De Nieuwe Gids. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| |
Mensch-rouw.Het goddelijke Mensch-hoofd is dan geopend. Het zijn niet alleen de wijde Oogen, noch de liefdeslorpende Mond; het is het Hart en het breede Middenrif.
Vreemde impulzen liggen in zijne vreemde kamerten, maar stil genomen en bij het voeder der dieren gelegd. Uit-gaan, vullende uit het eigene hoofd, de eigen dingen - nacht-vogelen - langzaam als groote droefenissen, droef als lange lijkstoeten, gebogen als de schaamte. Gevoel van veel geleefd te hebben, geleefd te hebben àltijd, maar de Volbrenging nu. Uittocht-van-dingen als lange-lange blik deernis.
Deze droeve, zich-in-menschen-verliezende, mensch is als een priester, na elkander doende de heilige dingen. Een priester is zonder nageslacht, moet sterven:
Als het dorre begrip is het hart, de tikkelende vingeren over de verrukte lijven zijn als de wil van een luit-speler. | |
[pagina 276]
| |
De lippen, die dronkenschap brengen, zien ongezond en gespleten.
Dan wil het hart zich wel vullen wee-nen-de, en de huid der smalle vingeren wil bévende òp-leven, en de lippen willen de bevreemding weêr:
Maar achter den on-wetende staat het na-gedenk van den weter, áán-ziende de dingen die de Vloek zijn en waarover het Lot meester. | |
Zonde-val.o, Gij mensch-in-wien-het-weten-is, offer den goden niet, want niet zij kunnen iets voor u. Het is ook beter arm te zijn en verlaten, en niet te kennen die u liefhebben, nu ge de Overgave verkwistet, en uw gevoel verstompte voor het Geschenk van den Eenvoudige. Leer u verharden tegen de herinneringen uwer jeugd, die u slechs kunnen verontrusten - betreur nooit het Verlorene.
Ge moet stil zijn nu. Want dit is uwe gevallenheid, en die te dragen tot het einde. Dit is uwe verdoeming, dat ge een hoovaardige geboren zijt.
Ge moet schoon zijn nu. En uw leven is schooner dan eenig der tijdelijke dingen, schooner dan eenige kunst - kunsten, bouwsels-van-schijn, maar uwe schijn-bouw dichter bij het zelfbehagen gods.
Ge zijt de héén-gaande; noch van het Wisselende, noch van het Blijvende, geen mensch en geen god; wonder voor | |
[pagina 277]
| |
u-zelven, in deze wereld het Vreemde - en wat ge ook worden moget in de heugenis der mensehen, nu zijt ge als een geweldig-rollende bergsteen of, in den klaren dag, als een sneeuw-val, snel-gaande naar den lagen Oorsprong. o, Val-van-den-mensch, zijt gij niet god, is god niet ‘als neergetuimel uit de hooge luchten.’ De groote vergeefsheid heeft niet u gegrepen en ontzet. Onder de menschen zijt ge het rechte en het machtige. Ik zie u in de verheerlijking van mijn Zien; ik zie u als de Openbaring der Eigenheid - Zelf-gevloektheid en Noodzakelijkheid. Zijt ge een mensch? Maar uw bewegen is ontzachlijk.
Om ons zijn de menschen als dieren en planten. Ze zijn, en zullen blijven de wereld vullende. Maar uwe ziel zal schoon òp-bloeien en uw begrip zal zijn als een wondere spiegel, waaruit het Leven straalt, lang-nà uw lach verstijfd is en uw lichaam verdorven. Want alle smarten zult ge gekend hebben en alle verlangens geweend; uwe smarten zullen zijn als de skeletten uwer verdorde vreugden. Uw dood zie ik als verduister van veel licht.
Maar den dood der deugdzamen merken wij niet. Zij zijn als de Vreugde; de lichtheid hunner smarten is niet te wegen. | |
Nood-lot....................... ...................... Groene smart-vogelen, gegrepen in de vlerken, zware klepvogelen als raven, loom klappend gedachten van droefenis.
Arme, koraal-roode pennen, ontvederd, gebroken in angstgetuimel, in wreed-roode grepen van druipende honde-muilen. | |
[pagina 278]
| |
...................... ...................... Op-schokkend smart-wringen van 't naakt, in 't stugge mes-gezaag; moord, door geen mensch begaan. ...................... ...................... Lam-liggen neer, bewust, in looden-gesloten kist, leven wèg-wéénende. ...................... ...................... Doode-blijk, wiemelend òpkomend, als paarse verdrónkenheid. ...................... Dec. '92. |
|