niet. Het criterium is doodeenvoudig trouwens: drinkt men bier van de tweede categorie dan heeft men 's anderdaags een tête de bois. Walen en Vlamingen hebben elk hun geliefde bieren, maar beide groepen zijn van oordeel dat geuze goed voor hen is. Geuze beschrijft hij als ‘a tart-tasting beer with the gentle effect of three fingers of whiskey’. Hij citeert met eerbied Speciale Aerts, dat hij noemt ‘the bazooka of Belgian beers’. Een bazooka is het draagbare kanon dat de Amerikanen tijdens de oorlog gebruikten. Er zijn drie abdijen die bier fabriceren, zegt hij, gebrouwen door monniken die de belofte van eeuwig stilzwijgen hebben afgelegd, maar als een Belg bier van de Abbaye d'Aulne drinkt, dan wordt hij soms ook sprakeloos.
De beste herberg in Brussel is gelegen in de Visitandinenstraat, waar Jan Declercq de Café des Brigittines uitbaat. Over dit lokaal en over de eigenaar spreekt de auteur ongeveer met dezelfde reverentie die de heer Stip bezielt wanneer hij in Dieuwertje Diekema vertelt waar en wat zijn held heeft gedronken. Harrity heeft gedronken in menig beroemd café in zijn leven, tijdens de prohibitie, in San Francisco, in New York, in het Absinthe House in New Orleans, bij Jacob Wirth in Boston en bij Meyer's in Hoboken (New Jersey), maar nooit heeft hij gedronken (het klinkt wel lijk een parodie van Stips epos) zoals bij Jan Declercq. ‘Waar ter wereld’, zegt hij, ‘kan men zich een stuk in zijn kraag drinken, terwijl men kerels middeleeuwse kruisbogen ziet hanteren? Waar ziet men nog fijn wit zand op de vloer in plaats van dat ruwe zaagsel? Waar hangen er nog worsten van het plafond lijk trossen bananen? Nergens, tenzij op een schilderij van Breugel die op vijf stappen daarvandaan begraven ligt’. - Hij geeft daarna bladzijden lang een verhaal ten beste over de heldendaden van de eigenaar in de laatste twee oorlogen.
Het is wel niet verbazend dat België zulk een aardig land is als men bedenkt dat het Commissariaat voor het Toerisme, ‘een der beste in Europa’, in de handen is van twee dichters, Arthur Haulot en Jean Gyory, en daarbij ‘wanneer een Belg je de hand toesteekt is het om de uwe te drukken’. Dit in tegenstelling met andere landen waar men doorlopend de open palm toont.
In Holland besteedt Harrity zijn aandacht veel meer aan de kunstwerken dan aan de dranklokalen: er zijn er ook heel wat minder, maar hij gaat natuurlijk op bedevaart naar Wynand Fockink en hij ontdekt De Silveren Spiegel waar tot voor kort Tante Wiese regeerde. De auteur schrijft met ontroering over deze merkwaardige dame en met groot entoesiasme over het lokaal.
Wie op zoek is naar een levendige bier- en sterke drank-Baedeker voor Europa, zal met vrucht en genoegen het opus Fun in Europe van Richard Harrity raadplegen.
M. Gij.