Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 9(1955)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1137] [p. 1137] [Nummer 11] [Gedichten van Karel Jonckheere] Ballade van de verhangen kollega Het koord kwam uit de hoek gekropen en krulde zichzelf tot lus. Zie, zeiden de ogen met bloed doorlopen, zó ver is het dus. Keel, zeiden de ogen, wij zijn verloren, waarschuw de tong, de neus en de oren. Maar de stem bleef stokken waar ze stak, omdat het hart in de keel bijna brak. Toen het koord op de stoel geklommen was, die glansde onder het zolderraamglas, zat daar de haak reeds te wenken. Als water gingen de ogen dicht. Ogen, luistert, spraken de oren, wij hebben nog nimmer zo 'n stilte gehoord. Handen, luistert, spraken de oren, waarom hebt gij monds woorden gesmoord? Voeten, luistert, zeiden de oren, gij hebt zo dikwijls de stilte gestoord, zet een stap of struikelt, strompelt of danst. Maar niets dat roerde, zong of sprak, noch huisgeluid noch duif op het dak. [pagina 1138] [p. 1138] Precies op het punt toen de twee oren zelfs de ijlte van hun geduld verloren en meenden ook maar slapen te gaan in een lichaam dat was op slot gedaan, ging plots de wereld weer aan het leven in een verbaasd waarom. En de oren waren tevreden, een stoel kantelde om. [pagina 1139] [p. 1139] Nieuwe wandeling De landschappen, die ik achter mij liet, schuiven spelend in en uit. Die dag keek ik om, ze waren er niet, ik stond voor een matte ruit. Ik vroeg mijn ogen: wilt gij ze weerzien, die vroegen het aan hun archief, dat antwoordde: alles voorradig, elk beeld, elk negatief. Dan heb ik de ogen gesloten, op de tast ben ik verder gegaan, heb zelden zoveel genoten langs een nimmer begane baan. Tot de bomen bleef ik spreken over wonderen onder de grond, over 't lied van diepe kreken, die geen hengelaar ooit schond. Ik vond luister op ronde stenen, die nog spraken aloud vuur, zo dat ik woorden moest lenen buiten ruimte, boven vuur. Toen ik moe was in vingers en voeten schoof ik als rust de ogen weer open. Ik had drie stappen, niet meer dan drie, over mos en tussen dennen gelopen. [pagina 1140] [p. 1140] Bedrog Gij hoort mij naar de sparren zien (zeg eens schors, zeg eens bries, zeg eens boom) hoe meer ik u leer, hoe meer ik u los door de til van uw oor naar de droom. Hoe maak ik nu beeldloos mijn ogen en beeldrijk de schors van mijn huid, ik heb u telkens bedrogen, mij fladderen slechts klanken uit. K. JONCKHEERE Vorige Volgende