor één keer over één bepaald onderwerp hetzelfde hebben gezegd. En inderdaad zeggen zij het beiden als moralisten.
U kent ‘De man van overmorgen’. Het is het bittere verhaal van een man van succes, die de wet van het summa jus summa injuria te laat begrijpt. Zijn opvoeding bij de Celestijnen, zijn hartelijke trots op zijn geboortestad Antwerpen, zijn eigen eerzucht maken dat hij de gemeenschap hoger acht dan het individu, de mensheid hoger dan de mens. Pas als zijn jeugdliefde en zijn vriend gestorven zijn, ziet hij in dat zijn leven een vergissing is. Voor hij dat leven met zelfmoord besluit, schrijft hij: ‘In mijn hart weet ik, dat ik verraden heb in dit leven wat ik tegen alles had moeten verdedigen, de liefde en de vriendschap’.
U kent ‘Don Carlos’. De dweepzieke zoon van Philips II heeft een zeer edele vriend, Markies Posa, die de vrijheid vereert en bereid is ervoor te sterven. Wegens onmogelijke hofintriges gaan zowel hij als Don Carlos onder. Deze Markies Posa kan men zien als een held, als de onvervaarde voorvechter van hoge idealen. Maar in zijn ‘Brief