| |
| |
| |
[Nummer 1]
De ondergang van Nashua, Nebraska
Omaha, in Nebraska, is de laatste stad van een zekere omvang die men aandoet vooraleer men, westwaarts gaande, de kust van de Stille Oceaan bereikt. Omaha, met de welluidende Indiaanse naam, bezit allure. Men vindt er een paar wolkenkrabbers van fatsoenlijke hoogte, enkele grote warenhuizen, en er is zelfs een museum dat een goed beeld geeft van wat Europa heeft tot stand gebracht in de verheerlijking van de mens en van de natuur. De kenmerken van Nebraska zijn moeilijk in één woord saam te vatten. Men zou het leeg kunnen noemen, vlak, vervelend, eindeloos, ook al kan men de staat in de breedte in één vlugge dagreis doorrijden. Omaha en de hele staat Nebraska hebben het niet benijdenswaardig voorrecht een uitpost te zijn, een randgebied, want de streek behoort niet tot het Oosten en keert haar rug naar het Westen. Zodra men Omaha verlaat en westwaarts gaat schijnt het hele vlakke land bevolkt door de ectoplasmen van Buffalo Bill. In het ene dorp heeft hij geslapen, in het volgende gevochten, in een derde heeft hij met zijn vrienden, de Indianen, onderhandeld. Vermits men uit zijn levensbeschrijving weet dat hij zelden alleen sliep en op afwisseling was gesteld, ligt het voor de hand dat men niet kan ontsnappen aan de Cody-atmosfeer die Nebraska beheerst. Men ziet een edele grijsaard met een mooie witte
| |
| |
baard en een farwesthoed op het terras van elk café zitten. Hij schommelt langzaam op en neer in de mare hitte, en onmiddellijk rijst voor ons op de held onzer jeugd die zo onverschrokken en zo trefzeker de kleinste muntstukken in hun vlucht kon neerkogelen. Wanneer men een paar dagen in die atmosfeer heeft geleefd, begint het door te dringen dat de Amerikaanse Farwest-mythologie niet bijzonder zwaar van inhoud is in de streek. Men moet echter van de nood een deugd maken, en, zijn er geen andere grote mannen uit het verleden voorhanden, dan cultiveert men de gedachtenis van een flink gebouwd ruiter, een uitstekend schutter, een moedige scout die altijd net bijtijds verscheen op zijn witte drawer om een blank, onschuldig meisje van het ergste te redden. Indien de toevallige bezoeker deze geestelijke armoede op de dour zwaar gaat vallen, dan zal men ook begrijpen dat de Nebraskianen die in afgelegen plaatsjes wonen naar de meer verheven aspecten van het leven verlangen en, hoe onhandig ook, een uitweg zoeken uit de alledaagsheid, de fatale verveling die negen maanden van het winterseizoen zwaar op hun geïsoleerde gemeenten weegt.
Het was een gezegende dag toen in Nashua, in het Noordoosten van de staat, Mevrouw Albert Lecocq verscheen en haar etablissement, The Nashua Beauty Shoppe, opende. Nashua telde toen, vijftien jaar geleden, 10.000 zielen. Op dit ogenblik zijn er slechts 9.800 en de demografische curve gaat sedert drie jaar gestadig neerwaarts. Dit verschijnsel is een ergernis voor de locale Kamer van Koophandel, maar zij die de geschiedenis van het dorp kennen en de ophefmakende gebeurtenis der laatste tijden hebben meegemaakt, weten dat de toestand veel erger is; ze beseffen dat Nashua zijn ziel heeft verloren. Elke gemeente, hoe klein ook, heeft een ziel. Grote steden gewagen er van in plechtige bewoordingen. Zij beschikken over dichters, componisten en schilders om de gemeenschappelijke betrachtingen en de civiele trots der bevolking uit te beelden, maar ook het kleinste dorp heeft zijn individualiteit. Hoe bescheiden ook, de ziel van het dorp wacht totdat een zijner zonen, een begaafd kunstenaar, desnoods een politicus, zou opstaan om aan de wereld kond te maken dat de inwoners van dat bepaald nest de goden danken dat zij dààr, en niet ergens anders, het licht
| |
| |
hebben gezien. De vaderlandsliefde begint bij het dorp en Jules Renard heeft gezegd dat het vaderland dat gebied is dat men kan bewandelen, als uitgangspunt nemend de kerktoren van het dorp. Hoever kan een mens wandelen? Een tiental kilometers en terug desnoods. Reken het maar uit.
Nashua was de county seat, dat wil zeggen dat er een gerechtshof was, een bank en een soon markt, dat elke week de Rotarians er hun dejeuner hadden, en ook de Elks en de Kiwanis en de Lions, gezwegen van de vereniging der veteranen op wier vlag de leuze prijkte ‘Quarante hommes. Huit chevaux’. Er was een hotel met een twaalftal kamers, nooit volledig bezet, een middelbare school, een bescheiden bibliotheek, en er waren vier bioscopen langs Main Street. De geestelijke belangen der bevolking werden verzorgd door een Lutherse kerk, een Methodisten-tempel, een Katholieke kerk en een heel klein Oekraïens kerkgebouwtje met een toren in de vorm van een grote raap, de wortel naar boven, en daarop een Orthodox kruis. Het ontbrak Nashua niet aan een zucht naar de meer verheven genoegens des levens, naar de uiterlijke kentekens der beschaving. Er werden wel eens lezingen met lichtbeelden en films georganiseerd in de bibliotheek, en de gemeente duldde glimlachend en welwillend een paar excentrieke figuren in haar midden. De redacteur van het weekblad, The Nashua Intelligencer, en de muziekleraar, een Italiaan die men spottend maestro noemde, hadden de zwijgende toestemming van het gemenebest om zich te onttrekken aan de slavernij van het conformisme dat de grondslag van de provincie hier zoals elders uitmaakt. Men was hen zelfs dankbaar omdat ze wat kleur en oorspronkelijkheid in de atmosfeer van het dorp brachten door hun kledij, hun hebbelijkheden en hun soms paradoxale uitspraken. Dat alles geschiedde echter binnen de grenzen van het heersende fatsoen. Elke flagrante overtreding van de sociale codex zou een anathema ten gevolge gehad hebben.
In Nashua, zoals in Alkmaar, Sneek, Achter-Olen of St-Georges-sur-Meuse, kan een gemeenschap slechts blijven bestaan indien een veiligheidsklep voorhanden is, indien er in de sterke wal der sociale conventies een opening, hoe smal ook, voorzien is waardoor de inwoner die al te zwaar gebukt gaat onder een sociaal odium, desnoods kan ontsnappen.
| |
| |
Misschien kijkt hij zijn hele leven lang naar de bres in de muur, misschien bedenkt hij gestadig of hij het wagen zou de veilige haven van zijn vertrouwde omgeving te verlaten voor het grate avontuur en waagt hij nooit de laatste stap, maar de bres, de poort, de opening moet er zijn. De veiligste gevangenissen in Afrika zijn die, zegt men, welke de koloniale gezaghebbers hebben georganiseerd in afgelegen dorpen, waar de gevangenen alle kansen hebben om weg te lopen. Er is geen mens die hen bewaakt. De nederzetting is omringd door oerwouden en savannah. Alleen zij die ijzersterk zijn en bereid de strijd tegen zon en natuur te ondernemen, geheel alléén, slagen er in te ontsnappen en ergens anders hun leven te herbeginnen. Zo ook lag Nashua in de grote, heet geblakerde vlakte in de Zomer, in een eindeloze sneeuwwade in de Winter. Wie er geboren was, bleef er wonen. Slechts enkelen ontsnapten.
Men kan uit nagenoeg alles alcohol en ontploffingsstoffen trekken: uit graan, uit hour, uit cacteeën. Geen volk ter wereld of het heeft een middel gevonden om zich te bedrinken. Men kan tientallen eeuwen nalaten het wiel te ontdekken, maar de meest primitieve stammen hebben de deugden van de fermentatie achterhaald. Bekijkt men nu de burgers van Nashua: de postmeester, de autoverkoper (vooral landbouwmachines), de bankier (nooit meer dan 30.000 dollar in casso), de graver van artesische putten, de architect die goddank nooit van Violet le Duc heeft gehoord, de Lutherse dominee Shields, die zo mooi Ein' feste Burg ist unser Gott kan zingen, de Methodistische pastor die het kaartspel nog steeds des duivels prentenboek noemt, de pastoor die een zorgelijk bestaan lijdt, de grote zakenman die een goede veestapel bezit, de rechter die om de drie jaar moet verkozen worden en die daarom elk wat wits geeft, voeg daarbij een paar staats- en federale ambtenaren en dan heeft men een kleine groep stevige burgers die gevestigde opinies hebben, democraat of republikein stemmen, en die in elke levensomstandigheid weten wat er van hen verwacht wordt en wat hun te doen staat. Er heerst orde, discipline, zelfdiscipline vooral in Nashua. Het is echter ook duidelijk dat elk van deze notabelen een potentiële overspeler, moordenaar, oplichter en brandstichter is, net zoals u en ik. Moet ik daarop
| |
| |
ingaan? Het is stellig dat wij moeten in toom gehouden worden. Wat houdt ons in toom? Beschaving, natuurlijk. En wie zijn de aangewezen dragers van de beschaving, de stedehouders van het gemenebest, maar tevens de bevorderaars der hogere aspiraties in het leven? De vrouwen. Ik bedoel niet de diensters in de drie cafetaria's en in het restaurant van het hotel, de ouvreuses van de bioscopen, de snottige meisjes die allerlei werk doen als typiste of als winkeljuffrouw. Dat zijn onnozele gansjes die hun vrije tijd en een deel van hun betaalde uren slijten met het lezen van blaadjes waaruit ze vertrouwelijk vernemen dat Rita Hayworth nu eindelijk het geluk heeft gevonden. Dat is vrouwelijk gepeupel zonder belang. Dat wacht maar op een man, een broodwinner. Ik bedoel de dames van Nashua. Wanneer een dame van Nashua met haar man op zakenreis naar Omaha gaat, dan is ze reeds wat uit haar doen; reist ze tot Chicago of zelfs tot New York, dan voelt ze zich als een melkboerin aan het hof van Louis XIV. Maar in Nashua, begrensd door de vier kerken, de twee autoagentschappen, het county-gerecht, de graansilo's, de Kamer van Koophandel en de zes mannenclubs, zijn de dames een macht, zij hebben de gemeenschap in handen.
| |
II.
Nashua was niet, zoals vele Amerikaanse localiteiten, met grootheidswaanzin behept. Wel wisten de notabelen dat tientallen dorpen doorheen het land plotseling tot machtige centra waren gegroeid, dat er honderden gemeenten waren die dank zij een spoorweg of een strategische industrie, in min dan geen tijd, enorm waren uitgegroeid, en ze waren stellig niet onwetend van het nationale dogma dat al wat stagneert vervalt, maar ze beseften heel goed dat er voor hun dorp, in een uithoek van de staat gelegen, geen kans bestond op een demografisch mirakel. Indien het stadje sedert het begin der eeuw niet groeide, het ging ook niet achteruit. Wel verdwenen er elk jaar een handvol jonge mannen die elders hun geluk gingen beproeven, maar er verschenen ook, als tegenwicht, een klein aantal degelijke lui die, op weg naar de westkust, vermoeid van de lange
| |
| |
tocht en afgeschrikt door de barre uitgestrektheid die hen van het Californische paradijs scheidde, Nashua naar hun smaak vonden, er zich neerzetten, en nijvere, nuttige burgers of ambachtslui werden. Het viel dan ook helemaal niet op toen, een vijftiental jaren geleden, een jonge vrouw met een sterk Frans accent, na enkele dagen verblijf in het Milton Hotel, een leegstaande winkelzaak huurde en de bevolking bekend maakte dat Madame Albert een beauty salon zou openen.
Madame Albert was een eind in de twintig. Een schoonheid kon men haar niet noemen. Ze had in haar uiterlijk zelfs niets dat de bekende kenmerken van het Franse ras opriep. Ze was stellig niet wat men met vertedering ‘petite’ noemt. Ze was blond en stevig gebouwd, zodat ze meer op een Scandinaafse of een Hollandse leek. Haar verschijning stelde de dames gerust, want ze merkten dadelijk dat Madame Albert de inbeelding der mannen, die allen weten dat een Franse vrouw met ‘iedereen’ te bed gaat, niet zou op hol brengen. Zelfs haar accent had weinig bekoring, het leek helemaal niet op dat van Charles Boyer, die de Gallische uitspraak van het Engels voor alle eeuwen heeft vastgelegd. Dat er geen Monsieur Albert verscheen, wekte ook geen opspraak: ofwel was de vrouw weduwe, ofwel was ze door een van die onbetrouwbare Fransen, die 23 regeringen omwerpen in tien jaar tijd, lafhartig verlaten en zocht ze nu troost en een nieuw bestaan in ons bescheiden maar gemoedelijk en vriendelijk dorp. Na een kort onderzoek, discreet ingesteld in het hotel, bij de eigenaar van de verhuurde winkel en bij een paar leveranciers, werd zij door de leidende dames goedgekeurd. De mannen zagen met genoegen dat ze een Buick bezat die al een viertal jaren oud was maar goed onderhouden. Er was aan Madame Albert geen spoor van het flamboyante te ontdekken dat een gevaarlijke alleenstaande vrouw zou verraden. Op Zondag ging ze naar de Katholieke kerk en, alhoewel men gewoon was Katholieken als ietwat minderwaardig te beschouwen (uiteindelijk gehoorzamen ze aan een buitenlands potentaat, liever dan aan de goede vader in het Witte Huis), kon men haar dit licht vergeven, gezien haar nationaliteit. Niet iedereen heeft het geluk Protestant geboren te worden.
| |
| |
Het was merkbaar dat Madame Albert niet onbemiddeld was. Dat kon men niet alleen afleiden uit de graad van beleefdheid waarmee de bankier, Jack Holbrook, haar bejegende na haar eerste deposito, maar dat sprong in het oog toen uit Chicago allerlei ingewikkelde en glinsterende apparaten aankwamen die door een daarvoor speciaal overgekomen monteur werden opgesteld. Verder werd de faam van haar welstand verspreid door Ruth Blake, de dochter van de postmeester, die door Madame Albert als secretaresse en algemene hulp was aangeworven. Zoiets als het etablissement van Madame Albert was zelfs in Omaha niet te vinden, beweerde ze. Ruth moest haar documentatie uit de film er bij te pas brengen om de dames te doen begrijpen welke perfectionnementen hen te wachten stonden bij de opening van de Nashua Beauty Shoppe. Er waren schitterende drooghelmen, mysterieuze modderpasta's voor het bevechten van hanepoten, venijnig ruikende vochten voor het verwijderen van overtollige haren en ook parfums met exotische namen die ongemeen suggestief klonken. Roze satijn werd als wandbedekking aangebracht en zware draperieën scheidden het werksalon van het kleine kantoor. Kortom, er was geen boudoir, geen kapperssalon in Hollywood ooit uitgedacht dat zoveel heerlijks te bieden had. Daar maakt men in een handomdraai een slonzige daghit tot een gravin. Wat zou Madame Albert niet vermogen eens dat ze haar ervaren handen in de haren van de dames van Nashua zou leggen en haar schoonheidsarsenaal zou loslaten op de vachten van deze verwaarloosde vrouwen.
Wanneer men in Nebraska uiterste snelheid wil aanduiden, dan bedient men zich van een vergelijking die men goed kent: men gewaagt dan van een prairievuur. Dat krijgt men elke zomer een paar malen te zien. Zoals een prairievuur verbreidde zich de faam van Madame Albert.
Ze kon geen beter moment hebben gekozen. De nationale economie draaide op volle toeren. Alle sprekers in de radio en televisie, alle gezaghebbende weekbladen verzekerden dat de huidige voorspoed zou duren, ja, zelfs groeien, en hun schuchtere aanmaningen tot voorzichtigheid spraken zijzelf meestal tegen wanneer ze in hun besluit lieten horen dat een land zoals het onze zegevierend elke depressie kan overkomen
| |
| |
en, geleerd door ervaring, ze nu ook kan vermijden. Wij staan aan de zijde van den Heer: ‘In God we Trust’ staat op onze munt te lezen. Geld moet circuleren, sparen is een verouderd begrip, men moet investeren. Wie geld ijdel laat liggen is een vrek en een domoor. De dames van Nashua investeerden in de lichamelijke schoonheid. In den beginne keken de echtgenoten wel even op wanneer ze vaststelden welke aanzienlijke bedragen bij Madame Albert werden besteed, maar ze waren dankbaar dat het pijnlijk nachtelijk visioen van hun vrouwen, het hoofd geharnast met ontelbare papillotten, voorgoed tot het verleden behoorde, - tot de Middeleeuwen van Nashua, - en dat de dames van middelbare leeftijd een vijftal jaren de klok hadden teruggezet, dank zij de pommades, gezichtsmassages en andere coquetterieën die het Beauty Shoppe spendeerde. Het ontging niemand dat er, sedert Madame Albert aan het werk was getogen op de Struwelpeters van de gemeente, iets in de atmosfeer van het stadje ten goede was gewijzigd. Deze kleine revolutie hield niet op bij de coiffure der dames; zij breidde zich uit tot de kledij want bij piekharen kon men allicht een verkleurde en afgedragen jurk dulden, maar het contrast tussen een verzorgd kapsel en een slordig kleedsel was voor de dame en haar man een schandaaltje waaraan spoedig een eind werd gesteld, ook al moest men zich de rit van driehonderd mijlen naar Omaha getroosten om een passend ensemble tot stand te brengen.
Het duurde niet lang of het salon van Madame Albert was het centrum van de vrouwelijke wereld van Nashua; het clearing house voor de locale praatjes, de beurs waar men recepten uitwisselde, evenals confidenties over ziekten en operaties. Het was ook een soort tribunaal waar de gedragingen der mannen werden besproken, zonder genade en zonder een schijn van discretie.
In detail werden de gebeurtenissen van het dorp nagegaan en, daar nieuws uit de buitenwereld geen wezenlijk belang had, besteedde men veel wijsheid en zorg om een gemene deler te vinden tussen de opvattingen die de burgers van Nashua onderscheidden. Godsdienstige begrippen kwamen zelden ter sprake, want men eerbiedigde de eigenaardigheid der katholieken die van geen kinderbeperking wilden weten
| |
| |
en van de cultus van Mrs. Upanski, de enige Oekraïense dame van aanzien, begreep men niets en men was er ook niet benieuwd naar. Politiek was een bekommernis voor de mannen. Al wat in het dorp ondernomen werd op het gebied van feestelijkheden, inzake liefdadigheid, al wat de kinderen betrof en het geestelijk leven, werd eerst gewikt en gewogen in het lokaal van Madame Albert. De mannen werden gemanoeuvreerd opdat ze de ideeën die daar waren opgeworpen in daden zouden omzetten, en al lieten ze zich dat slungelig welgevallen - (dat was hun roeping en ook hun charme) - toch ontging het hun niet dat er sedert de opening van de Beauty Shoppe een nieuw element van cohesie in het dorp was ontstaan, een sociologisch phenomeen dat de Nashua Intelligencer aanleiding had gegeven tot een geestig stukje dat meer dan één compliment voor Madame Albert behelsde. Eerst had men Madame Albert er van verdacht een rol te willen spelen, maar men had spoedig gemerkt dat zij volkomen discreet was en zich uitsluitend voor haar werk interesseerde. Voor zij in Nashua verschenen was, had het de dames ontbroken aan een neutraal terrein waar ieder gelijk was; zij had dat verschaft, zoals een lokaalhouder zijn bar ter beschikking van de mannen stelt die op kameraadschap uit zijn. Ze was niet zo dwaas zich te willen mengen in de twisten en rivaliteiten die de gemeente latent verdeelden. Toen dat tot de mannen was doorgedrongen, steep hun waardering voor de ingeburgerde Française aanzienlijk: zij was een knappe zakenvrouw die haar plaats kende.
Wat hen na jaren soms bezighield was dat zij blijkbaar niet het inzicht had te huwen. Een paar vrijgezellen, meer aangetrokken door haar bloeiende onderneming dan door haar uiterlijk, had zij beslist maar vriendelijk van de hand gewezen. Het enige opvallende in haar gedrag was haar vriendschap met Tom Lawson, een zonderling die op een dag uit het Westen gekomen was en van wiens verleden men niets afwist. Hij leefde even buiten de kom van de gemeente op een kleine hoeve die hij zorgvuldig en met profijt uitbaatte. Hij had een oudere zuster die stokdoof was en die zich in de winkels van het dorp met behulp van nota's moest verstaanbaar maken. Als hulp op de farm beschikte Lawson
| |
| |
over twee dagloners die in het dorp logeerden. Elke Zaterdagavond kwam hij naar Nashua; Madame Albert sloot haar salon en vertrok met hem naar de farm waar ze het weekeinde doorbracht. Dit had in den beginne tot praatjes aanleiding gegeven, gezien het gebrek van Alice Lawson, maar de kwatongen moesten spoedig hun mea culpa kloppen toen het bleek dat Madame Albert zich van gebarentaal kon bedienen. Het is erg beschamend wanneer men ontdekt dat men een kwaad heeft vermoed wanneer een goede daad werd verricht. Jaar aan jaar besteedde Madame Albert de lange weekeinden om het eenzame bestaan van Alice Lawson op te vrolijken. In het goede, evenals in het kwade, kennen we de grenzen van het menselijk hart niet, besloot wijselijk de Lutherse dominee, en Father Considine, die doorgaans heel wat genadiger was in zijn oordeel over de mensen dan zijn confrater, was het met hem eens.
Toen de oorlog in Korea glorieloos ten einde kwam, merkte men een inzinking van het zakenleven, maar de vermindering in de staalproductie werd vlug gecompenseerd door de behoeften die ontstonden uit de euphorie, geschapen door het gevoel dat het nu eindelijk met oorlogen uit was. Zelfs in Nashua, waar het leven haast ongestoord zijn gang ging, oorlog of niet, luisterde men naar de harteklop van de natie. Men regelde er het eigen rhythme naar. Op dat moment heeft Madame Albert, met feilloos zakelijk inzicht, haar etablissement uitgebreid. Het was, wel bezien, een waagstuk, want hetgeen zij ondernam was iets geheel nieuws en dat ongetwijfeld adverse commentaren kon verwekken.
Elke huisvrouw, zelfs zij die over de modernste keuken beschikt, en dat was veelal het geval niet in Nashua, weet dat zij heel wat meer lichaamsoefeningen doet in haar huishouden dan haar man die op zondagmorgen wat lui golf gaat spelen, en haar alleen naar de kerkdienst laat gaan. Ze moet zich rekken, ze moet buigen, ze legt mijlen per dag af, ze loopt trappen op en af, ze laat geen spier haast van haar lichaam onverlet. Toch nemen de jaren hun tol en ze wordt stijf in de gewrichten, ze verdikt zonder overdaad te plegen, ze wordt zelfs vormeloos, zoals de Oekraïense sloofjes die in de pottenfabriek werken. Zorgvuldig haar plan voorbereidend, liet Madame Albert horen dat er tegen dergelijke ver- | |
| |
woestingen van de tijd wel een degelijk verweer mogelijk was: massage. Zijzelf had er geen behoefte aan, verklaarde ze, want haar gestalte bleef toch steeds dezelfde, maar dat was te danken aan Zweedse gymnastiek en aan een sober leven. ‘En aan het feit dat je geen man hebt, misschien’, zeiden de dames, maar daar ging Madame niet op in. Neem nu Ruth Blake, die al jaren geleden Mrs. FitzGibbons geworden was. Een vrouw pas in de dertig en die dreigt massaal te worden. Massage zou voor haar wonderen verrichten, ook wat minder ice cream soda's zou geen kwaad kunnen, maar het voornaamste is het bloed te doen circuleren. Zoals Madame Albert het uitlegde, had men de indruk dat er bij zwaarlijvige vrouwen grote plassen bloed stillagen en niet méér bewogen dan de met mos begroeide vijver buiten het stadje waarin de jeugd bij zomertijd wel eens ging zwemmen. Ruth was het eerste gratis voorwerp van de massagekunst van Madame Albert. Ze werd spoedig de heraut van de nieuwe sector van de Beauty Shoppe. Men kon het haar aanzien: vroeger slefte ze over de straat, nu veerde ze, zelfs in de hitte, over het trottoir met een heupbeweging die niets belachelijks meer had. Toch heeft het een hele tijd geduurd eer Madame Albert de voornaamste
dames had overtuigd van wat goed voor hen was. Ze hadden allerlei aangeboren en aangeleerde bezwaren tegen naaktheid en tegen het aanvoelen van die harde, energieke handen van Madame Albert, die beurtelings pijn deden en dan weer weldadig streelden. Het ergste was nog de geste waarmee zij elke massage tot haar conclusie bracht: een kordate slag op het doorgaans stevige achterwerk van haar klante. Madame zei dat het er zo bij hoorde, en daarna was het heerlijk rusten in een groot wit laken en het vertrouwelijk geroddel over de intiemste dingen. Madame liet haar klanten praten, zij mengde zich slechts nu en dan in hun gesprek doorheen het gordijn dat het kleine massagelokaal afsloot van het kapperssalon. Trad er een stilte in, dan stak zij schalks het hoofd naar binnen en vroeg: Everybody happy? hetgeen altijd enthousiast en in koor instemmend beantwoord werd.
De innovatie van Madame Albert werd in de mannenwereld van het dorp druk gecommenteerd. De vrouwen vertelden er niet veel over, maar Ruth FitzGibbons, die een
| |
| |
onverbeterlijke tater was en die sedert haar succesvolle verjongingskuur uit pure levensvreugde wel eens in de bar van het Milton Hotel verscheen, meende dat zij voor haar werkgeefster reclame moest maken. Natuurlijk vernamen de dames dat niet, maar Griffith, de agent van General Motors, die in Omaha wel eens buiten de schreef liep, hetgeen hij zich in Nashua niet kon permitteren, en die in de lange tussenpozen van zijn escapades voedsel voor zijn verbeelding zocht, kwam er zonder veel moeite alles van te weten. De dames liepen daar achter de dikke portière naakt rond, heel gewoon, en in de zomer lieten ze zich zelfs zo kappen, alleen met een broekje gekleed. Dat was niet altijd een mooi zicht, zei Ruth na haar derde martini. Als een gentleman, beloofde hij haar volstrekte geheimhouding, maar het tafereel dat zij had opgehangen was al te fraai om het te verbergen. Hij gaf een licht geëxpurgeerde versie ten beste aan enkele vrienden toen die vergaderd waren in zijn ‘den’ op een Zaterdagavond, in dat reservaat van de Amerikaanse man dat de vrouw eerbiedigt. Everybody happy? werd de strijdkreet van deze good fellows. Als ze Madame Albert ontmoetten, hadden ze een gevoel van compliciteit met haar, want zij was in het bezit van al de onbelangrijke geheimen van het dorp, en ze had in hun geest een harematmosfeer opgeroepen die nooit in Nashua had bestaan, en waarvoor ze haar onbewust dankbaar waren.
| |
III.
De Zomer van 195... was gewoon moorddadig. Driemaal in Juni had men een prairiebrand moeten bevechten, die zelfs op een ogenblik het stadje bedreigde. Dag aan dag steeg de thermometer tot 95, zelfs tot 102. Dat begon 's morgens om 9 uur met 90 graden, het bereikte tussen de 95 en de 100 rond vier uur, en om tien uur des avonds bleef het nog rond de 90 graden. Geen wolk aan de lucht, alleen de strakblauwe hemel. Kwam er een onweer op, dan was het kort en brutaal met een abrupte stortvloed. Als de regen opdampte, was de lucht nog zwaarder dan tevoren. Zo had dit al twintig dagen ononderbroken geduurd. Naar een koelere streek vluchten, kon men niet op het weekeinde, want daar had men minstens twee dagreizen voor nodig. Nashuanen nemen hun
| |
| |
verlof doorgaans in de Winter. In de Zomer hebben zij het gevoel dat een vertrek uit de broeikas van hun dorp met een vlucht gelijk moet staan. Nashua had toen nog een ziel. Men was zelfs een beetje trots op het ongenadige klimaat en men verwachtte dat er een record zou gebroken worden in de temperatuur. Wel bezweek er soms een grijsaard van de hitte. Hij zat op zijn terras te schommelen en plots viel zijn hoofd achterover, zijn mond bleef wijd open en zijn hand liet de papieren waaier, een reclame van de begrafenisondernemer, op de grond glijden. Ja, er was een zekere heldenmoed nodig om het vol te houden in de zomer van 195., om niet vaandelvluchtig te worden. Men praatte over het dorp alsof het een koppig, onwennig beest ware op wiens kracht men trots was, en men vermeldde dat Omaha het nooit verder had gebracht dan 97 graden. Niettemin was elke dag een beproeving. Elke morgen stond men loom op, lomer dan men zich uitgeput had neergelegd. Er zou wel een eind aan komen, een paar dagen afkoeling zou de mensen wapenen tegen een nieuwe reeks tropische dagen. Wie onder de dames het kon klaar krijgen om zich een deel van de dag in het geconditionneerde lokaal van Madame Albert te verschuilen, liet het niet na.
Op 15 Augustus lagen er in het kleine massagesalon vier dames: Mrs. Clifford, de vrouw van de agent van Ford; Mrs. Holbrook, de vrouw van de bankier; Mrs. Shields, de domineese van de Lutherse kerk; en Ruth FitzGibbons die, alhoewel tot het personeel behorend, recht had op haar dagelijkse massage als permanence reclame voor het huis. In het kapperssalon zat Mrs. Upanski onder de droger. Madame Albert had de voordeur op slot gedaan, want ze was van zins de zaak te sluiten des middags. Ze voelde zich niet lekker en haar strijdkreet ‘Everybody happy’ klonk niet bijzonder opwekkend toen ze van het massagezaaltje naar het salon ging. Daar vond ze Mariska Upanski die in een zalmkleurig, doorschijnend broekje een filmjournaal zat te lezen. Het was net twaalf uur en de sireen van de pottenfabriek loeide vermoeid toen Madame Albert, zoals altijd in haar gestijfseld wit uniform, tot aan de hals dicht, de drooghelm boven het hoofd van Mariska wegschoof naar de zoldering en, zonder een geluid, op de grond neerzakte. Mariska slaakte een
| |
| |
onverstaanbare angstkreet in haar vreemde taal en dadelijk stortten de vier naakte vrouwen het salon binnen. De luchtconditionnering werkte niet goed die dag: ze kon niet tegen de hitte op, al evenmin als de mensen. Het werd plots ondraaglijk heet en drukkend in het lokaal, en lucht kon men er niet inbrengen. Ruth FitzGibbons deed het enige wat nuttig kon gedaan worden: ze legde Madame Albert op de sofa van het kapperssalon en rukte haar wit uniform open. Eerst keerde ze de bewusteloze even om en maakte haar bustehouder langs achter los, dan knoopte ze het uniform verder open, en toen bleek het, zonder een schijn van twijfel, dat Madame Albert een man was.
Ruth begon hysterisch te lachen, maar de andere vrouwen, saamgedrumd rond de bewusteloze, leken plots op de harpijen uit de oudheid die in hun orgieën een man verscheurden. Gefascineerd keken ze naar het harige lichaam van de bedrieger, naar dat miserabele, levenloze geslacht, die droge en rosse schaamharen, en ze beseften dat ze uit dit lokaal vluchten moesten te allen prijze om hun fatsoen te redden, in zover dat nog mogelijk was. Ze durfden mekaar niet aan te kijken, maar werkten hun gezamenlijke woede uit op Mrs. Upanski die in een barbaars lament in haar Slavische taal was losgebroken alsof ze het noodlot Wilde bezweren. De enige die de toestand trachtte te beheersen was Ruth FitzGibbons. ‘We moeten een dokter ontbieden’ zei ze zakelijk. Op dat ogenblik opende ‘Madame’ Albert zijn ogen. Hij zag niets dan de gesticulerende gestalten van de vier vrouwen die in allerhaast hun kleren aantrokken en die de hysterische Oekraïense verplichtten hetzelfde te doen. Heel even maar keek hij op, ontmoette de harde blik van Ruth die hem goedmoedig het klassieke scheldwoord ‘Bastard’ toevoegde. en dan keerde hij zich om en lag kreunend op zijn buik. Mrs. Holbrook, die het meest op haar fatsoen gesteld was en die de voornaamste positie in het dorp bekleedde, stond even met haar zware handtas klaar, alsof ze lust had de weerloze zieke man met één slag of te maken, maar ze zag dadelijk het nutteloze van een dergelijke geste in en hervatte zich. Ruth trok minachtend het witte uniform over de harige dijen van Albert, die zichtbaar geworden waren toen hij zich omwentelde op de sofa. ‘Geen woord hierover’, zei Mrs. Holbrook
| |
| |
gebiedend tot Ruth. Albert kreunde zachtjes met zijn hoog vrouwelijk geluid. ‘Laat ons fangs de achterdeur uit.’ - ‘En ik blijf alleen met die nette meneer’, antwoordde Ruth, ‘ik alleen zal uitgelachen en bespot worden, en misschien zelfs verdacht. Zo niet, Jenny Holbrook, zo niet. Al vijftien jaar hebt u mij behandeld lijk oud vuil omdat ik hier mijn brood moet verdienen, en nu mag ik dat zaakje opknappen voor jullie, deftige dames. Tezamen gevangen, tezamen gehangen. Niemand gaat de deur uit voor de dokter komt. Ik alleen weet trouwens waar de sleutel is.’
Mariska Upanski was eindelijk bedaard. Mrs. Clifford staarde verwezen voor zich uit en Mrs. Shields, denkend aan de carrière van haar man, zat te bidden. Geen van de vier leek nog op een harpij, ze waren de tranen nabij van vernedering en schaamte. Alleen Mrs. Holbrook bleef voortpleiten als een furie die gevangen zit en Ruth FitzGibbons, voor het eerst van haar leven meester van een dramatische situatie, genoot nors en zwijgend van haar triomf. Albert was opnieuw geheel bewusteloos. Toen de dokter na enkele minuten verschenen was joeg hij de vrouwen het lokaal uit. Hij onderzocht zijn patiënt en belde de politie op.
| |
IV.
Het was die avond bijzonder druk in de bar van het Milton Hotel. De redacteur van de ‘Nashua Intelligencer’ was er en een aantal notabelen. De dominee was er niet, en de bankier Holbrook, nochtans een habitué, verscheen ook niet. In den beginne werd er, onder de leiding van Griffith van de General Motors duchtig gelachen, en men amuseerde zich kostelijk met de beschamende scène waarbij de voornaamste dames van het dorp betrokken waren geweest, maar na een paar drankjes begon men te beseffen dat die Mijnheer Albert een geslepen schoft was geweest, een perverse ploert, en het scheelde niet veel of men begon plannen te maken om hem te lynchen. Maar lynchen doer men in Nashua niet, dat laat men over aan de decadente armoedzaaiers van het Zuiden. Dat men echter moest vermijden een proces in Nashua County te houden over het geval, daarover was men het eens. Zo min mogelijk schandaal. In Omaha zegt men al te licht
| |
| |
‘zo dom als een boer van Nashua’. Wat zou het niet worden als deze geschiedenis bekend werd. Stipt zoals altijd, trad rechter Jackson om zes uur het lokaal binnen. Niets kon doen vermoeden dat hij de algemene agitatie deelde. Zijn ‘Goede avond, Heren’, klonk als elke dag, en hij verroerde zelfs geen spier toen Griffith, nu volslagen dronken, vanaf de bar hem toeriep: ‘Everybody happy?’ Een vijftal van de ingezetenen, wier vrouwen slachtoffer geworden waren van Albert, omringden de rechter en vroegen hem wat er stond te gebeuren. De straf was licht, zei hij, maar men kon met enig juridisch kunst- en vliegwerk de uitspraak te Omaha, ver van hier, doen gebeuren. Was het echter wel wijs het schandaal over de hele staat te verbreiden en de dames van Nashua belachelijk te maken over heel Nebraska? Hij zou er voor zorgen dat Albert dadelijk zijn vonnis kreeg, méér kon hij niet doen.
‘En wat gebeurt er met Lawson?’ lalde Griffith vanaf de tapkast. ‘Wat is dat voor een rare kerel, een medeplichtige als je het mij vraagt.’
‘Daarvan is niets te bewijzen’, zei de rechter. ‘Lawson is de enige die zich het lot van Albert heeft aangetrokken en hem in de kliniek is gaan bezoeken. Hij heeft lang net hem gepraat en scheen heel ontdaan door het gebeurde.’
Men is in Nashua niet vertrouwd met de physieke afwijkingen die in de grote steden schering en inslag zijn, en men wist dan ook geen raad met het geval. De rechter lachte wijselijk en ging naar huis.
Na een paar dagen verblijf in de kliniek, waar de vrouwelijke nurses weigerden hem te verzorgen, werd Albert Lecocq, gewezen Frans onderdaan, tot drie maanden tuchthuisstraf veroordeeld. Men zorgde er voor dat hij ongemerkt, op een vroege morgen, uit het dorp verdween naar de gevangenis van Lobocote, aan het oostelijk uiteinde van de staat. Even ongemerkt verdwenen een tiental vooraanstaande dames, die plots ontdekten dat ze zieke familieleden hadden in verafgelegen steden van het land. Alleen Ruth FitzGibbons, die nu werkloos was, hield flink het hoofd boven water, maar ze zat meer dan ooit in de bar van het hotel, en al maande haar man haar gedurig tot matigheid aan, toch dronk ze haar vijf martini's per avond, en aan wie het horen
| |
| |
wilde beschreef ze de fantastische scène in de Beauty Shoppe. Telkens besloot ze haar verhaal met de woorden: ‘Het was een bastaard, maar een aardige bastaard’, en bij het buitengaan riep ze tot de stamgasten ‘Everybody happy? everybody happy?’ terwijl haar man haar door de draaideur duwde.
Een paar weken hing er over Nashua een wolk van geestelijk ongemak. De vrouwen die niet tot het kliënteel van The Beauty Shoppe hadden behoord, genoten van de beschaming der leidende dames, maar zelfs in hun leedvermaak ontsnapten zij niet aan het vreemde gevoel van onmachtige wrevel, woede en schaamte dat over de gemeente gekomen was. Sommigen vonden het geval gewoon grappig maar durfden dit niet aan de slachtoffers te zeggen; anderen, alhoewel niet bij de zaak betrokken, waren bloeddorstig en betreurden dat Albert er met enkele maanden gevangenisstraf was afgekomen. Zijn straf was geen voldoende zoenoffer om de atmosfeer te reinigen.
Dat zoenoffer aan de goden die de taboe's van Nashua bewaken, werd op onverwachte wijze gebracht door de enige intieme vriend die Albert Lecocq ooit in het dorp had gehad. Een maand na het schandaal, op 15 September, heeft men Tom Lawson in zijn schuur opgehangen gevonden. Hij had zich na zijn bezoek aan Albert haast niet meer in het dorp vertoond en men had hem op allerlei venijnige manieren laten gevoelen dat hij te veel was in de gemeente. Het bleek later dat hij in Oregon een paar jaren had gevangen gezeten voor homosexuele practijken. Alice Lawson heeft de hoeve verkocht en woont zuinig op een kleine kamer bij de Upanski's. Ze volgt, met de ogen althans, de diensten van de Oekraïense kerk en draagt een babushka, een bout hoofddoek, zoals de andere gelovige vrouwen van de congregatie. De Beauty Shoppe is een bar geworden, het satijnen behang is al wat nog aan Madame Albert herinnert. Van die onverlaat heeft men nooit meer iets vernomen, maar wanneer Ruth FitzGibbons, Mrs. Holbrook op het trottoir ziet aankomen, dan steekt ze de straat over, en men heeft zelfs gezien dat ze in haar richting spuwde.
Het wordt algemeen erkend dat de redacteur van de ‘Nashua Intelligencer’ zijn meesterstuk heeft geschreven toen hij in zijn weekblad van het gebeurde melding maakte
| |
| |
met een enkele volzin: ‘Het beauty salon van Madame Albert zal tijdelijk gesloten blijven wegens verandering van eigenaar’. Voor de harteloze is er een grap in elk drama besloten.
Toen Dominee Shields, de avond van het voorval, zijn brief aan de bisschop had opgesteld om zijn overplaatsing aan te vragen, zei hij het juiste woord aan zijn vrouw die in tranen bij hem neerzat: ‘Nashua heeft zijn ziel verloren, hier kan ik niets nuttigs meer doen’.
MARNIX GIJSEN
New York, November 1955.
|
|