vroeger in rijke rekken op een nieuwsgierig of door vandaag ontgoocheld lezer rustig haar tijd zit af te wachten.
Zo val ik, ditmaal in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, op De Zuidnederlandsche schrijvers van het tijdstip der Fransche overheersching door J.O. de Vigne, overdruk uit de Vlaamsche Kunstbode, Antwerpen, 1873.
R.F. Lissens heeft dit boekje vóór mij gelezen want in Vlaanderen door de eeuwen heen over De letterkunde sedert 1750, schrijft hij naar aanleiding van P.J. de Borchgrave (1758-1819) dat deze dichter ‘in doorgaans zuivere en sierlijke vormgeving de overgang van het klassicisme naar de romantiek belichaamt’. Waar De Vigne over dezelfde auteur handelend van dezelfde opinie is en zegt ‘dat zijne gedichten in zuiverheid en sierlijkheid van uitdrukking zich ver boven het grootste getal der letterkundige voortbrengselen van dien tijd verhieven’. Ik neem dit Lissens niet kwalijk; zolang wij in België geen ware neerlandici kunnen voortbrengen zijn we allen erop aangewezen om uit het beperkt gekende bronnenmateriaal dezelfde waarheid te zeggen.
Ik ben blijven haperen aan de figuur van David de Simpel, geboren te Moorslede in 1778 en overleden te Staden in 1851. Een man vol humor, die een autobiografie schreef en daarin zinnen inlast als:
‘Dan, na de zondvloed der fransche omwenteling weggedreven was, begonnen onze rederijkers weêr uit de laagte het hoofd wat naar omhoog te steken: de blazoenen werden mooi herschilderd, vanen en vlaggen hernaaid, de pennen gesneden, en Kroon's beroemd Rijmwoordenboek kwam weêr uit het stof voor den dag. Reeds in 1803 liet ik mij, als rijmrecruet, in 't Rhetorica van Hooglede (op de hoogte groent de olijfboom) immatriculeren. Mijne geëerde confraters spoorden en zweepten mijn Pegaesjen geweldig om, qualitate qua, in de Olijmpische kunstrenbaan van Vlaanderen een loopje te wagen.’ Wie het proza van de andere man uit Hooglede kent, Karel Omer de Laey, glimlacht en zegt: wijze en gelukkige mensen.
De Simpel lacht om al zijn rederijkersonderscheidingen, die hij ‘borstmetalen’ noemt. Zo kreeg hij in 1822 te Oudenaarde de 2de prijs voor een thema dat Jan Greshoff nauw om 't hart ligt:
‘Wat voordeelen brengt 's Konings aanmoediging de Schoone Kunsten toe?’