| |
| |
| |
Kronieken
Pathografie van het genie
Dat is de ondertitel van een lijvig boek. De titel zelf luidt: ‘Genie, Irrsinn und Ruhm’. De auteur, Lange-Eichbaum, een Duits professor, is overleden. Een discipel, dr W. Kurth, heeft gezorgd voor de vierde uitgave, opnieuw bewerkt, aangevuld en uitgebreid.
Reeds het prospectus had mijn aandacht getrokken. Toen ik het werk in handen kreeg heb ik er mij met veel genoegen in verdiept. Wat de Italiaan Lombroso ter zijde gelaten had, werd door de Duitser, met Duitse ‘Gründlichkeit’ aangepakt.
Schiller heeft ergens geschreven dat de mens helaas met een soort voldoening toeziet wanneer af en toe het bovenmenselijke tot het menselijke wordt neergehaald. Ik herinner mij hoezeer ik destijds in verzet kwam tegen een van mijn beste vrienden, toen hij al te veel plezier vond in een werk (van Julius Kapp) waarin de ‘chronique scandaleuse’ van Richard Wagner, een der grote heroën van mijn jeugd, met meer welgevallen dan volledigheid werd geschetst.
Wij houden doorgaans niet van wat ons te boven gaat. Ik wil, als een perfecte Candide, geen andere verklaring zoeken voor deze algemeen menselijke afkeer van de singularisatie dan een misschien al te strakke maar daarom niet misdadige
| |
| |
interpretatie van de democratie, die van gelijkheid houdt.
De auteur van vorenvermeld werk (628 blz.) begint met nadrukkelijk in het licht te stellen dat hij allesbehalve het genie en de genieën afbreuk wil doen. Zijn doel is het genieprobleem te benaderen: het is immers een probleem op zichzelf. Wat is genie? Hoe is het geniale te verklaren? Dat is één vraag die hoofdzakelijk tot het gebied van de psychologie behoort, zonder dat hierbij de biologie en wat er mee verband houdt ter zijde gelaten wordt.
De Duitse geleerde onderzoekt ook een tweede vraag, deze nopens het verband genie en roem. Dat is een vraag die de sociale psychologie en de sociologie aanbelangt.
Lange-Eichbaum was in de eerste plaats een psychiater. De psychiater heeft opvallend de psycholoog, de sociaalpsycholoog en de socioloog verdrongen.
De titel van het werk wijst er al dadelijk op dat hij het genie en de krankzinnigheid op één lijn stelt. Hij doet het grondig, niet alleen omdat hij een Duitser is maar ook omdat hij een psychiater is.
Moest hij het alleen bij deze stelling laten, dan zou hij ons niet veel meer dan Lombroso gebracht hebben. Maar hij heeft een ontzaglijk feitenmateriaal verzameld in de vijf werelddelen en in de wereldgeschiedenis. Vierhonderdzestig beroemde mannen worden hier geneeskundig onderzocht. Met het gevolg dat zij er allen slecht van afkomen. Ze zijn niet allen krankzinnig. Maar zij schijnen ongeveer allen, in het gunstigste geval, toch geweest te zijn: ‘des malades qui s'ignorent’.
Om een eenzijdige opvatting van de pathologische kenmerken te vermijden, doet hij beroep op een begrip dat buiten de grenzen van het eigenlijk psychische en dienvolgens van het psychopathologische treedt, namelijk het begrip ‘bionegatief’. De 460 beroemde figuren vertoonden ‘bionegatieve’ kenmerken. Met andere woorden en met een andere voorstelling die misschien sprekender is, zullen wij zeggen: de grote figuren - althans de 460 die hij aanhaalt - leden allen, in mindere of ruimere mate aan een of andere soort van biologische minderwaardigheid. Geen enkele was een toonbeeld van physio-psychologisch evenwicht (zelfs de olympische Goethe niet!), geen enkele was een Apollo,
| |
| |
geen enkele verwezenlijkte het mens sana in corpore sano. Integendeel!
Al onderga ik steeds de invloed van de heldenverering die mij in mijn jeugdjaren met volharding ingepompt werd door mijn oom, in de geest van Carlyle en Smiles, toch moet ik bekennen dat Lange-Eichbaum's boek mij geboeid heeft. Ik neem het vaak weer ter hand, van zodra mijn aandacht valt op een grote naam uit de politieke, sociale, economische of cultuurgeschiedenis. Even de fiche van die man zien! Alleen voor de nadere kennismaking. Ik heb er, met mijn huisgenoten, reeds kostelijke uren aan beleefd!
Als Vlamingen en ook als Belgen mogen wij gerust zijn. Wij moeten een kerngezond volk zijn, ofwel niet veel grote figuren tellen. Wij komen in de lijst slechts voor met Rubens en Vesalius.
Over Rubens niets onrustwekkends: ‘Nach 60 Jahr: trauriger Bliek. Finger deformiert und kontrakturiert durch Gicht... Zuletzt an den Händen gelähmt, qualvolle Anfälle...’ Zoals men ziet niets waarover de grote meester of zijn gratievolle echtgenote of wij zouden moeten blozen.
De grote Brusselaar, de vader van het anatomisch onderzoek, staat er minder goed voor. Wij lezen inderdaad over Vesalius: ‘Verschlossen, schizoïd, melancholisch... Gefangener seines nekrophilen und koprophilen Zwanges...’
Over de Hollanders is er al niet veel meer aan te wijzen dan over de Vlamingen. De fichenkast vermeldt Erasmus, de grootste der humanisten. Hij leed ook aan jicht en aan stenen. Volgens de medici waren op de schedel - enkele jaren geleden te Bazel blootgelegd - sporen van syphilitische ontsteking aan te wijzen. Ik ontdek ook Multatuli. Zijn geval wordt niet beschreven, tenzij met deze summiere, niet veelzeggende verwijzing: ‘Holländischer Nietzsche’.
Buiten de grenzen van de Benelux-landen is er meer te vinden.
In de eerste plaats reeds de grote veldheer en staatsman die ons, door zijn veroveringen, van de voorhistorie naar de historie overhevelde: Julius Caesar. ‘Caesar’ lezen wij ‘war Potator’ dus een dronkaard. Dan volgt de nadere bepaling, aan de hand van verschillende bronnen: ‘Psychopath und sekundär Alkoholiker... Epilepsie, Homosexualität... Mög- | |
| |
licherweise bei ihm eine hereditäre Prädisposition für Arteriosklerose...’
Niet zonder leed lees ik op de fiche van Mozart: ‘Zarte Gesundheit. Viele Ohnmachten und Schwächeanfälle... Todesahnen, Depression... Halluzinationen und Epilepsie... Nicht frei von homosexuellen Episoden... Melancholische Psychose...’. En dan wordt er nog aan toegevoegd dat Mozart - ja, Mozart! - een misvormd en maar half ontwikkeld uitwendig oor had...
Laten wij grijpen naar Newton, grondlegger van de moderne natuurwetenschap: ‘Nach dem 50. Jahre Psychose. Unzusammenhängende bizarre Reden, Depression, paranoid, Wahnsinn, Verfolgungsideen, Spätschizophrenie...’
Over Kant, de grondlegger van de moderne philosophie: ‘Psychopath. Später Dementia senilis oder arteriosklerotisches Irresein’.
Over Luther, de hoofdfiguur van de Protestantse Reformatie: ‘Periodische Verrücktheit. Verwirrte Phantasie. Verschiedene Arten von Wahnsinn... Melancholische Phasen’. En dan laten we nog ter zijde, de meer lichamelijke tekortkomingen: ‘Gicht, Obstipation. Beiderseitiger Mittelohrkatarrh... Artritiker (Steine, Hämorrhoiden...). Schwindel, Ohnmachten, Gesichts- und Gehöhrshalluzinationen...’
Ignatius van Loyola, stichter van de Jezuïetenorde en leidende figuur der Contra-Reformatie, is er betrekkelijk beter aan toe: ‘Schwere Verwundung treibt zu weltfremdem Mystizismus. Schwere Hysterie. Verzückungen, einmal Stupor. Ekstatische Euphorie. Wille zur Macht. Durch Exerzitien künstliche Hysterie erzeugt, um Macht über Adepten zu gewinnen...’
Een fichenstel aanleggen is altijd gevaarlijk. Er ontbreekt altijd iets. Er sluipt ook wel eens een fiche in die er niet bij hoort.
Zo ontbreekt Karl Marx in de reeks. Hij was nochtans een groot man. Hij is ook een beroemd man. En er was wel wat te zeggen over Marx dat vroeger werd geschreven en ook nu nog door de tegenstanders wordt herhaald, nl. dat de man en zijn werk zouden te verklaren zijn door een minderwaardigheidscomplex...
Anderzijds treffen wij een fiche aan over Johanna van
| |
| |
Castilië, de moeder van Keizer Karei, en een fiche over Ludwig II van Beieren. Johanna van Castilië werd reeds door haar familie als geestesziek beschouwd (‘Juana la Loca’) en kreeg alleen betekenis door haar familieverwantschap. Wat Ludwig II betreft hij is hoofdzakelijk bekend als beschermer van Richard Wagner. Hijzelf kan geen eigenlijk groot man genoemd worden. Hij was eenvoudig een geesteszieke, zonder genie en, langs een omweg, door een derde, beroemd geworden. Daar gaat het niet om bij Lange-Eichbaum. Beide vorstelijke personen zijn bij vergissing in zijn fichenkast geslopen.
Verbazend is de zeer lange fiche over Jezus, ja, Jezus van Nazareth! Met de ijzeren consequentie die de Duitse intellectuelen eigen is en die er zovelen toe bracht, enkele jaren geleden, de minderwaardige rassen welke zich in hun bereik bevonden, niet alleen uit hun gemeenschap te sluiten maar ook lichamelijk uit te roeien, heeft de geleerde professor het aangedurfd de pathografie van Jezus ter hand te nemen. Die fiche is op zichzelf reeds een studie. Zij reikt van blz 333 tot 359.
Hij legt uit waarom Jezus tot het raam van zijn onderzoek over ‘Genie, Krankzinnigheid en Roem’ moest behoren:
ten eerste hebben talrijke auteurs Jezus als een genie opgevat;
ten tweede hebben familieleden van Jezus en velen van zijn tijdgenoten, nl. de pharizaïsche schriftgeleerden hem als een bezetene en een geesteszieke beschouwd.
Aangezien, zegt hij, De theologie het vraagstuk opgeworpen heeft, is het de taak van de psychiatrie wetenschappelijk stelling te nemen tegenover het probleem.
Dat doet hij dan ook, met dezelfde Duitse Gründlichkeit, aan de hand van vele bronnen. Als uitgangspunt neemt hij het scherp onderscheid tussen Jeschua, zoals hij werkelijk geweest is en de Christus, De gezalfde Messias en God, het ideale heiligenbeeld waaraan millioenen mensen sedert bijna 2000 jaar hebben meegebouwd.
Aangezien de auteur overal, naast het geniale, het ‘bio-negatieve’, het pathologische opspoort, laat hij het niet na met Jezus.
Hij is evenwel, na het onthaal dat zijn werk te beurt viel, bij de eerste drie uitgaven, voorzichtig geworden. Zijn over- | |
| |
zicht - bij de vierde uitgave omgewerkt - sluit met deze zienswijze van Schweitzer: ‘Tegenover deze mysterievolle persoonlijkheid welke, in het raam van haar tijd weet dat zij, door haar werk en haar dood, een ethische wereld schept die haar naam draagt, moeten wij naar het stof gedwongen worden, zonder het zelfs te wagen haar wezen te willen verstaan.’
Hij had het besluit dat door het betoog tegengesproken wordt, tot richtsnoer kunnen nemen en zijn werk met 25 blz. dichte, kleine tekst kunnen inkorten. Maar de psychiater heeft zijn besluit niet tot richtsnoer genomen. Integendeel: met al de middelen van een uitgebreide literatuur, in de eerste plaats de Evangeliën zelf, met de begrippen en de terminologie van de psychanalyse, spoort hij de pathologische trekken op in de personaliteit, in de psychologie en zelfs in de lichamelijke aanleg van Jezus.
Het ‘Gesamtbild’ dat hij schetst komt hierop neer:
‘Das Gesamtbild... zeigt uns einen einfachen, ungebildeten aber bibelfesten Handwerker... Fast ausschliesslich in einem Zustande von hochfahrender Reizbarkeit und starker Egozentrizität. Seiner Familie, auch der Mutter, steht er fremd, ablehnend, sogar schroff gegenüber. Sein Leben kennt keine Frauenliebe. Geschlechtslosigkeit preist er als Ideal... Man nennt ihn “von Sinnen”, dämonbesessen... Ein Rätsel für seine Umgebung. Er spricht dunkel, er verhüllt absichtlich... Endlich fällt die Maske. Ich bin der Messias! Ich bin ein Gott... Ausgesprochene psychotische Grössenideen... Weltfremder Autismus... Ressentiment-Stimmung... Geschlechtlich ein abnormer Mensch... Man geht gewiss nicht fehl, wenn man sich Jesus in seiner angeborenen Konstitution als einen extrem schizoiden Psychopathen vorstellt...’.
Dit moge volstaan. De hoofdzaak is er. Zijn voorstelling van Jezus stemt ruim overeen met de voorstelling van Renan. De mens Jezus, niet de God, bestudeert hij. Maar hij voegt iets toe aan de voorstelling van Renan, namelijk datgene wat volgens hem niet te scheiden is van het genie: de psychopathie.
Welke diagnose! Horresco referens! Ik heb nergens iets dergelijks gelezen: met de nauwgezetheid van de Duitse man van wetenschap en daarbij de perverse beroepsdeformatie van de psychiater, wijst hij stap na stap, aan de hand van de
| |
| |
zorgvuldig aangehaalde teksten van de Evangeliën, de psychische afwijkingen, de psychopathologische trekken in Jezus aan. Men voelt zeer goed dat hij voorzorgen heeft willen nemen tegen de opwerpingen van de theologen. Hij wilde niet gekruisigd worden. Hij pantserde zich met het schild van de wetenschap, niet de natuurwetenschap die de theologen zo vaak op hun weg ontmoetten, maar de psychiatrie.
De auteur wijst ten slotte op een taak die hij ‘ungeheuer’ noemt en die erin bestaat de weg te beschrijven die gaat van de arme historische mens Jeshua en uitgelopen is op de vestiging van het dominerende Christusideaal der huidige mensheid.
Die taak vat hij reeds zelf aan in een ander deel van zijn werk, waar hij niet meer het psychologisch vraagstuk genie-geestesziekte behandelt, maar het sociologisch probleem genie-roem.
Vanzelfsprekend zoekt de psycholoog en psychiater de verklaring van het verband genie-roem op het gebied van de psychologie, of juister van de sociale psychologie.
Een gewaagde stelling is het die hij verdedigt. De psychiater haalt het weer eens op de psycholoog en de sociaal-psycholoog.
Zijn betoog komt hierop neer: de ‘bionegatieve’ dat wil zeggen de biologische tekortkomingen van een mens beïnvloeden het werk, de taak, de functie van deze mens. Zij doen nog veel meer: zij sporen aan tot het vinden van nieuwe wegen, zij verwijden de horizon, zij openen mogelijkheden, zij gebruiken eigenschappen en gaven die, in een staat van gezond evenwicht, ongebruikt zouden blijven. De psychopathische aanleg en nl. de psychopathische onrust en ongedurigheid, met haar nooit verzadigde ‘Reizhunger’ is een bestendige prikkel.
Wat uit de psychopathische onrust geboren wordt, wat er door teweeggebracht wordt, is onvermijdelijk iets ongewoons, iets ziekelijks, iets dat sensatie wekt.
Die kenmerken, rechtstreeks uit psychopathische, dus ziekelijke toestanden afgeleid, trekken de aandacht van de getuigen, het ‘publiek’, de ‘openbare mening’ kortom de maatschappij. De kunst van Wagner en die van Beethoven, zegt hij, is, toen zij openbaar werd, ‘tatsächlich verrückt
| |
| |
gewesen’. Zij was onzinnig, zij week af, ja ‘in Wurzeln und Ausdruck durchaus psychopathisch-bionegativ’, deed zij brutaal inbreuk op de toen geldende criteria en normen
En hij redeneert: als het nog nooit gehoorde voor het eerst uitgesproken werd, kwam het publiek in verzet. Maar de tijdgeest staat niet stil, de smaak wijzigt zich, hij past zich aan bij de sensatie, wordt het nieuwe gewoon, ontdekt de waarde er van en ziet weldra in de schepper een genie. ‘Das Abnorme macht berühmt’... Een genie is een abnormaal mens die door de gevolgen van zijn abnormaliteit beroemd wordt.
Lange-Eichbaum's voorstelling van het verband genie-psychopathie-roem is vindingrijk. Hij ontwikkelt zijn stelling met een onverzettelijke zelfzekerheid. Ik heb respect voor de ongehoorde massa van gegevens die hij bijeengebracht heeft en ordelijk schikte tot een indrukwekkend betoog, tevens een encyclopaedie over het genieprobleem. Ik kan nochtans niet instemmen met zijn stellingen, noch met die over het verband genie-psychopathie, noch met die over het verband genie-roem.
Iedere levende persoon is een wereld. De persoonlijkheid is de tot een eenheid verbonden som van al de innerlijke en uiterlijke psychische en biologische eigenschappen waardoor een mens zich onderscheidt van de anderen of met de anderen gelijkenis vertoont.
Er zijn psychopathen en er zijn genieën. Niet alle psychopathen zijn genieën. Ga maar eens zien in de gestichten voor krankzinnigen!
Er zijn meer psychopathen dan genieën. Er zijn genieën die psychopathen zijn. Laten we dat toegeven aan Lange-Eichbaum. Er zijn echter ook genieën die geen psychopathen zijn. Dat kan over Rubens gezegd worden, aan de hand van de fiche die Lange-Eichbaum voor hem opgesteld heeft. Jicht vermeldt hij, na zijn 60ste jaar. Dat is een ‘bionegatief’ element, zoals hij het noemt, maar is helemaal geen psychopathisch element.
In de zeer lange fiche over Napoleon lezen wij dat de geniale veldheer (namelijk tijdens de slag van Waterloo) last had van aambeien en moeilijk waterde. Maar wat heeft dat te maken met de uitzonderlijke strategische begaafdheid van Napoleon, in tientallen veldslagen bewezen?
| |
| |
En waar er psychische tekortkomingen aan te wijzen zijn, zoals bij Newton, bij Kant of bij Nietzsche, daar treden zij op precies wanneer hun intellectuele bedrijvigheid eindigt, bij Newton na 50 jaar, bij Kant na 75 jaar, bij Nietzsche na 44 jaar.
De leeftijdsverschillen en wat wij weten over de levensloop dezer figuren wijzen er op dat de psychische tekortkomingen optreden samen met een algemeen biologisch verval. Dat verval maakt een einde aan de intellectuele bedrijvigheid, maar heeft niets te maken met de oorspronkelijke, bij de geboorte meegekregen uitzonderlijke begaafdheid.
Een treffend geval is dat van Beethoven, waarover Lange-Eichbaum heel wat minder bekende bijzonderheden vermeldt.
Beethoven is een zwaar geval van psychopathie. Overleden aan de gevolgen van levercirrhose, grotendeels door alkoholmisbruik verworven. Van 30 jaar af aangetast door otosklerose met daaruit voortvloeiende toenemende doofheid. Naderhand aderverkalking, angina pectoris en arythmische storingen aan het hart. De dove die blijft componeren kan zich niet in de stilte van de doofheid terugtrekken: onophoudelijk hoort hij fluiten en suizen in zijn ongelukkige oren; wat hem doet zeggen dat hij een ‘duivel in zijn oren’ heeft... en toch componeert hij verder aan een lange reeks ongeëvenaarde meesterwerken. Zij zijn veroverd door zijn uitzonderlijke begaafdheid, zijn genie, op de mizeries die zijn lichaam en zijn onhandelbaar asociaal karakter hem in de weg leggen.
Wat hebben al de kwalen die hem hinderden, zelfs folterden, met zijn uitzonderlijke begaafdheid te maken? Zij hebben zijn genie niet bepaald. Zij hebben hem zelfs niet verhinderd te werken!
De bionegatieve zijden van de geniale figuren hebben vaak hun geluk bedorven, vaak hun bestaan vergiftigd, zelfs onmogelijk gemaakt. Het wonderbare is dat zij spijts die tegenslagen toch nog konden denken, schrijven, schilderen, componeren. Zij hebben de druk van de eigen kwalen, de tegenstand van hun milieu moeten overwinnen om toch te kunnen verwezenlijken wat hun vóór de geest zweefde. Daar is de kern der zaak!
Het genie is geen modaliteit van een psychopathische
| |
| |
toestand. Het is een modaliteit van het intellectueel vermogen. Het is een aanleg van zulke aard dat het de man die hem bij de geboorte meekrijgt, in staat stelt te zien wat anderen niet zien, te kunnen wat anderen niet kunnen. Het genie is een gave, geen kwaal. Meer zien, meer begrijpen, meer kunnen dan de anderen, dat betekent een ongewoon vermogen om meer en beter te bundelen, te combineren, tot voorstellingen om te bouwen die alle voorgaande overtreffen en meteen nieuw zijn. Het kenmerk van de genialiteit, betoogde te recht Charles Richet, is het vermogen om een nieuw, d.i. te voren ongekend verband te leggen tussen twee of meer groepen van voorstellingen of ideeën en daardoor iets nieuws te vinden of tot stand te brengen.
Zulk ongewoon vermogen veronderstelt het voorafgaand en onmisbaar bestaan van het passende werktuig: hersenen die aldus uitgerust zijn dat zij al de connecties mogelijk maken die bij uitgebreide combinaties van uiteenlopende gegevens vereist zijn.
Nu kan het wel gebeuren dat sommige biologische verhoudingen, b.v. het al te veel of al te weinig werken van sommige klieren een zekere ‘reizbarkeit’, een zekere prikkelbaarheid, een zekere gevoeligheid, een zekere neerslachtigheid of een zekere zenuwachtigheid verwekken. Zij kunnen tot willoosheid of passiviteit, of tot koortsachtige bedrijvigheid, tot werken aanzetten. Maar als de werklustige nu eenmaal niet over uitzonderlijke ‘brains’ beschikt, dan zal er van het zelfs rusteloos werken niets uitzonderlijks in huis komen!
De psychopathische incidenten, de bio-negatieve trekken in de bio-psychische aanleg van de genieën, hebben, waar zij zich voordeden, de uitzonderlijke begaafdheid belemmerd, het leven van de superieure mens verkort en de cultuur heel wat ontnomen. Wat Beethoven betreft, weten wij dat zij de mensheid een symfonie gekost hebben, de Tiende Zij hebben Mozart verhinderd op zijn minst zijn Requiem te voltooien. Zij hebben de scheppingskracht verlamd en vermoord, niet opgewekt, nog minder beheerst.
Mozart leidt ons onmiddellijk naar het andere probleem: het verband genie-roem. Mozart doet ons een geval aan de hand dat de stelling van Lange-Eichbaum volkomen weerlegt.
Als wonderkind verwekt de jonge Mozart een sensatie. Hij
| |
| |
haalt een succes dat wegvalt zodra hij geen kind meer is. Hij componeert dan en heeft het gedurende gans zijn kortstondig leven niet gemakkelijk. Sensatie om het wonderkind was er wel, om zijn eigenlijke meesterwerken niet. Zijn biograaf Paumgartner wijst er op dat toen Mozart overleed, 35 jaar oud, hij hoofdzakelijk gekend was als ‘Klavierspieler von Rang, sogar als tüchtiger Tonsetzer - nicht mehr’, aldus als een knap beoefenaar van het klavier, die ook wel zeer knap noten op het papier kon brengen.
De eigenlijke roem komt lang na Mozart's dood, als er reeds een nieuwe trant in aantocht is - de romantiek - en als de werken van de XVIIIde eeuw, waartoe die van Mozart behoren, niet meer als ‘nieuw’ kunnen gelden en als dusdanig geen sensatie meer kunnen verwekken.
Sedertdien zijn bijna twee eeuwen verlopen. Na de grote roes van de romantische muziek hebben wij revolutionaire richtingen op muzikaal gebied zien doorbreken, veroverde de jazz-muziek de vijf continenten en verdiepen de muziekliefhebbers zich ook wel in de ‘etnologische’ muziek. Daar is héél wat stof voor sensatie. Maar Mozart, Beethoven, Haydn, Bach, Schubert blijven steeds de meest geliefde meesters, degenen die het meest ten gehore worden gebracht, degenen die het gemakkelijkst publiek naar concertzalen lokken. Waarom? Niet omdat zij sensatie of schandaal verwekken. Daarvoor zorgen alleen de modernisten. Wel omdat de muziekliefhebbers de muziek van de klassieke meesters mooi vinden. Dat is wat Lange-Eichbaum ter zijde laat: de kunstwaarde! Het waardebegrip is even lastig voor de psycholoog als voor de economist. Het mag geen reden zijn om het overboord te werpen. Het erkennen van een waarde, het houden van datgene wat waardevol wordt geacht, kan in het probleem genie-roem niet gemist worden. De zelfs psychopathisch aangelegde genieën konden pas beroemd worden wanneer en omdat zij iets waardevols boden. De erkenning van een waarde, uitgangspunt, inhoud en richtsnoer van iedere cultuur, is het die in de eerste plaats de roem bepaalt.
De erkenning van een waarde gaat inderdaad gepaard met het erkennen van het aandeel van de denker of kunstenaar in het ontstaan van die waarde. Dit brengt meteen de bekendheid, de faam, de roem mee van diegenen aan wie zij toe- | |
| |
geschreven wordt. De overige factoren die hierbij een rol kunnen spelen, de sensatie, of ook het klankbord (wat uit New York verkondigd wordt in het Engels, bereikt natuurlijk een ruimer gehoor dan wat bij voorbeeld uit België in het Nederlands vernomen wordt) zijn, hoe belangrijk ook in sommige gevallen en voor sommige gebieden, factoren van bijkomende aard.
Een zelfs reusachtige publiciteit wordt tenslotte op minachtend schouderophalen onthaald wanneer zij aller aandacht vraagt voor een waardeloos werk.
MAX LAMBERTY
|
|