maart 2002
Dubbelsterren (fragment)
Hoe lang kon zoiets duren? Op het strand bij Eastham,
in het gedempte goudlicht van een parasol, half
in slaap gezongen door de koelblauwe ondertonen
van de oceaan - in zomerstemming, kalm en speels,
maar onbetrouwbaar als een beer in een hertenkamp -,
kenden zij geen angst voor de bodemloze val die zij
in zichzelf maar ook in elkaar ervoeren, en keken
naar de dingen met de glimlach van de Mona Lisa
losjes op de lippen, vastbesloten van alles vooral
de lichte kant te zien, en de duistere te dulden.
Ze liepen uren langs het strand, soms helemaal
tot Newcomb Hollow en namen in de schemering
rozig en tevreden de taxi terug naar huis. Opgetild
door de cicaden, golven in de klamme nacht,
lazen zij elkanders huid met vleugelzachte vingers
in de schaduwhuivering van het muskietennet
en begrepen niets dan dit redeloze zeker weten
van hun liefde voor de ander en dus voor zichzelf.
De weken verstreken. Sarah werkte nu doorlopend
aan haar fotoserie over ‘Heilig Water’. Soms was Tosk
haar model, danste met een driekroon op
naakt door de branding in de opkomende zon -
en haar foto's toverden hem om tot godenzoon.
Tosk deed hetzelfde op zijn andere manier, schreef
nu en dan een stadsgedicht, plaatste haar op een plein
onder een lantaarnpaal en als zij daar stoer of verlegen,
lief of juist uitdagend stond, dan wolkten de woorden
om haar heen, zag hij kleuren om zelf te benoemen
- er was nog geen naam in geen enkele taal voor -,
en hoorde hij in het ruisend licht dat haar passeerde
hoe zij als een liedje uit zichzelf naar voren trad:
‘In leren jack gestoken hoog nymfijnenblonde heerseres
die langzaam tussen claxontaxi's Broadway oversteekt,
het kleine net-niet mollige blozendlief ontklede liefdesdier
op Brooklyn Bridge boven de spiegelbrand in de East River
als de zon ondergaat, Manhattan in de wolken zinkt,
zoals het Oude Waterrijk in schotsen van Antarctica...’
Zie je wel, hij dacht aan haar en hij hoorde taal. Inspiratie,
sure, dit leek meer op toverij. Of hemelse genade. Allebei
waarschijnlijk. Gods toverij. En Sarah haar genade.
Langzaam werd het herfst, al zag je daar nog
weinig van: de bossen bleven intact en ook de zon
wist van geen wijken, hoewel hij steeds diffuser
oprees uit de oceaan en de dagen al verkilden.
Maar in hun omhelzingen bleef het zomer,
scheerden de vogels door goudlicht en houtgeur,
zongen de bloemen hun gloedrode wijsjes en snikten
de krekels ontroerd in het nachtgras, wanneer zij
op hun rug elkaar de dubbelsterren wezen die zij
waren voor hun val in elkaars voorzegde armen.
‘Dubbelsterren’ is een hoofdstuk uit het roman-gedicht De aardse komedie, dat op 21 maart a.s. zal verschijnen bij uitgeverij Prometheus.
|
|