De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
I.Het is een lust om tegenwoordig in sommige Hollandsche couranten de buitenlandsche overzichten te lezen. De Heeren aan wie deze rubriek is toevertrouwd leven, als echte renteniers, hoofdzakelijk van wat zij knippen met de schaar, en het is louter weelde wanneer zij aan de gedrukte copy die naar de zetterij gaat, hunne eigen, geschreven opmerkingen toevoegen. De botsingen tusschen de gestelde macht en de afhankelijke menigte in Londen en Ierland, en de ridderordeprocessen in Parijs, commentarieeren zij met een ijver die verdienstelijk zou zijn, als de vrolijke zijde van hun bedrijf daarbij minder sterk in het oog viel. Want men kan niet nalaten te glimlachen bij de gedachte, dat van deze ernstige predicatiën, hartstochtelijke uitvallen en scherpzinnige redeneering, de personen op wie dit alles slaat, en het publiek dat er zijn voordeel mede zou kunnen doen, zoo goed als zeker geen lettergreep onder de oogen krijgen, en de dagbladen in onze taal niet anders de grenzen overschrijden, dan als emballage van het toiletgereedschap in de koffers van touristen. Ik weet wel, dat enkele redacteuren genoeg gevoel | |
[pagina 339]
| |
voor het betamelijke bezitten, om in hunne beschouwingen eene wenschelijke soberheid in acht te nemen en in den regel zich slechts die uitweidingen veroorloven, die in verband met inheemsche politiek, hunne landgenooten kunnen interesseeren. Maar slechts bij weinigen is de zin voor het ridicule in deze mate ontwikkeld en de meeste schrijven thans dag in dag uit over ‘Wilson’, ‘Boulanger’, Grévy’, Rouvier’, met een sekuurheid en een familiariteit, alsof zij nog andere zegslieden hadden dan de Kölnische Zeitung, en zij gewoon ware eenige malen per week in het Café Anglais met senatoren en leden van den staatsraad te dejeuneeren. Men kan het niet helpen als men wenscht, dat deze bekwame Heeren de rubriek die zij besturen, beperkten tot de vertaling van de telegrammen die het agentschap van Reuter hun zendt, en aan welker ontraadseling inderdaad geen geringe mate van hunne scherpzinnigheid besteed wordt. Eenige woorden tot verband en toelichting zouden zeker het ernstige deel van hunne lezers bevredigen en hunne eigen reputatie zou minder lijden onder hun ijver, naarmate de teekenen er van geringer in aantal bleven. Ik wil wel bekennen dat vooral het Nieuws van den Dag en het Handelsblad mij toeschijnen een al te groote belangstelling in buitenlandsche aangelegenheden aan den dag te leggen. De opgewondenheid van de eerstgenoemde courant is zeker veel minder schadelijk voor de goede zeden en de openbare welvoegelijkheid, dan de extase van zijn overbuurman aan de Voorburgwal. Van dezen laatste wil het mij bovendien voorkomen, dat de redactie op de grenzen van een gëoorloofde vrijgevigheid verkeert in het verleenen van titels aan hare leden. Zij meent het natuurlijk niet kwaad, maar toch zou het overweging verdienen, de bewerking van de Engelsche post niet langer dan strikt noodig is, den naam te blijven geven van particuliere correspondentie. De lezers zouden n.l. in den waan kunnen komen, dat de samensteller van die artikelen wezenlijk iemand was, die de redactie dagelijks met een missive uit Londen verblijdde, en in dit geval zou die briefschrijver zoo sprekend gelijken op den | |
[pagina 340]
| |
nerveusen jongeling die aan het Amsterdamsche bureau achter den lessenaar zit, dat men verontrustende gedachten van dubbelgangers zou gaan opvatten. Ieder courante-bestuur heeft zijn kleine smokkelarijen, maar ik twijfel er aan of deze vlugheid van het Handelsblad wel met het noodige overleg haar beslag krijgt. Het moet voor ieder onderscheidend lezer duidelijk wezen, dat dezelfde niet geheel oprechte, min of meer partijdige en eenigermate kwalijk-nemende geest van een lid dezer redactie, de pen van haar quasi Londenschen berichtgever bezielt; en zoo het een woordspeling is, deze opstellen uit dien hoofde particuliere correspondentiën te betitelen, dan schijnt de aardigheid wel wat ver gedreven te worden. Het zijn vooral de benamingen die deze half-man voor zijne staatkundige tegenstanders heeft uitgedacht, die hem onderscheiden van nadenkende en wel-opgevoede lieden. Nog onlangs heeft hij gepoogd aan het onwetende gedeelte zijner lezers te beduiden, dat de Londensche arbeiders en de vertegenwoordigers der radikale groepen in het parlement en in de burgerij die zich bij hen aansloten, teneinde het recht van de politie der hoofdstad om Trafalger-square voor politieke meetingen te sluiten, door een ontzagwekkend protest te bestrijden, het schuim van het gepeupel en louter een bende misdadigers geweest waren. Terwijl hij voorts, met de onzuivere hartstocht die wij van hem kennen, de bladen die zoowel dit vermeten van de autoriteiten, als de hondsche wijze waarop gedrilde en gewapende dienaren een weerlooze menigte te lijf gingen, met verontwaardiging afkeurden, voorstelde als verfoeielijke opruiers en vijanden van het algemeene welzijn. Het is geruststellend te gelooven, dat geen ander bëoordeelaar dan hij die in het voorjaar dergelijke, schoon met minder personeel voltrokken ergernissen in Amsterdam, met den mantel der klassehaat heeft willen bedekken, thans het schandelijke machtsmisbruik te Londen trachtte te vergoelijken. Twée medewerkers van deze soort aan hetzelfde blad zou wezenlijk te veel zijn. Kan men van deze zijde niet op verbetering hopen, zoo | |
[pagina 341]
| |
zijn er evenwel vele bladen die groote dingen zouden kunnen doen, indien zij gelijke mate van belangstelling, als zij betoonen voor de zaken hunner buren, zouden willen besteden in eigen kring. Ik heb ook het Nieuws vari den Dag genoemd, en men zou nog veel meer couranten kunnen noemen, maar als de redacteur van dat alom verspreide en ook veel gelezen blad, het enthousiasme waarmede hij dezer dagen tegen de Parijsche gauwdieven te velde trok, en dat men op zijn best passabel komiek kan vinden, eens gerìcht had tot de bedrijvers van even weinig geoorloofde daden in Nederland; zou hij dan geen ernstiger en nuttiger werk hebben verricht? Want zooals het nu is, heeft haar buitenlandsch overzicht den schijn van de veiligheidsklep dezer redactie te zijn; wat zij aan overtollige geestdrift en liefde voor de gerechtigheid bezit, laat zij langs dezen weg vervliegen in de lucht en dikwijls niet zonder een onaangenaam geraas. De tevreden burgers, voor wie het courantje bestemd is, gevoelen hun eigenliefde aangenaam geprikkeld door de wetenschap, dat het in onze gewesten beter gesteld is dan elders. Deze vergissing wordt bevorderd, minder door de bedoelingen van vele onzer journalisten, dan door hunne woordekeus. Men vindt in hun oordeel over buitenlandsche zaken een overvloed van sterke expressies en preciese redeneering, die men liever zou aantreffen in hunne binnenlandsche politiek en hoogst gaarne zou willen ruilen voor de weifeling en de menschevrees, die te dikwijls hunne goede eigenschappen waardeloos maken. | |
II.Ik wilde er op komen, dat de gebeurtenissen, die misschien éer deze bladzijden zijn afgedrukt, door de benoeming van een nieuwen president der republiek een andere phase zullen ingetreden zijn, zeer veel bewijzen vóor het Fransche volk en voor den regeeringsvorm dien het heeft gekozen. Men heett de kracht der publieke opinie leeren kennen en waargenomen dat hare uitspraken worden gedicteerd door een | |
[pagina 342]
| |
openbaar geweten, dat althans in Nederland veel flauwer spreekt. De publieke opinie schroomt niet de hoogste en allerhoogste magistraten te beschuldigen, wanneer het gemeen gevoel voor recht door hen wordt beleedigd; en zij is machtig genoeg om het hoofd van den staat zijn vérgelegen zetel te doen ontruimen. Het is voor de meeste menschen zeer moeielijk een juist denkbeeld te krijgen van den aard en de afmetingen van de misdrijven, die aan de betrokken personen worden te laste gelegd, maar zooveel is zeker, dat men in Frankrijk aan hunne schuld niet twijfelt. En het past geheel in eene democratische staatsinrichting, dat men het bij beschuldigen niet laat blijven en niet rust voor de daders hun loon hebben ontvangen. Mogelijk zal men kunnen aantoonen, dat de wreekende hand des volks niet steeds den juisten man treft of niet altijd met de vereischte kracht; maar als men bereid is, sommige onregelmatigheden in het verdeelen van lof en blaam tot de onvolmaaktheden van álle menschelijke daden te rekenen, zal men in het algemeen zeer tevreden kunnen zijn. Een proces tegen een of twee oude dames, die hun inkomsten poogden te vermeerderen met het verpatsen van relaties die zij volgens sommigen niet bezaten, een bezigheid die volgens anderen, met het klimmen der jaren in de plaats was gekomen voor een handel in gunsten, die zij inderdaad tot hunne beschikking hadden, heeft geleid tot de ontdekking van hooggeplaatste medeplichtigen, waaronder de schoonzoon van den President de onbeschaamdste en de handigste wordt bevonden. De zoon komt in staat van beschuldiging; het kost den vader die zich minstens den schijn geeft voor hem partij te trekken, zijn post en zijn goeden naam; een ministerie, dat niet spoedig genoeg tegenover beiden de houding had aangenomen die de meerderheid begeerde, verliest eensklaps zijn populariteit en zijn portefeuilles. Wie bewerkt dit alles? De publieke opinie. Wat is haar voornaamste grief? Misbruik van macht en van invloed ten eigen bate. De dagbladen brengen de rechtbanken op het spoor, verschaffen hun bewijzen en geven hun inlichtingen. De leden der vertegenwoordiging nemen | |
[pagina 343]
| |
van een weifelende regeering het bestuur over, gelásten een onderzoek, stellen er zelf een in, en gedragen zich als de ware meesters van het land, wat meer zegt, van de ambtenaren. Dit moet iederen vriend van de democratie uitermate heuchelijk en correct voorkomen. Misschien was nog niet gebleken hoe, zelfs in samengestelde en zeer delikate aangelegenheden, een volk het beste geholpen is, dat zich zelve helpt. Want dit alles gebeurt ordelijk en regelmatig. De beurs blijft vast, de administratie gaat haar gang, de handel en de nijverheid worden niet gestoord, er is geen oproer en ieder Parijzenaar gaat 's avonds rustig naar bed. En nu geloof ik, dat een liberaal Hollandsch journalist zijn taak te licht opvat, wanneer hij zich beperkt tot het reproduceeren van de krasse uitdrukkingen waarmede zijne Parijsche collegaas de verdachte magistraten en afgevaardigden vervolgen en verzuimt zijne lezers te wijzen op de moraal die deze gebeurtenissen voor ons bevatten. Want is die moraal niet zeer eenvoudig? Moeten wij Nederlanders ons niet schamen, als wij de flauwheid en de aarzeling bedenken, die ten onzent in de tuchtiging van schuldig bevonden regeeringspersonen, zoo ongunstig afsteken bij de cordaatheid waarmede het Fransche volk de schenders der wetten weet te straffen en bij de snelheid waarmede dáar de populaire waarheid den officieelen leugen achterhaalt? Is het niet een zeer onjuiste voorstelling van de zaak geven, wanneer men uit de voorvallen die tot het aftreden van den Heer Grévy geleid hebben, enkel de gevolgtrekking maakt, dat de regeeringskringen van alle zedelijkheid ontbloot zijn en de republiek, aldus door hare eerste dienaren verlaten en gecomprommitteerd, haren val nabij is? Dat ook in Frankrijk velen de weelde van het regeeren niet kunnen dragen en door het besef van invloed worden verleid, is zeker niet bijzonder opmerkelijk. In welk land van de wereld komen deze ongelukken niet voor? Maar in welk land worden zij door het volk zelf ontdekt, door de dagbladen, door de vertegenwoordigers, en in welk land volgt zoo spoedig de | |
[pagina 344]
| |
straf op de ontdekking? In Nederland is het bij menschegeheugenis niet gebeurd dat een overheidspersoon zijn vergrijpen tegen recht en eerlijkheid heeft geboet, en de hemel alleen weet hoevele vergrijpen te boeten wáren. Men beleeft in den laatsten tijd een allengs krachtiger wordende publieke opinie; een vaster en heuchelijker teeken van de opkomst der democratie bestaat zeker niet. Hoe lang zal het nog duren eer zij de onweerstaanbaarheid bezit van de openbare meening in Frankrijk? En zullen de gebeurtenissen ons den tijd laten om daarop te wachten, vóor eenige geweldige uitbarsting van ongeduld ons achterhaalt? Aan hen die dagelijks de groote menigte onderhouden over de lotgevallen van onze naburen, past het in de eerste plaats daaruit al het nuttige te putten, dat zij voor onze landgenooten bevatten. Dat mét de heerschappij des volks ook de heerschappij van de rechtvaardigheid toeneemt, is een belangrijke les die de tegenwoordige crisis in Frankrijk ons leert. Er is nog een gewichtige conclusie die uit het beschouwen van deze gebeurtenissen te maken valt. Namelijk deze. Een echt-Hollandsche fictie, een der laatste argumenten van vele oud-liberalen waanneer men bij hen aandringt op bestraffing van lichtzinnige en plichtvergeten magistraten, moet wijken voor hare klaarheid. Ik bedoel de zonderlinge stelling, dat men het gezag ondermijnt wanneer men zijne grieven tegen de dragers van dat gezag openbaar maakt. Niet, dat men de voorbeelden uit Parijs noodig had om de ongeloofwaardigheid van dit sprookje aan te toonen. Wij hebben de bewijzen in de laatste jaren bij ons zich zien ophoopen. Elke wandaad van stedelijke of algemeene autoriteiten deed niet enkel de verbittering van hunne tegenstanders toenemen, maar vergrootte ook het aantal dezer laatsten door het cijfer van al zoodanige moedige en eerlijke lieden, als het geleden onrecht betreurden, en nog meer de voorloopige onmogelijk heid om de openbare meening tot een ernstige demonstratie op te wekken. Zeer zeker zou de partij der ontevredenen ook hier te lande niet zoo snel zich uitbreiden, als hare gelederen niet telkens versterkt werden door mannen die met | |
[pagina 345]
| |
ergernis werden vervuld door de onverschilligheid van het publiek en de schaamteloosheid der regeeringspersonen. Als elke overtreding van bevoegdheid en elk verzuim van plicht snel en voorbeeldig op den schuldige neerkwam, zou de oppositie een aanzienlijken steun van hare beste krachten spoedig verliezen. De warmste vriend, ook van het gezag, is hij, die het zijn feilen toont; en of de niet-verantwoordelijkheid waarin alsnog zijne dienaars zich hier verheugen, tot zijn welzijn strekken, mogen deze Heeren onder elkaar overleggen. - En wat zien wij in Parijs? Daar is dezer dagen de eerbied voor het hoofd van den Staat tot nul gereduceerd. Er is bijna geen orgaan van het publiek dat hem niet tot het doelwit van de bijtendste satire of de grofste beleediging kiest. Zelfs zijn binnekamer wordt niet ontzien noch zijn slaapvertrek. Dag aan dag treedt het huisgezin van den president voor het schertslievende volk op in de kluchtigste samenspraken, in hekeldichten en parodiën, waarmee de bladen zijn gevuld. Op rijm en in proza, ernstig vermanend, koel bevelend, fijn spottend, luidruchtig eischend, woest dreigend, richt zich heel Frankrijk tot den bewoner van het Elysée, en zegt: ga heen, wij verkiezen u niet langer aan ons hoofd te zien. Ik herhaal dat een later oordeel over de volkomen rechtvaardigheid van dit vonnis niets te maken heeft met de instemming, waarmede men de onverbiddelijkheid van de tenuitvoerlegging behoort te begroeten. Het volk is niet langer van zijn chef gediend, het volk zegt: vertrek. Ook heeft men zich niet in te laten met de vraag, in hoeverre men grootere gematigdheid menschlievender of smaakvoller zou achten. Zeer zeker zijn schatten van welsprekendheid en geest in de pers gebruikt om den wil des volks kenbaar te maken. De generaals, de politie-ambtenaren, de leden der Kamer en van de senaat, de ministers, die rekenschap hebben moeten geven, allen zijn zonder genade door de publieke opinie vervolgd. Maar wie de grootste macht had, draagt ook de zwaarste verantwoordelijkheid, en de val is dieper naarmate de standplaats hooger was. En lijdt het gezag | |
[pagina 346]
| |
hier onder? In het minst niet en in tegendeel. Het blijkt thans dat een vrij en verstandig volk zich zelf weette regeeren en niet de fictie noodig heeft van een ambt, waarvan de bekleeder de onontbeerlijke, lijfelijke voorstelling van het denkbeeld der algemeene orde zou moeten zijn. Het is nu bewezen, dat de eerbied voor de grondslagen der samenleving in het minst niet wordt geschokt door de eenstemmigheid, waarmede men den eersten ambtenaar des lands aan de algemeene verachting overgeeft. Het kan niet meer worden ontkend, dat de hartstochten zelfs bij de Fransche natie binnen de perken bleven, toen de openbare meening zich door geen traditie van hoogheid liet weerhouden, om hare souvereine ontevredenheid over haren voornaamsten dienaar uit te spreken. Met weinig grooter omslag dan waarmede men van huisknecht verwisselt, geeft thans het gezegende Frankrijk den onwaardigen bewindvoerder zijn afscheid. Het gezag, dat is het volk. Het gaf, en het heeft genomen. De eerbied voor het volk stijgt bij elk bewijs dat het geeft van zijn vast besluit, om de eerlijkheid en rechtvaardigheid in het openbaar beheer en door de uitvoerders van zijn wil, te doen eerbiedigen. - De legende van het lijdende gezag is uitgevonden door hen, die het gezag voorstellen als het privilegie van een bepaalde klasse. Dan kan de bewering een schijn van waarheid bevatten, dat door de ontmaskering van eenige leden dier klasse, de hoogheid van het gezag wordt aangerand. Maar ook niet meer dan een schijn. Want de waarheid is, dat wel de twijfel aan de rechtmatigheid van dat privilegie toeneemt als men van de onwaardigheid der bezitters wordt overtuigd; doch is dit schade? Voorzeker alleen voor deze bezitters, en het is een verdediging van eigen voorrechten, wanneer zij het gezag verdedigen. Deze Fransche lessen behoort men uit het hoofd te leeren. |
|