Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 11(1957)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] [Nummer 4] Posthume gedichten Voorbestemd Spijkers met koppen worden hier niet geslagen. Er zijn geen spijkers met of zonder koppen, en het tappen van vunzige moppen is niet bestemd voor delicate magen. En maagden. Dus geen pornografie voor 't overwicht, en geen verhalen uit den boze. Ik heb de rechte weg gekozen, zo maar en voor 't gezicht, wijl er geen andere is. Vroeger moest ik de deugdzaamheid verwerven doorheen de spijkers van mijn ergernis. En toch had je geen reden om zo maar te sterven, man, heb ik tot mijzelf gezegd. Helaas, ik was voor 't sterven in de wieg gelegd. [pagina 338] [p. 338] Moeilijk verkeer En dan, er is hier geen gerechtigheid. Waarom ook? Er zijn geen verkeersagenten. Vroeger was alles rood of groen. Hier stopt men enkel voor de plechtigheid van ieder ogenblik. En start men weer om verder wèèr te stoppen en uit te stappen en dan aan te kloppen bij vrienden dun en dik. ‘Kom, zet je, vriend, en drink een glaasje wijn, en rook een sigaret.’ Maar wijn en sigaret zijn enkel directieven voor aards gebruik, zomaar en ten gerieve van 't aards gepeupel dat dit sideraal domein onveilig maakt voor goede moordenaars en dito dieven. [pagina 339] [p. 339] Stilstand Nu even stilstaan. Moet je horen hoe ik hier veilig in mijn stilstand lig, en hoe ik feilloos-overbodig zwicht onder 't gewicht van engelen die mijn stilstand storen. Maar engelen behoren nu eenmaal niet bij een gedicht. Mijn overbodigheid is nog alleen gericht op 't weerloos haantje van mijn laatste toren. Even als ik draait het niet meer, noch kraait het om zijn verloren evenwicht. Stilstaan doet zeer hoewel niet mèèr dan aan het klokzeel hangen toen eens een doodsberichtje in de kranten stond. Want sterven is gezond. [pagina 340] [p. 340] Dorpsfanfare De ruimte heeft zich stereofonisch aangediend. Maar hoe mijn afkeer voor dit orkest verklaren? Ik leef nog steeds onder de charme van de fanfare in 't dorp waar ik mijn dood devoot heb opgediend op handgeschept papier van Pannekoek. De lijnen van de notebalken heb ikzelf getrokken netjes bestemd voor solo bombardon. En mee met de muziek heb ik mijn lijf gerokken tot een halfschorre schuiftrompet. Ik zei het reeds hoe net ik paal en perk gesteld heb aan het denken van mijn gehoor. Ik wens mijzelf geluk hiermee zo tussendoor. Geen enkele wens heeft mij ooit kunnen krenken. [pagina 341] [p. 341] Vonnis Ik heb steeds bij verstek geleefd. Hier kan ik geen verstek meer laten gaan. En al ben ik niet in beroep gegaan tegen een vonnis dat reeds kracht van wijsheid heeft, toch is het erg, of is het beter? Ik weet het niet, men zegt dat God zeer sterk is als men Hem gedood heeft met zijn spot. Maar goed en wel, Hij is de Weter, de Weter van alle dwaze dingen die ik op 't punt stond te begaan, b.v. 't vonnis van een vrouw te ondergaan. Moet ik dan toch de tranen uit mijn zakdoek wringen? Apollinaire alleen heeft het verstaan: ‘Dame de mes pensées au cul de perle-fine’. GASTON BURSSENS Vorige Volgende