Nieuw Vlaams Tijdschrift. Jaargang 9(1955)– [tijdschrift] Nieuw Vlaams Tijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1071] [p. 1071] [Gedichten van Jan Vercammen] Morgenrijm De hele morgen is rijmgrijs ook de gele wijzers, dubbele zeis van de tijd. Ik ben teruggekeerd uit de blijheid ongedeerd om de bloemen om de nieuwe zon die klom over Babylon de stad en het land om één trillend blad in uw hand om mijn gebed dat geen god hoort. Ik ben gered maar ik moet voort. Voort? Och waarheen? Ik zal toch altijd alleen [pagina 1072] [p. 1072] nog wederkeren naar het verleden, getijde dat van ontberen roerloos ligt: een wijde heide de tijd ontgleden: er was een pad, eeuwen geleden trad ik langs daar u tegen. Ik ben teruggekeerd langs zeven wegen ongedeerd. [pagina 1073] [p. 1073] Avond Weemoed De voorbije nacht trekt als een vloed ver af, over de strandvacht van de dag ligt de ledigheid die langs het eerste land lag. Waar zijt gij, langs waar heb ik de avond bereikt? Geen zee meer ontwaar ik en het land wijkt. Ik lijd om u verlangen naar een tijd die door zijn gang en zijn eenzaamheid ver- ijlde tot schaduw van niets, ver als een verlaten god. Ik wil u dààr wedervinden, niet waar het blinde [pagina 1074] [p. 1074] lot nog waart. Waanzin. Eén ster staart mij diep het oog in. Zal mijn schip slaap na zovele mijlen de hoge scherpe kaap omzeilen, die mij bevrijdt van deze dag waarin de tijd ten anker lag? De klip voorbij ligt niet vóór het schip, ze ligt in mij. [pagina 1075] [p. 1075] Vóór de nacht De mirre van uw schouders geurt in mijn mond. In mijn hand is het spoor van een volkomen parabool helder gebleven. Het woord van het leven trilt op de boord van kristal. In uw kleed ruist de val nu gij toetreedt, schuw voor het licht, schuivend uw handen langs de scherpe schicht- lijn van de schaduw. Achter u geen spoor. Een kleine spier alleen, gescheiden schier, trilt zich open. Ik wacht. Antilopen spreiden de nacht [pagina 1076] [p. 1076] over ons. Ik zag de ster van de muur en Orion, ik hoorde het veldvuur in de herfst en Mo- zart. Aan de andere zinnen, die de go- den met hun eigen waan vervulden, behoort de vervulling van de nacht. Zwijg: het woord is voorbij en ik wacht niet meer. De tijd ontstaat. Gij zijt de maat. JAN VERCAMMEN Vorige Volgende