De Nieuwe Gids. Jaargang 1
(1885-1886)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 484]
| |
I.Zeg niet dat ik een kind ben: kindren zijn
Zoo wreed, in-wreed - zij minnen, o zoo teer,
Hun lieve popje - popje geldt hun meer
Dan vrindjes daags - ze ontwaken met gegrijn,
Als zij 't niet bij zich voelen in hun klein
Bedje, en zij zoeken driftig heen en weer
Onder het dek, en troosten zich niet eer,
Voor zij 't aan hun behuilde wangen vlij'n.
En de' andren dag rukken ze aan arm of been
Van 't arme popje, en strooien zaagsel rond
Uit het gescheurde lijfje, als popjes bloed;
En als 't hèel stuk is, dansen ze er omheen,
Of slepen 't aan een touwtje langs den grond,
En gieren 't uit, dat pop zoo grappig doet.
| |
[pagina 485]
| |
II.Aan
A. Aletrino.
Zij sollen met hun katje en torschen 't dier,
Met waggelende beentjes, rood van pret,
Den gang door, bang dat iemand op hen let,
En tillen 't bij den kop en stikken 't schier, -
Of strekken 't met de pootjes, alle vier,
Rechtuit, bij 't slapengaan, naast zich in bed,
En grinneken en fluistren: ‘kijk broêr,
net
Een mensch!’ 't Beest draagt een jakje van papier.
En als dat lang genoeg geduurd heeft, gaan
Zij met het dier den tuin in, naar den put,
En tillen 't op, en laten 't dan - zoo - los;
Dan zien ze over den rand het grapjen aan,
En schudden van pleizier, en de een zegt: gut,
Haal jij nu gauw een touwtje, met een
klos…
1886.
|
|